Deze 700 woorden gaan nergens over
Je kent ze wel, van die teksten zwanger van moeilijkdoenerij. Bullshit laat zich lastig bestrijden. En dat is verklaarbaar. Want hoe vaak worden we niet gevraagd iets te vinden van iets waarvan we stiekem denken: wat weet ik er in godsnaam van?
Sommigen kijken naar een schilderij en denken: mooi. Anderen zien in een overrijpe banaan die met grijze ducttape aan de muur is geplakt de symboliek van verval, de disjunctieve perturbaties van ruimtelijke relaties, de juxtaposities van de montage-elementen, de grenzen van het vluchtige, de intermitterende afgeleiden bevroren in de flux van hectiek en herhaling, het carnaval van futiliteit.
Je kent ze wel, van die teksten zwanger van moeilijkdoenerij, die de vraag oproepen: zijn zij nou zo slim, ben ik nou zo dom, of is dit lulkoek?
Meer dan een decennium geleden schreef de Amerikaanse filosoof Harry Frankfurt een mooi essay over het onderwerp: On Bullshit.* Lulkoek is anders dan de leugen, betoogde Frankfurt. Wie liegt ontkent de waarheid. Wie lult heeft geen oog voor de waarheid. Het doel is om ermee weg te komen, om indruk te maken op de toehoorders door een ondoorgrondelijke wereld van nonsens op te tuigen. Het doet denken aan de befaamde uitspraak van natuurkundige Wolfgang Pauli, die ooit na lezing van een vaag natuurkundig onderzoek gefrustreerd uitriep: ‘It’s not even wrong!’
Inmiddels begint in navolging van Frankfurt het empirische lulkoek-onderzoek op gang te komen. En zo stuitte ik onlangs op een geinig paper: ‘Bullshit makes the art grow profounder’.* De onderzoekers hadden een hypothese: als je abstracte kunst vergezelt van door de computer gegenereerde titels vol pseudo-diepzinnige lulkoek (een wolk puntjes op een doek heet The Evolving Model of Dreams), dan wordt het beter gewaardeerd dan kunst zonder titel, of met een meer wereldse titel (denk: Verzameling Puntjes).
De uitkomst laat zich raden: lulkoektitels maken dat kunst als diepzinnig wordt ervaren
De uitkomst laat zich raden: lulkoektitels maken dat kunst als diepzinnig wordt ervaren.
Laat ik eerlijk zijn, het onderzoek vond ik niet zo denderend: een kleine steekproef van studenten die een cijfer moeten invullen over de diepzinnigheid van kunst, wie weet wat er van overblijft als we het nog eens overdoen? Maar ik wil hun conclusies best geloven. ‘Lulkoek is een goedkope strategie om prestige te verwerven’, schreven de auteurs. Ook buiten de kunsten, constateerden ze, in domeinen waar je niet makkelijk kunt meten wat iemands prestaties zijn, speelt lulkoek een belangrijke rol.
Kijk om je heen: rondfladderende uilen van Minerva, sferologische poëtica’s van het zijn, co-creëren in de blockchain... Ik heb menig congres bezocht waar lulkoek het voor-, hoofd- en naprogramma was. Iemand die een publiek van overheidsmanagers voorhield dat er een exponentieel explosief mengsel van cloud, AI en quantum computing aan zat te komen. ‘We leven niet in een tijdperk van verandering, maar in een verandering van tijdperk’, zei ze. ‘Zijn jullie daar wel klaar voor?’ Nee, daar waren de managers natuurlijk niet klaar voor. Applaus.
Zulke bullshit laat zich lastig bestrijden. Noem het de wet van de asymmetrische lulkoek-productie. Het kost altijd minder tijd om lulkoek te produceren dan het te weerleggen.
Wie zijn dan die bullshitters?
In hun paper ‘Bullshitters. Who Are They and What Do We Know about Their Lives?’* laten economen John Jerrim, Phil Parker en Nikki Shure zien hoe de lulkoekgeneigdheid is verdeeld onder de populatie. In het grootschalige internationale onderwijsonderzoek PISA wordt studenten uit heel Europa gevraagd naar hun kennis over zestien wiskundige concepten. Alleen: drie van deze concepten bestaan helemaal niet. Wie hiervan kennis beweert te hebben, lult dus maar wat.
Zo kunnen de onderzoekers van 40.550 studenten hun lulgeneigdheid meten. Het zal misschien weinig verrassen, maar jonge mannen produceren, gemiddeld genomen, vaker lulkoek dan jonge vrouwen. En studenten van rijkere ouders debiteren vaker larie dan hun minder begunstigde gelijken. En sowieso is de bullshitter, de praalhans, geneigd een hoge pet op te hebben van zijn eigen kwaliteiten.
‘Het is cruciaal dat we nu vervolgonderzoek opzetten, zodat we begrijpen of de neiging bullshit te spuien samenhangt met betere of slechtere sociale en arbeidsmarktuitkomsten’, schrijven de auteurs.
Sowieso is de bullshitter, de praalhans, geneigd een hoge pet op te hebben van zijn eigen kwaliteiten
Ik ben geneigd te denken dat het helpt. In het moderne werken is lulkoek een gegeven. Ik sprak eens een Tweede Kamerlid dat twaalf dossiers deed: schulden, pensioenen, arbeidsmarkt, sociale zekerheid en ga zo maar door.
Wie met zo’n takenpakket is opgezadeld, is bij voorbaat kansloos. Je kán niet het woord voeren over twaalf van dit soort dossiers zonder dat er zo nu en dan wat stierengier je speeches binnensluipt. Zoals Harry Frankfurt al aangaf in zijn essay: ‘Bullshit is onvermijdelijk als omstandigheden vereisen dat iemand het moet hebben over iets waar hij geen verstand van heeft.’ En laten we eerlijk zijn, hoe veelvuldig treedt deze onfortuinlijke omstandigheid niet op? Hoe vaak worden we niet gevraagd iets te vinden van iets waarvan we stiekem denken: wat weet ik er in godsnaam van?
Neem mijn eigen baan, ik word hier geacht artikelen te tikken over onderwerpen waar anderen een proefschrift over schrijven. Een absurde opgave eigenlijk. Toch ervaar ik veel minder twijfel dan ik zou moeten hebben. Waarom? Lulkoek. Wat weet ik nu van kunstkritiek? Niks. Ik lul maar wat. Ik vond die banaan dom en kunstkritiek stom. Zo simpel kan het zijn.