Mijn vader werkte voor Charles Taylor. Zo leerde ik de dictator kennen

Clarice Gargard
Correspondent Verzet
Charles Taylor naast een trainingskamp van rebellengroep National Patriotic Front of Liberia, waarvan hij de leider was. Foto: Patrick Robert / Getty
Charles Taylor in 1990 naast een trainingskamp van rebellengroep National Patriotic Front of Liberia, waarvan hij de leider was. Foto: Patrick Robert / Getty

Als directeur van het staatstelecombedrijf in Liberia werkte mijn vader jarenlang voor de dictator Charles Taylor. Ik schreef er het boek Drakendochter over. In deze voorpublicatie teken ik de opkomst van Taylor én mijn ontmoeting met de voormalige Liberiaanse president op.

Op 5 november verschijnt mijn boek Drakendochter. Ik zie het als een vervolg op de documentaire De waarheid over mijn vader. In die film, waarover ik ga ik op zoek naar antwoorden op de vragen die ik heb over mijn vader, die terwijl ik met mijn zus in Nederland woonde, als directeur van het staatstelecombedrijf in Liberia voor dictator Charles Taylor werkte.

Verzet is een onmisbaar onderdeel van Drakendochter, met name met betrekking tot de Liberiaanse geschiedenis. Het begon al tijdens de zogenaamde oprichting (het land bestond daarvoor al) in 1822 door vrije Afro-Amerikaanse totslaafgemaakten die in samenwerking met witte Amerikanen een repatriatie naar ‘Afrika’ organiseerden. 

Daar reproduceerden de voormalige totslaafgemaakten dezelfde ongelijkheid als hun vroegere meesters. Ze onderwierpen de oorspronkelijke bevolking, die ze als ongeciviliseerd en minderwaardig zagen. Dat was de katalysator voor de burgeroorlogen die volgden. 

Omdat de nieuwkomers – die een minderheid waren – alle politieke, sociale en economische macht hadden, kon dit niet anders dan tot een opstand leiden. Een opstand van het volk, met ‘helden’ als Charles Taylor, die streed voor de bevrijding en rechten van inheemse bevolkingsgroepen. 

In onderstaand fragment volg je de opkomst van Taylor als rebellenleider en warlord. Hij was een typische populistische leider, charmant en intellectueel. Leiders als hij hebben doorgaans een plan en trekken ten strijde voor de rechten van ‘de gewone man’. Maar eigenlijk behartigen ze vooral de eigen belangen en gaat dat altijd ten koste van de mensen die hen volgen. 

En dat is niet nieuw. Vaak zijn het juist de mensen die zeggen ons te willen bevrijden, die daarbij nietsontziend zijn, en zelf veranderen in hetgeen dat ze bestrijden.

Hieronder vind je een ingekorte en licht bewerkte versie van hoofdstuk 2 uit het

De eerste keer terug in Liberia

Het gevoel van terugkomen op een plaats die je je niet kunt herinneren, maar die je toch kent, is onbeschrijflijk. Ik zag het roodbruine zand, dat die kleur had vanwege het en de verschillende tinten bruin van de mensen. Ik rook een vertrouwde geur, een combinatie van brandhout, zwartgeblakerde houtskool en afval. Dat klinkt waarschijnlijk niet heel aanlokkelijk, maar voor mij betekende het thuis. Liberia, het land waar we met het hele gezin hadden gewoond. 

De geur stimuleerde iets in mijn geheugen. Ik zag mezelf als jonge spruit met een wolk gitzwart haar onbekommerd en ongeremd dansen op onze veranda. Ik kon toen niet weten wat er komen zou, of welke verschrikkingen de oorlog voor mijn familie in petto had.

Mijn vader, Sayyuo James Martin Gargard, haalde ons op van het vliegveld. Vanaf dat moment week ik niet van zijn zijde. ‘Daddy’ was mijn held, een engineer en filantroop die het grotere goed vóór zichzelf en zijn eigen kinderen plaatste. 

