Zouden wij de creativiteit en het vakmanschap nog in ons hebben? Dat vroeg ik mezelf af terwijl ik tussen de jurken van jutezakken en blouses van parachute liep, die op de tentoonstelling Mode op de bon over kleding tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Verzetsmuseum Amsterdam

De expositie toont de creativiteit en vindingrijkheid die als gevolg van de textielschaarste ontstonden. Hergebruik van stoffen was de normaalste zaak van de wereld. En kwaliteit had de hoogste prioriteit.

De manier waarop toen met kleding werd omgegaan, staat lijnrecht tegenover de doorgedraaide euroknallerindustrie van nu, waarbij kleding soms na minder dan tien keer dragen al bij het afval belandt. En waarbij zelfs kledinginzamelaars onderhand niet meer weten wat ze met al dat

En eerlijk: hoewel er nu meer kleding dan ooit te krijgen is, voor minder geld dan ooit, zijn we er in modieus opzicht niet bepaald op vooruitgegaan. Op maat gemaakte kleding van stoffen als zijde, wol en linnen, versierd met de mooiste borduursels, hebben grotendeels plaatsgemaakt voor in bulk geproduceerde jurken en blouses van goedkope materialen als polyester, viscose en acryl.

Terug in de tijd zullen we natuurlijk niet gaan, maar ik denk (en hoop) dat er in de komende jaren wel weer meer aandacht, liefde en kennis komt voor textiel. 

Hergebruik van oude kleding is onder modeontwerpers weer populair, zo is ook in de tentoonstelling in het Verzetsmuseum te zien. En het (ver)maken van kleding lijkt ook in opmars te zijn. Immers: je eigen jas naaien of je kapotte spijkerbroek maken, hoe modieus is dat? 

Moeten we weer leren naaien?

Hoe gaan mensen (en dan voornamelijk jongeren) de waarde van kleding weer inzien? Over die vraag sprak ik afgelopen week met Dana Thomas, journalist en auteur van verschillende boeken over de kledingindustrie.

Deze week interviewde ik haar bij Fashion for Good voor de lancering van haar nieuwste boek:

In haar boek schrijft ze dat in Amerika, waar tot de jaren negentig nog veel kleding werd geproduceerd (70 procent van de kleding die Amerikanen in 1980 kochten was gemaakt in Amerika zelf, aldus Thomas), met de uitbesteding van productie naar lagelonenlanden in voornamelijk Azië veel kennis over het maken van kleding verloren is gegaan. 

Als mensen weten wat er allemaal bij het maken van kleding komt kijken, zullen ze er misschien ook respectvoller mee omgaan

Weinig mensen weten meer wat het is om een kledingstuk zelf te maken. Hoeveel tijd erin gaat zitten, wat er bij komt kijken. Ik moest ook denken aan de situatie in Nederland. Waar het leren naaien van kleding vroeger een standaardonderdeel was van het lespakket op school, is er nu amper iemand jonger dan twintig die weet hoe je een broek inkort.  

Ik vroeg Thomas of het niet een goed idee zou zijn om dit soort lessen weer te introduceren op scholen. Met het achterliggende idee: als mensen weten wat er allemaal bij het maken van kleding komt kijken, zullen ze er misschien ook respectvoller mee omgaan. 

Thomas antwoordde volmondig ja. En voegde daaraan toe dat mensen waarschijnlijk niet alleen meer respect voor de kleding zelf zouden hebben, maar ook eerder zullen stilstaan bij wie het kledingstuk heeft gemaakt, en of die persoon er een eerlijk loon voor heeft gekregen. 

Ik ben benieuwd hoe jullie hierover denken. Als jullie hier ideeën over hebben, laat het mij dan weten per mail of via een bijdrage onder dit stuk zelf.

Update over het kleding- en textielconvenant

Ten slotte iets totaal anders: begin deze maand werd door onderzoeksbureau Avance Impact de voortgangsrapportage van het Nederlandse kleding- en textielconvenant

Voor wie het is ontgaan: het convenant werd in 2016 afgesloten en bestaat uit een reeks afspraken die moeten zorgen voor een eerlijkere en schonere kleding- en textielindustrie. Nederlandse kledingbedrijven (waaronder C&A, de Bijenkorf, WE Fashion en Zeeman), de overheid, vakbonden, maatschappelijke organisaties en brancheorganisaties werken

Het convenant heeft een looptijd van vijf jaar, en halverwege, zo is afgesproken, zou de voortgang van de afspraken worden geëvalueerd door een extern en onafhankelijk bureau. Avance Impact heeft dit nu gedaan en de resultaten naar buiten gebracht.

De, in mijn ogen, belangrijkste conclusies volgens het bureau: het Convenant Duurzame Kleding en Textiel heeft in de eerste 2,5 jaar de voorgestelde voortgang bereikt. Zo weten de aangesloten bedrijven nu hoe ze due dillegence (dit wordt ook wel gepaste zorgvuldigheid genoemd en houdt in dat bedrijven weten welke risico’s, zoals kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden, er binnen hun keten spelen) moeten toepassen en hebben een aantal bedrijven aangegeven hoe ze risico’s in hun keten zullen opsporen en aanpakken. Voor de duidelijkheid: dit gaat alleen nog maar over beleid, niet over de praktijk.

Over dat tweede is Avance namelijk minder te spreken. Het stelt: de termijn van 3-5 jaar om ‘substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve gevolgen ervaren’, is waarschijnlijk te kort. De centrale doelstelling van het convenant lijkt daarmee niet haalbaar.

Avance verklaart onder andere dat ‘het convenant met veel ambitie van start is gegaan, maar het opzetten van processen en procedures tijd kostte’ en ‘dat bedrijven daarnaast minder ver gevorderd waren op het gebied van due diligence dan bij de start van het convenant werd verwacht’.

Daarnaast is in het evaluatierapport te lezen dat ‘de doelstelling om in 2020 een marktdekking van 80% te bereiken te ambitieus is’. Dit kan alleen worden bereikt door samenwerkingen te zoeken met grotere, niet-Nederlandse bedrijven. Eerder schreef ik al dat internationale bedrijven als H&M en Primark niet mee willen doen aan het convenant, omdat ze niet aan allerlei nationale programma’s met elk zijn eigen doelstellingen vast willen zitten.

Binnenkort zal ik een uitgebreidere analyse over het evaluatierapport schrijven.

Fijne week gewenst,

Emy