Op 23 december 1971 verklaarde de Amerikaanse president Richard Nixon de oorlog aan kanker. waardoor het budget voor onderzoek naar deze enorm verhoogd werd. 

Intussen zijn we bijna vijftig jaar verder en woedt deze war on cancer nog steeds. We lopen, zwemmen, fietsen en roeien tegen kanker. We verkopen plantjes, koekjes en roze lintjes om onderzoek te financieren zodat we de vijand kunnen verslaan. 

en de farmaceutische industrie pompen wereldwijd in kankeronderzoek. Aangezien deze raming al uit 2008 stamt – ik heb gezocht, maar geen recentere schatting kunnen vinden – mag je hier rustig nog enkele tientallen miljarden bij optellen. 

Al dat onderzoek levert ons veel inzicht op in hoe deze ziekte haar ravage aanricht. We weten ook steeds beter welke factoren kanker veroorzaken en hoe we het kunnen voorkomen. (De wetenschappelijke literatuur even kort samengevat: stoppen met roken, stoppen met roken en stoppen met roken.)

We kennen hierdoor ook een heel scala aan mogelijke behandelingen. Chirurgische technieken waarmee we tumoren kunnen verwijderen, bestraling waarmee we kankercellen kunnen doden en: medicijnen.

Die laatste slokken het overgrote deel van onze oorlogskas op: wereldwijd gaat er per jaar ruim 120 miljard euro naar geneesmiddelen tegen kanker. Veel duur geld. Heel wat meer dus dan het tiental miljard euro’s voor kankeronderzoek.

Boeken we terreinwinst met al die uitgaven? Zijn we de oorlog aan het winnen?

Dat is geen eenvoudige vraag. 

We leven langer, maar ook met kanker?

Op het eerste gezicht lijkt het alsof we de strijd aan het verliezen zijn. Het aantal doden door kanker blijft stijgen. In 1990 eiste deze ziekte 5,7 miljoen levens, in 2016 was dit al opgelopen tot Maar dit getal is geen goede graadmeter, want de wereldbevolking is ook gegroeid, en daarmee het aantal mensen dat ziek kan worden. Tegelijkertijd worden we met zijn allen steeds ouder, en hoe ouder je wordt, hoe groter je kans op kanker. 

Een andere statistiek is hoopgevender: het aantal mensen dat vijf jaar na hun diagnose nog leeft, is voor bijna elke kankervariant toegenomen. Bij Amerikanen met prostaatkanker was in de jaren zeventig slechts 67,8 procent van de patiënten vijf jaar na de diagnose nog in leven. Momenteel is dat 98,6 procent. Bij Amerikanen met borstkanker steeg het percentage van 74,8 procent tot 89,7 procent. Gemiddeld nam in Amerika het aantal kankerpatiënten dat vijf jaar na de diagnose nog leeft met 17 procentpunt toe – van 50 procent

De vijand is niet verslagen, maar we hebben toch best wat vooruitgang geboekt.

Of toch niet? Deze zogenoemde vijfjaarsoverleving is namelijk niet enkel afhankelijk van de mate waarin we kanker kunnen genezen, maar ook van het moment waarop we de ziekte opsporen. Door nieuwe onderzoeksmethodes zijn we in staat om kanker eerder te diagnosticeren, waardoor er voor veel patiënten inderdaad meer tijd zit tussen diagnose en overlijden. Maar dat hoeft niet te betekenen dat de patiënt in absolute zin langer leeft – alleen dat de teller van overlevingsjaren eerder begint te lopen. In de medische wereld is veel debat over de betekenis van die gestegen vijfjaarsoverleving. 

Daarom leek het me een goed idee naar de effectiviteit van de behandelingen te kijken. En dan vooral naar de gezondheidswinst door nieuwe kankermedicijnen, aangezien we daar zo vreselijk veel geld aan uitgeven.

Toegegeven, ik wist wel dat je bij de behandeling van kanker geen wonderen mag verwachten. Toch was ik verbaasd toen ik in de wetenschappelijke literatuur dook. Ik wist niet dat de vooruitgang die we geboekt hebben zo beperkt was. 

De invloed van nieuwe medicijnen is helaas klein

In 2014 keken onderzoekers naar de 72 kankergeneesmiddelen die tussen 2002 en 2014 op de Amerikaanse markt werden toegelaten. Per geneesmiddel berekenden ze de gemiddelde toename in levensverwachting door dat middel. De resultaten waren weinig indrukwekkend: in vergelijking met oudere geneesmiddelen leefde je gemiddeld slechts door deze nieuwe producten. 

In Europa is de situatie niet veel beter. Toen onderzoekers naar de 48 kankermedicijnen keken die tussen 2009 en 2013 door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) goedgekeurd werden, ontdekten ze dat je daardoor gemiddeld slechts kon toevoegen aan je levensverwachting. Voor 65 procent van die geneesmiddelen was er zelfs geen enkel bewijs dat ze ook maar enige invloed hadden op je levensduur.