Althans, dat is wat ik mezelf al die jaren had voorgehouden. Ik had hem moeten missen sinds hij mijn oudere zus en mij op mijn vierde in Nederland had achtergelaten.

En nu, vijf jaar later, was ik weer terug. Na al die jaren wilde ik hem eigenlijk geen moment uit het oog verliezen, en hij kon het op zijn beurt niet verdragen mij niet in zijn buurt te hebben. Daardoor kwam het dat ik hem op een van de heetste zomerdagen van die vakantie vergezelde naar het huis van zijn werkgever. 

Mijn ontmoeting met de president

In Liberia is het gebruikelijk voor mensen uit de middenklasse om rondgereden te worden, dus we werden opgehaald door onze chauffeur. We reden over de drukke stoffige wegen naar de presidentiële woning, tussen volwassen marktkooplui met kraampjes met specerijen, gebraden vlees, fruit en elektronica, en kinderen die zakjes met ijswater verkochten. 

De hitte was ook voor de locals ongenadig. Vanuit ons comfortabele voertuig met airconditioning zag ik de zweetdruppels op hun gebruinde huid glinsteren.

De auto reed door ijzeren poorten het landgoed op, in de richting van een statige villa. Aan de voorkant stonden gewapende bewakers in uniform. De mannen staarden stoïcijns voor zich uit, alsof ze alles al gezien hadden en daarom niet opkeken van een slungelige negenjarige die zich aan haar vader vastklampte.

Ik had een immense angst voor het donker, meer dan normaal is bij kinderen van die leeftijd

We liepen door de ingang de hal in. De vezels van het karmijnrode tapijt kriebelden tussen mijn in slippers gestoken tenen. Ik had nog nooit zoiets zachts gevoeld. Daddy vertrok naar boven, en een assistent – ik weet niet of dat echt haar functie was of eentje die mijn kinderbrein haar had toebedeeld – liep een kamer in en gebaarde dat ik mee moest komen. 

Elke stap kietelde. Toen we de woonkamer betraden, leek het alsof ik een kroonluchter in stapte, omdat alles fonkelde. Lichtstralen schoten door de wijde ramen kriskras de kamer binnen.

‘Wil je iets lekkers?’ De assistent, die ik vanaf nu Carol zal noemen, omdat elke vrouw minstens een naam verdient, wachtte niet op antwoord en haalde een rood pak met butterscotchkoekjes tevoorschijn.

Ik was halverwege het pak toen mijn vader naar beneden kwam. ‘Mijn dochter’, zei hij grinnikend tegen Carol. Hij richtte zich tot mij: ‘Kom je mee?’

We liepen samen de trap op, met beveiligers in ons kielzog. Iemand opende een deur naar een donkere kamer, waar Daddy me zachtjes doorheen duwde. Ik had een immense angst voor het donker, meer dan normaal is bij kinderen van die leeftijd. Vermoedelijk had die te maken met de verlammende nachtmerries waar ik als kind door werd geteisterd. De dreigende schaduwen die over me heen hingen terwijl ik versteend op bed lag, zal ik niet gauw vergeten. Maar nu was er ondanks deze donkere en onbekende ruimte weinig wat ik vreesde, vanwege het gezelschap van mijn vader. 

Mijn ogen raakten aan het donker gewend, en ik ontwaarde meubels en menselijke vormen. In het midden stond een chaise longue. De persoon die erop lag voelde zich niet gedwongen om de stilte te verbreken of om zelfs maar op te staan. Aan weerszijden van de bank stonden beveiligers.

‘Clarice, ontmoet de president van Liberia.’ Zo stelde Daddy mij voor aan Charles Taylor, president en warlord.

Ik aanvaardde zijn hand en probeerde een stiekeme glimp van de zijkant van zijn hoofd op te vangen.

‘Kun je iets in het Nederlands zeggen?’ vroeg hij. Zelfs dictatoriale wereldleiders hebben de neiging om de meest banale vragen te stellen aan iemand die een andere taal spreekt.

