Bij Shir, Lin en Sas in de cafetaria van de Hema
‘Ik had niet eens tijd om mijn neus te snuiten.’ Elke maand hang ik ergens rond, waar iedereen wel eens komt of zou kunnen komen, maar waar niemand het fijne van weet. Dit keer: in het zelfbedieningsrestaurant van de Hema. Deel 3.
Hier werken uitsluitend vrouwen. Ze onderscheiden zich door de kleur van hun shirt. Groen shirt raast als een wervelwind en blijft vriendelijk in de grootste drukte. Paars shirt rijst als een rots in de branding op achter de kassa. Rood shirt is schraal en tanig. Ze kijkt misprijzend. Alsof ze gruwt van alles wat ze ziet.
En dan zijn er natuurlijk nog groen shirt 2 en paars shirt 2 en rood shirt 2. De samenstelling van het personeel wisselt voortdurend, van dag tot dag, maar ook in de loop van de dag. Dit is een bedrijf van parttimekrachten. ‘Vier halve dagen.’ ‘Elke dag drie uurtjes.’ Dat soort informatie wisselen ze uit in het voorbijgaan. Kletsen doen ze weinig. Daarvoor hebben ze geen tijd.
Groen shirt voert stapels borden aan. Groen shirt klieft baguettes. Ze heeft een zintuig voor waar ze nodig is. Zijn de koffielepeltjes bijna op? Daar komt ze al aanzetten en kiepert kordaat de hele bak weer vol. Dan haalt ze de croissants net op tijd uit de oven.
‘Koffie of thee?’ ‘Koffie of thee?’ ‘Heeft u spek?’ ‘Koffie of thee?’ Het repertoire van paars shirt tijdens het ontbijtuur van 9 tot 10 uur is beperkt. Maar altijd geflankeerd door ‘goeiemorgen’ en ‘fijne dag nog.’ En elke keer weer alsof ze het voor de eerste keer zegt.
Ik ben snotverkouden. Ik ruik niks meer. Maar je hoort mij niet klagen
Als groen shirt het mandje met de laatste baguettes weghaalt, ten teken dat het ontbijt ten einde is, staat er even geen rij meer voor de kassa. Stilte voor de volgende storm. ‘Ik had niet eens tijd om mijn neus te sluiten,’ zegt paars shirt. ‘Ik ben snotverkouden. Ik ruik niks meer. Maar je hoort mij niet klagen. Het is weleens erger geweest.’
‘Ik heb me gebrand aan de bakplaat’, zegt groen shirt. ‘Ik had niets eens tijd om mijn hand onder de kraan te houden.’ Rood shirt verruilt een vol afruimrek voor een leeg rek. Ze kijkt nijdig voor zich uit.
De vrouwen hebben natuurlijk ook gewoon namen. Ze noemen die onderling zelden voluit. Ze spreken elkaar aan met koosnaampjes als ‘Lin,’ ‘Sas’ en ‘Shir.’ Ook Bianca wordt ‘Biank.’ Dat suggereert vertrouwelijkheid en verbondenheid. Zusterlijk runnen ze deze tent.
’s Ochtends lijkt het misschien alsof het restaurant alleen ter meerdere eer en glorie van het goedkope ontbijt bestaat. Maar er is hier veel meer te krijgen dan koffie met belegde baguette en croissant. Allerlei soorten frisdrank, ook van het huismerk. Diverse soorten broodjes, ter plekke bereid. Groen shirt en paars shirt smeren samen broodjes. Met rosbief, met gerookte zalm, met Surinaamse kip. Duikt er een klant op bij de kassa, veegt groen shirt snel haar handen af aan haar schort.
‘Zijn er geen servetten?’
‘We hebben ze niet binnengekregen. Er wordt hard aan gewerkt.’
Werkafspraken regelen hier zichzelf. ‘Doe jij de bestellingen? Dan kan ik effe poetsen.’ ‘Snij jij de broodjes? Dan pak ik nu mijn pauze. Moet je ook de kassa in de gaten houden.’ Geen onvertogen woord.
Maar als de drukte aanhoudt en de bezetting krimpt, terwijl de werkzaamheden zich opstapelen, groeit de irritatie. ‘Ben je nou nog niet klaar met het gebak?’ ‘Als je iets bakt, wil je het papier dan wel meteen weggooien.’ ‘Ik doe het zelf wel, dan gaat het twee keer zo snel.’
Een enkele keer sijpelt de frustratie door naar de klanten. ‘Wilt u slagroom op uw gebak? Op uw gebak. Slagroom. Wilt u slagroom op uw gebak? Nou, dan niet.’
Om 16 uur is het tijd voor het ‘4 uurtje’: koffie met gebak voor één euro. ‘Laten we eerst die 4 uurtjes maar klaarzetten. Ik ben er niet aan toegekomen. Wij redden het zo niet. Het is echt niet leuk.’
Groen shirt is om 16 uur klaar met werken. ‘Doei,’ roept ze met een brede lach. ‘We hebben lekker gewerkt, hè. Ondanks dat het zo’n chaos was.’