Maar al leef je er niet veel langer door, misschien zorgen die nieuwe middelen dat je de laatste maanden van je leven minder pijn hebt of je minder misselijk voelt? Ook dat niet. Van slechts 17 van de 53 kankermiddelen die tussen 2003 en 2013 op de Europese markt kwamen, was er bewijs dat ze de

dus. 

Hebben we de oorlog tegen kanker dan verloren? Toch niet. Al is er bij veel nieuwe medicijnen geen bewijs dat ze iets zinvols doen, er zijn ook best wat middelen die een klein beetje beter zijn dan hun voorgangers. En dus gaan we, al is het heel traag, toch de juiste richting uit. En heel af en toe is er zelfs een echte Maar ondanks die successen en succesjes is de eindconclusie weinig opbeurend: de meeste nieuwe kankergeneesmiddelen hebben, ondanks hun hoge prijskaartje, nauwelijks te bieden aan de patiënten. 

Waarom laten we dan zo veel nieuwe kankergeneesmiddelen toe?

Dat we zo weinig vooruitgang geboekt hebben is niet enkel de verantwoordelijkheid van de farmaceutische industrie. Het ligt ook aan de verbijsterende complexiteit van die ziekte. Of beter: aan de verbijsterende complexiteit van de meer dan honderd verschillende ziektes die we allemaal kanker noemen.

Toch blijft de vraag: waarom laten we die kankergeneesmiddelen toe op de markt, als ze zo weinig meerwaarde bieden? En vooral: waarom spenderen we er zo vreselijk veel geld aan?

De geneesmiddelenautoriteiten, het EMA in Europa en de FDA in Amerika, staan onder enorme druk om nieuwe kankergeneesmiddelen zo snel mogelijk goed te keuren. Druk van de industrie natuurlijk, die wil dat haar investering zo snel mogelijk geld opbrengt. Maar ook druk van de patiëntenorganisaties. 

Nieuwe geneesmiddelen tegen kanker worden door de industrie steevast voorgesteld als doorbraken

Nieuwe geneesmiddelen tegen kanker worden door de industrie steevast voorgesteld als doorbraken. Elk nieuw middel is volgens de producenten het ultieme wapen in de strijd tegen kanker, een revolutie, een paradigmashift. Als patiënt – maar ook als naaste – wil je dat geloven. Als je dagen geteld zijn, klamp je je aan elke strohalm vast. Jij wil dat wondermiddel, voor het te laat is. 

Door de druk van patiënten en industrie wordt de lat voor toelating lager en lager gelegd. Veel kankergeneesmiddelen, zowel bij het EMA als bij de FDA, komen in aanmerking voor een versnelde goedkeuring, waarbij ze op basis van minimale gegevens de markt op mogen. Het is bijvoorbeeld niet meer nodig om te bewijzen dat het medicijn de levensverwachting verlengt: aantonen dat door het middel de tumor niet meer groeit is voldoende. Progression-free survival heet dat. 

Jammer genoeg is er geen duidelijk verband tussen de grootte van je tumor Als patiënt heb je niet veel aan een middel dat de groei van je tumor stopt als je daar geen enkele dag langer door leeft, of je levenskwaliteit er

Pas ná die versnelde goedkeuring, als het middel dus al verkrijgbaar is, moeten producenten bewijzen dat het ook echt de levensverwachting of levenskwaliteit verhoogt. Vaak is dat niet het geval. Afgelopen zomer analyseerden wetenschappers de resultaten van 93 kankermiddelen die versneld goedgekeurd werden. Van slechts 19 ervan, één op de vijf, werd in latere studies aangetoond dat ze ook echt een verschil maakten

Beter dan niets, toch?

Natuurlijk is ook een minieme kans dat zo’n nieuw middel voor jou toch een verschil maakt vaak beter dan niets. Dat nieuwe middelen zo weinig meerwaarde bieden zou dan ook niet zo erg zijn – als ze niet zo verschrikkelijk duur waren. 

En dat zijn ze. Zoals ik hierboven al schreef, geven we wereldwijd elk jaar 120 miljard euro uit aan deze medicijnen. In Nederland is dat jaarlijks ongeveer 800 miljoen. En dat bedrag blijft maar oplopen. 

Nieuwe middelen zijn vaak niet beter dan de bestaande, maar ze zijn wel steevast duurder. In een keken onderzoekers naar het verband tussen toegevoegde waarde van nieuwe kankergeneesmiddelen en hun kostprijs. De conclusie: al hadden nieuwere middelen weinig meerwaarde, ze waren per maand gemiddeld wél 2.525 euro duurder dan de oudere medicijnen voor dezelfde kanker. In België zijn de uitgaven voor kankermedicijnen de afgelopen vijf jaar In Nederland steeg de rekening voor kankermedicatie in één jaar tijd

De industrie verdedigt dit stijgende kostenplaatje met haar aloude mantra: ze heeft dat geld nodig om onderzoek te doen naar nieuwe geneesmiddelen. Wat ze daarbij vergeet te vermelden, is dat die middelen enorme winsten opleveren. 