‘Zoals wat?’ kaatste ik terug. Een president van een land ontmoet je niet elke dag, maar hij was toch niet indrukwekkend genoeg om mij m’n bijdehante repliek te doen inslikken.

Say hello’, gebood Taylor. ‘Hallo’, zei ik.

No, in Dutch.’

That was Dutch.’

Mijn vader leek een seconde zijn adem in te houden. De president schaterde. ‘Zijn er nog meer koekjes? Geef haar meer’, zei de machtigste man van Liberia, en ik werd de deur uit geduwd met mijn armen vol rode koekjesdozen.

‘Ik heb de president ontmoet’, zei ik tegen Daddy terwijl we wegliepen. ‘Ik ga mijn hand nooit meer wassen.’

Liberia was het beloofde moederland voor zwarte Amerikanen

Oorlogen beginnen niet zomaar, zoals een vete tussen families niet uit de lucht komt vallen. Een woordenwisseling wordt een ruzie, een ruzie groeit uit tot een conflict, en voordat je het weet ga je elkaar zoals de te lijf.

In Liberia begon het langdurig conflict eeuwen geleden – zoals vaker bij Afrikaanse landen – tijdens de trans-Atlantische slavernij. Om de ontwikkelingen echt te begrijpen, moeten we beginnen bij het begin. In de Verenigde Staten. 

In 1816 richtte de Amerikaanse dominee Robert Finley de American Colonization Society (ACS) op, een uiting van christelijke barmhartigheid die tevens de witte Amerikanen diende. De ACS was een samenwerkingsverband van evangelische christenen en quakers, abolitionisten die ervan overtuigd waren dat zwarte mensen het beter zouden hebben in Afrika en daar bovendien het christendom konden verspreiden. Zelfs genootschappen van slavenhouders sloten zich aan, aangezien de ACS opstanden trachtte te voorkomen door mogelijke aanstichters terug naar Afrika te verschepen. 

De ACS werd ondanks de steun van sommigen ook door veel vrijgelaten totslaafgemaakten racistisch bevonden. De Amerikaanse overheid, kerken en staten leverden de financiële middelen om de repatriatie mogelijk te maken, maar van de overheid mocht dat niet publiekelijk bekendgemaakt worden. 

De lokale volkeren in Liberia verzetten zich ondanks eerder ingestemd te hebben tegen de kolonisten. Ik vermoed dat zij na de komst van de Americo-Liberianen – zoals de nieuwkomers genoemd werden – doorkregen dat deze ontwikkeling slecht voor hen zou uitpakken. 

Uiteindelijk zwichtten de inheemsen onder de macht van de Americo-Liberianen, die geld, middelen en de hele Amerikaanse regering achter zich hadden. De oorspronkelijke Liberianen besloten om toch met hen samen te leven, maar in aparte gebieden. 

De Americo’s onderdrukten de oorspronkelijke bevolking

Terwijl zij handel dreven met de goederen uit hun leefgebied, richtten de Americo’s zich op missionariswerk en bouwden ze aan een land dat eruit zou komen te zien als het Amerika dat ze verlaten hadden. Dat was althans de bedoeling. 

Als iemand dat proces trachtte te belemmeren, hielden ze de onstuimige inheemsen in het gareel met speciale eenheden die met brute kracht over hen ‘waakten’. De eenheden gebruikten marteltechnieken om ‘overtreders’ te straffen, zoals dagenlang in de zon of in het water staan.

Misschien is het net als bij slachtoffers van mishandeling en misbruik: het slachtoffer lijkt vaak gedoemd om zelf ook dader te worden

Toen de diverse gebieden van Liberia in 1839 tot één bestuurlijke eenheid samensmolten, die de Commonwealth of Liberia werd genoemd, werd Joseph Jenkins Roberts, volgens geruchten de bastaardzoon van een rijke plantage-eigenaar en een totslaafgemaakte vrouw, tot gouverneur benoemd. Hij werd later de eerste president van Liberia.                    

Americo’s leken tijdens zijn bewind hun eigen levens als totslaafgemaakten te reconstrueren, ditmaal met zichzelf als machthebber. Misschien is het net als bij slachtoffers van mishandeling en misbruik: het slachtoffer lijkt vaak gedoemd om zelf ook dader te worden. Dat duurde een tijdje zo voort tot rond de jaren vijftig, toen geopolitieke belangen en de onvrede van de inheemsen een grotere rol ging spelen. 

Hernieuwde Amerikaanse aandacht voor Liberia

De Verenigde Staten waren voor Liberia lange tijd een soort ongeïnteresseerde ouder, terwijl Liberia het behoeftige kind was dat capriolen uithaalde om de aandacht te trekken, de beste cijfers op school haalde en soms ziekte veinsde. Allemaal omdat het smachtte naar een goedkeurende blik, of überhaupt een blik zijn kant op. 

In de jaren vijftig van de twintigste eeuw leefde de Amerikaanse interesse in Liberia ineens weer op, toen Amerika krachtige bondgenoten zocht in de oorlog met de Sovjet-Unie. De Amerikanen kregen toegang tot het Robertsfield-vliegveld in Monrovia, communicatiestations en de publieke omroep om hun visie op de wereld door het land en over het continent te verspreiden. 

Terwijl de gecompliceerde relatie tussen de Verenigde Staten en Liberia voortduurde, waren er enkelen in Liberia die zich een andere manier van leven durfden voor te stellen. Een van hen was Charles Taylor. 

Zijn moeder was een inlander, afkomstig uit het Grebo-volk, en zijn vader was een Americo. De moeder werkte in het huishouden van de ouders van zijn vader, en zoals het vaker geschiedde, werd de zoon in huis verliefd op de hulp en brachten zij een kind voort. 

De strenggelovigheid van de Americo’s gebood hen ondanks het ‘betreurenswaardige’ verschil in stand te trouwen. Hun zoon werd opgevoed door een old ma, die een goede naam had maar desalniettemin in armoede leefde, zonder schoon stromend water.

Een kloof van eeuwen dicht je niet in decennia

had wetten ingevoerd waardoor inlanders meer rechten kregen. Zijn opvolger William Richard Tolbert jr. zette zijn werk voort. De inlanders hadden in Liberia steeds meer toegang tot onderwijs, wat hen ertoe in staat stelde zich te verenigen en hun ongenoegen over de stand van zaken onder woorden te brengen.

Tijdens het regime van de progressieve Tolbert, die trachtte meer inheemsen te betrekken bij het dagelijks bestuur, vonden er talloze protesten en demonstraties plaats tegen de manier waarop de oorspronkelijke bewoners van het land behandeld werden. 

Terwijl Taylor zich in Amerika intellectueel en maatschappelijk ontwikkelde, werd er in zijn thuisland een coup gepleegd

Tolbert maakte ruimte voor hervormingen in de wet en de politiek, maar de discrepantie tussen de machthebbers en de machtelozen bleef overeind. Een kloof van eeuwen dicht je niet in decennia.

Ondertussen was Taylor van het platteland naar de stad verhuisd, om vervolgens naar de Verenigde Staten te vertrekken. Meerdere studies en huwelijken volgden.

Terwijl Taylor zich intellectueel en maatschappelijk ontwikkelde, werd er in zijn thuisland op 12 april 1980 een coup gepleegd door de Liberiaanse sergeant en soldaat Thomas Quiwonkpa en sergeant Samuel Kanyon Doe, die later president zou worden. 

De coup betekende het einde van de 133-jarige heerschappij van de Americo-Liberianen.

Quiwonkpa, Doe en hun troepen hadden de machtsovername al jaren gepland. Zij klommen over hekken en drongen de presidentiële woning binnen. De rebellen schoten de president neer terwijl zijn vrouw toekeek. Daarna doodden zij twee van hun kinderen, en de rest gooiden ze in de cel. Het lijk van de president werd opengesneden, en zijn ingewanden werden eruit getrokken. Het was een voorbode van de gruwelijkheden die nog zouden komen.