Uit een bleek dat ongeveer de helft van de kankergeneesmiddelen een totale omzet genereerde van meer dan 5 miljard dollar. Vijf geneesmiddelen waren zelfs goed voor een omzet van meer dan 50 miljard dollar. Die enorme bedragen kan de industrie moeilijk rechtvaardigen met de hoge ontwikkelingsprijs. 

Want wat de Wereldgezondheidsorganisatie namelijk ook berekende: elke dollar die de industrie spendeert aan onderzoek naar kankermedicijnen, levert 14,5 dollar winst op. Niet slecht.

Koop de ontdekkingen van anderen, en strijk zelf de winst op

Nog iets wat de industrie zelden vermeldt: een groot gedeelte van het onderzoek doet ze niet zelf. Van de 240 miljard dollar die in 2009 wereldwijd werd uitgegeven aan het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen, werd maar De andere 40 procent werd opgehoest door de publieke sector (30 procent) en door non-profitorganisaties (10 procent). 

Maar de farmaceutische industrie maakt natuurlijk wel gretig gebruik van het onderzoek dat ze niet zelf betaald heeft. Die resultaten gebruikt ze, kosteloos natuurlijk, om haar eigen onderzoek op te baseren. Soms doet ze bijna niets zelf: ze koopt de ontdekkingen van anderen over, produceert medicijnen op basis van die kennis, en strijkt vervolgens de winst op. 

Volgens werd één op de vier geneesmiddelen die tussen 1998 en 2007 op de Amerikaanse markt kwamen niet door de industrie ontdekt. 

Een voorbeeld dicht bij huis: in werd lutetium-octreotraat, een middel tegen neuro-endocriene tumoren, grotendeels ontwikkeld in het Rotterdamse Erasmusziekenhuis. Het is echter farmagigant Novartis die met het grote geld gaat lopen. Die kocht in het voorjaar van 2018 de rechten op dit middel op. Toen het middel nog door het Erasmusziekenhuis aangeboden werd, kostte het 16.000 euro voor een behandeling. Novartis vraagt er per behandeling meer dan 90.000 euro voor.

Zodra er een nieuwe zwakke plek van kankercellen wordt ontdekt, springen farmabedrijven er met zijn allen bovenop

En als de industrie wel investeert in onderzoek dan doet ze dat, althans vanuit het perspectief van patiënten, niet erg efficiënt. Zodra er een nieuwe zwakke plek van kankercellen wordt ontdekt, een ‘target’ in het jargon, springen farmabedrijven er met zijn allen bovenop. Toen ontdekt werd dat het blokkeren van het PD1-eiwit het verloop van kanker mogelijk kon beïnvloeden, begon bijna elke farmagigant een PD-1-remmer te ontwikkelen. In 2016 werden er maar liefst 20 verschillende PD-1 remmers getest in Een wildgroei aan testen dus, die allemaal ongeveer hetzelfde onderzoeken. Dat is een enorme verspilling van onderzoeksgeld – geld dat dus niet besteed wordt aan de zoektocht naar nieuwe manieren om kanker te bestrijden. Het enige wat het ons oplevert is een heel resem middelen die allemaal ongeveer hetzelfde doen.

Idee: maak de prijs afhankelijk van de meerwaarde

Misschien moeten we de ontdekking en ontwikkeling van kankermedicijnen helemaal uit handen van de industrie trekken. Het is een piste die ik in latere stukken zeker wil verkennen. 

Maar tot die tijd kunnen we al beginnen met een prijsbepaling die rekening houdt met de meerwaarde van een middel. Enkele onderzoekers van de Erasmus Universiteit in Rotterdam stelden vorig jaar zo’n  



Deze zorgt ervoor dat de industrie uit de kosten komt: ze houdt rekening met de ontwikkelkosten van het geneesmiddel, de kosten van de middelen die ergens in het proces faalden, het geschatte aantal behandelingen dat men kan verkopen en de kostprijs om het middel te produceren. Daarnaast krijgt de producent een winstmarge die afhankelijk is van de meerwaarde van het product: van een best riante 20 procent winstmarge voor medicijnen met een marginale meerwaarde, tot 40 procent winst bij middelen die echt een groot verschil Een prijs dus die meer dan redelijk is voor de producent. 

Toch liggen de prijzen die de farmaceuten momenteel vragen voor hun pillen of injecties ver boven de prijzen die uit dit Rotterdamse algoritme rollen. De onderzoekers berekenden de prijs voor enzalutamide (een middel tegen gevorderde prostaatkanker). Volgens hun berekening zou het iets meer dan 3.000 dollar mogen kosten voor een behandeling. In werkelijkheid vraagt de producent in het Verenigd Koninkrijk meer dan 36.000 dollar per behandeling. In Amerika is dat zelfs meer dan 88.000 dollar.

Medicijnen met minieme meerwaarde, buitensporige winsten en inefficiënt onderzoek. Ook nu weer zien we hoe winstmaximalisatie niet leidt tot echte meerwaarde  De industrie zet duidelijk niet alles op alles om de oorlog tegen kanker te winnen: they’re only in it for the money