Over de hulp die de coupplegers kregen gaan geruchten rond. De Amerikaanse CIA zou hen voorzien hebben van een kaart van de presidentiële woning. 

Een nieuwe hiërarchie in Liberia

De bevolking vierde feest op straat, omdat men eindelijk van de Americo-Liberiaanse tirannie bevrijd was. De eerste inheemse president was een feit. Gerechtigheid, dacht men, maar soms is de duivel die je kent een betere partner dan de vreemde engel.

Veel gerechtigheid kregen de leden van het kabinet van Tolbert niet. Negen van hen werden na een nepproces geëxecuteerd.

De magere Samuel Kanyon Doe was achtentwintig jaar toen hij president werd zonder enige noemenswaardige opleiding. De leider van een van de eerste zwarte republieken ter wereld was een wispelturig kind dat zijn eigen regeringsstukken niet kon lezen. 

Taylor werd gezien als een van de weinige bekwame leden van de regering, maar hij maakte zich schuldig aan corruptie en geldverduistering

In zijn kabinet installeerde hij voornamelijk vertegenwoordigers van de Krahn-bevolkingsgroep. Hij schonk zijn mede-Krahn ook ondernemingen en bedrijven die verlaten waren of leegstonden. Doe had de machtige Americo’s van hun troon gestoten om een nieuwe hiërarchie te creëren, een waarbij zijn eigen volk aan de top stond.

Taylor was inmiddels terug in Liberia en had vanwege pure ambitie en vriendjespolitiek een plek in de regering weten te bemachtigen. In die periode werd Taylor gezien als een van de weinige bekwame leden van de regering. Maar hij maakte zich schuldig aan corruptie en geldverduistering. Toen zijn rivalen doorkregen dat hij geld verduisterde, hadden ze een manier om hem erbij te lappen. Taylor kreeg lucht van het plan van zijn collega’s en vluchtte naar de VS. 

De couppleger Quiwonkpa, voormalig vriend en sergeant van president Doe, vluchtte ook. Quiwonkpa vreesde voor zijn leven en kon daarnaast de gruweldaden van de regering niet verkroppen.

Taylor werd gevangengenomen in de VS, maar ontsnapte

In 1984 werd Taylor in Boston opgepakt door de FBI en in de gevangenis gegooid. In 1985 ontsnapte Taylor samen met enkele andere gevangenen uit de gevangenis in Plymouth. De anderen werden opgespoord en gearresteerd, Taylor niet. 

De ontsnapping was merkwaardig, omdat het de eerste uitbraak ooit uit die gevangenis was. Daarom beweerden sommigen dat Taylor hulp gehad moest hebben van de Amerikaanse autoriteiten; die zouden hem hebben willen gebruiken om de dictator – over wie ook de Verenigde Staten inmiddels de controle hadden verloren – af te zetten.

‘Op een dag werd mij door een bewaker verteld dat mijn cel niet op slot gedraaid zou worden. Ik duwde tegen de tralies, en de deur ging zowaar open. Ik liep zo Amerika uit en Liberia in.’ 

De andere gevangenen met wie hij ontsnapte spreken dat tegen en beweerden dat ze samen een uitbraak beraamd hadden. Daarna zouden zij door de vrouw van Taylor opgehaald zijn.

Terug in Liberia richtte Taylor een eigen rebellengroep op

Taylor richtte een rebellengroep op, de National Patriotic Front of Liberia. De groep werd gefundeerd door politieke machten, en de leden moesten criminele daden verrichten voor die hulp. De rebellen zouden medeplichtig zijn geweest aan de moord op de Burkinese socialistische vrijheidsstrijder en president Thomas Sankara, de ‘Afrikaanse Che Guevara’, en zouden daarmee aan de macht hebben geholpen. 

Er zijn ook geruchten die beweren dat de rebellen tijdens de coup gesteund werden door Amerika en Frankrijk, die het zich niet konden veroorloven een koloniale macht onafhankelijk te laten worden en daarom de rebellengroepen hun gang lieten gaan. Voormalige handlangers van Taylor zouden beweerd hebben dat Taylor steun kreeg van Amerika, omdat hij informatie kon inwinnen over en Sankara. 

In 1989 viel Taylor Liberia binnen en veroverde het noorden. Samuel Doe reageerde op zijn infiltratie door in het wilde weg te schieten, in de hoop Taylor terug te dringen, waardoor hij vooral de burgers in dat gebied raakte. Hij slaagde er niet in om het terrein terug te winnen. 

Via zijn propagandakanalen trachtte Doe het volk te misleiden en ervan te overtuigen dat er niets aan de hand was. Taylor wist echter via BBC Africa zijn winst te verkondigen.

Taylor werd als een Messias verwelkomd, maar Liberia bleef onveilig

De strijd tussen de verschillende rebellengroepen en de regering zette zich voort in het begin van de jaren negentig. Tijdens een van zijn persconferenties zei Taylor: ‘Ik wil de geschiedenis ingaan als de man die op de juiste manier begon. Niet als de man die oorlog bracht en het verknalde. Liberia maakt makkelijk een dictator van je, maar dat zal ik bij mezelf niet toestaan.’

De diverse rebellengroepen maaiden onderwijl door het leger als een zeis door het maisveld, en ook gewone burgers moesten het ontgelden. Vooral de Krahn, die voorheen meer privileges hadden genoten, werden nu afgestraft vanwege de voorkeursbehandeling die president Doe ze had gegeven.

In 1995 keerde Taylor terug naar Monrovia voor vredesonderhandelingen. Hij betrad een enorme villa, reed rond in flitsende gepantserde auto’s en droeg meestal chique witte kleding. Verrassend genoeg werd hij door het volk als een Messias verwelkomd. De Vrouwen legden voor hem neer om overheen te schrijden.

Ondanks de onrust zorgde Taylor voor economische stabiliteit

De spanningen liepen hoog op, ondanks Taylors semivreedzame terugkomst. De rebellengroepen konden het niet met elkaar eens worden, en omdat ze niet betaald werden, vielen ze terug op plunderen. Het was ook een staaltje machtsvertoon: armpje drukken om te bewijzen wie de sterkste was, terwijl gewone Liberianen eronder leden. 

Ondertussen had Taylor veel geld vergaard, en zijn feilloos zakelijk instinct leverde hem nog veel meer op, zodat hij de officieuze heerser van het land werd. Hij runde een schaduwregering. Omdat hij over bepaalde gebieden in Liberia de controle had, kon hij deals sluiten met landen en multinationals. 

Terwijl er nog altijd gevechten plaatsvonden, floreerde de economie

Zo kon bijvoorbeeld het mijnwerk dat tijdens de heerschappij van Doe gestaakt was voortgezet worden. Ook handelde hij in ijzererts. Op die manier ontstond er een soort parallelle realiteit: terwijl er nog altijd gevechten plaatsvonden, floreerde de economie. 

Het leverde Taylor lof en krediet op, omdat hij iets bewerkstelligde wat niet gebracht had: financiële stabiliteit.

De presidentiële partij die eigenlijk aan de macht was trachtte Taylor te dwarsbomen door andere geldbiljetten te drukken, zodat die van hem onbruikbaar zouden zijn. Men probeerde op verschillende manieren Taylors plannen te saboteren, maar geen enkele poging had het gewenste resultaat. 

Mijn vader werkte voor Taylor

Tijdens een van onze gesprekken beweerde Daddy – toen hij managing director van het staatstelecombedrijf in Liberia was – communicaties onderschept te hebben tussen Sawyer en Taylor. De twee zouden samengespannen hebben om ijzererts te exporteren, op de zwarte markt te verkopen en de eigen zakken te vullen. Volgens Daddy was dat de reden waarom Sawyer zo’n hekel aan hem had: Daddy beschikte over vernietigende persoonlijke informatie over de regeringsleider.

Om aan populariteit te winnen, verdiepte Taylor zich in de traditionele bevolkingsgroepen van Liberia. Zijn geboortenaam was Charles McArthur Taylor, maar hij veranderde zijn middelste naam in Ghankay, wat ‘de Sterke’ betekent in Hij droeg steeds minder tweedelige pakken en meer traditionele kledij en witte ensembles. Daarin paradeerde hij rond met een wandelstok die uit het hout van een heilige boom zou zijn gekerfd. 

De metamorfose was een strategische zet waarmee hij zich onderscheidde van zijn tegenstanders. Hij begreep dat hij om te slagen vooral de inheemsen voor zich moest winnen. Dat betrof niet alleen het volk van zijn moeder, de Gola, die een kleine minderheid vormden, maar alle volkeren. 

Taylor was voor veel Liberianen het minste kwaad; maar internationaal werd hij veroordeeld

Tijdens de presidentsverkiezingen van 1997 stak Taylor zijn verleden niet onder stoelen of banken, maar maakte er zijn kracht van. Zo luidde zijn officieuze campagneslogan, door het volk zelf bedacht: ‘You killed ma ma, you killed ma pa, but I will still vote for you.’ Het zou ook als verkapt dreigement van Taylor geïnterpreteerd kunnen worden, in plaats van als blijk van vergiffenis van het volk.

De krijgsheer stuurde tijdens zijn campagne zakken rijst naar dorpen, vloog het nationaal elftal naar Togo voor een voetbalwedstrijd, en doneerde via zijn ‘liefdadigheidsprojecten’ – schaamteloos genoeg – geld aan oorlogsslachtoffers. 

Taylors inspanningen leverden hem in 1997 de overwinning op in de presidentsverkiezingen. Het is voor velen buiten Liberia onbegrijpelijk dat een warlord 75 procent van de stemmen binnen wist te halen, maar veel Liberianen vonden dat hij zelf moest repareren wat hij kapot had gemaakt. 

Het volk koos voor het mindere kwaad: een slechte ouder die wél voor eten op tafel zorgde

Daarnaast had hij natuurlijk controle over de economie en creëerde hij stabiliteit en groei. Het volk koos voor het mindere kwaad. De mensen vereerden de dictator net zozeer als ze hem vreesden. Het was alsof zij voor de keuze waren gesteld tussen een slechte ouder die wél voor eten op tafel zorgde, en een onbekende en mogelijk gevaarlijke pleegouder.

In 2008 is Taylor in Den Haag berecht wegens misdaden tegen de menselijkheid in Sierra Leone, maar niet wegens die in Liberia; zijn land weigerde hem aan te klagen. 

Enerzijds omdat dan alle partijen van de oorlog ook aangeklaagd zouden moeten worden. Anderzijds, omdat een westerse instelling die de jacht opende op Afrikaanse leiders voor sommige Liberianen die ook te lijden hadden onder westers imperialisme een stap te ver ging. Ze wilden zelf oordelen over de misdadigers die hun land voort had gebracht.

Wat Taylor voor mij is

Hoe meer ik over Taylor te weten kwam, hoe moeilijker ik hem in een moreel hokje kon plaatsen. Het moge duidelijk zijn dat ik zijn heerschappij en daden zag voor wat ze waren: kwaadaardig. Maar hoe vollediger het verhaal, hoe menselijker hij werd. 

Het is niet dat dictators en populisten die een bedreiging vormen voor een vreedzame samenleving volledig onmenselijk en des duivels zijn. Het is juist dat menselijkheid niet verzekert dat iemand geen kwaad kan doen. Je hoeft niet absoluut kwaadaardig te zijn om kwaadaardig te handelen. 

De aanwezigheid van menselijkheid mag geen excuus worden om ondemocratisch handelen en gevaarlijke ideologie te normaliseren. 

In het gedicht Vultures constateert dat liefde zelfs in de ijzige harten van de zwartste monsters schuilt, en dat juist daar ook het kwaad resideert. Persoonlijk vind ik dat het meest beangstigend. Het is geen complete onmenselijkheid die je voor je hebt, maar iemand die de capaciteit heeft om lief te hebben en ervoor kíést om kwaad te doen.