Medicijn tegen het kleine denken: een besef van het onmetelijke heelal
Vlak voor corona ons land bereikte, sprak ik met de theoloog die een boek schreef over kosmologisch bewustzijn, oftewel het diepe besef te leven op een statistisch gezien onbeduidende planeet in een onpeilbaar universum. We hadden het over uitzoomen, wetenschap en niet-weten. Wat hij te zeggen heeft over het allergrootste, is extra relevant nu onze wereld door de pandemie in razendsnel tempo klein wordt.
In de kleine keuken van zijn Utrechtse flat vat Wil van den Bercken onze kosmische wentelingen samen: de aarde draait met 1.050 kilometer per uur om haar as, en met 107.000 kilometer per uur om de zon, terwijl het zonnestelsel met 828.000 kilometer per uur om het centrum van de Melkweg zwiept en het Melkwegstelsel dan weer met 200 miljoen kilometer per uur door het uitdijende heelal suist. Hij neemt een slok van zijn koffie, schuift een plakje cake mijn kant op.
‘Best verpletterend’, constateert hij droog, ‘dat wij daar met onze koffie middenin zitten.’
Kosmologisch bewustzijn: we leven op een onbeduidende planeet in een onpeilbaar universum
Van den Bercken is een man die behoedzaam zijn woorden zoekt. Een tengere theoloog met een montuurloze bril en een passie voor de sterren die ruim baan krijgt sinds zijn pensioen. De verplettering waar hij over spreekt, noemt hij ‘kosmologisch bewustzijn’. Het diepe besef te leven op een statistisch gezien onbeduidende planeet in een onpeilbaar universum.
Het is een vrije vertaling van cosmic spirituality, een gangbaar begrip uit de kosmologie, dat is de wetenschap die de structuur en de evolutie van het heelal bestudeert. Met cosmic spirituality verwijzen kosmologen naar de manier waarop hun – vaak duizelingwekkende – vak doorwerkt in hun levensovertuiging. In de woorden van Carl Sagan: ‘Als wij onze plaats erkennen in de immensiteit van lichtjaren en in het verloop van de eonen, dan is dat zweverige gevoel, die gecombineerde ervaring van vervoering en nederigheid beslist spiritueel.’ Sommige wetenschap doet je dus zweven.
En dat is precies waar Van den Bercken zich al jaren mee bezighoudt: de levensbeschouwelijke consequenties van alles wat we in het heelal ontdekken. In minder dan een eeuw is onze kennis over het universum explosief toegenomen. We zijn – kort gezegd – nietiger dan ooit en dat besef kan grote gevolgen hebben voor ons denken en handelen.
‘Wat we nu in de kosmos ontdekken, kan ons werkelijk anders doen kijken naar onszelf, naar het leven, naar elkaar. Neem bijvoorbeeld de gedachte dat onze zon slechts één ster is van de meer dan honderd miljard sterren in ons Melkwegstelsel, dat zelf maar één stelsel is van de honderd miljarden waarin elk weer honderden miljarden sterren zitten. En dat is alleen nog maar het waarneembare heelal!’
Hij werpt een korte blik op het gipsen plafond boven ons, waarachter al die miljarden sterren zich uitstrekken. Een kleine theoloog en zijn koffiekopje ten overstaan van de oneindigheid. ‘Het kosmologisch bewustzijn is in essentie levensveranderend’, gaat Van den Bercken verder. ‘Ik merk het zelf. Sinds ik me heb laten verpletteren door waar we ons bevinden, sta ik anders in het leven. Het relativeert alles. En vooral de politieke waanzin. Het populisme van vandaag is lachwekkend in het licht van onze aanwezigheid in de kosmos.’
Sinds ik me heb laten verpletteren door waar we ons bevinden, sta ik anders in het leven
In zijn pas verschenen boek Uit sterrenstof gemaakt pleit Van den Bercken voor meer heelalwetenschap in ons leven. Niet omdat hij vindt dat we met zijn allen aan de bètawetenschappen moeten, maar wel omdat hij gelooft in de transformatieve kracht van de grote getallen.
‘Stel je voor. Als iedereen zijn dag aanving met wat en waar we werkelijk zijn. Als we ons steeds opnieuw bewust zouden zijn van de raadselachtige afstemming van natuurkundige krachten, die voor het ontstaan van leven verbluffend precies moet zijn – want als de oerknal een fractie trager was, was alles geïmplodeerd en een fractie sneller en er hadden geen atomen kunnen vormen, en dus geen materie. Zouden we niet beter voor onze planeet zorgen als we doordrongen waren van de onwaarschijnlijkheid van dit alles?’
We lijken de enigen te zijn die het heelal waarnemen
Ik denk aan de getallen die ik las in Van den Berckens boek. De kans dat er een kosmos als de onze kon ontstaan is 1 op (10¹⁰)¹²³, een getal met biljoenen nullen achter de komma. En hoe groot, vraag ik me af, is de kans dat op een gure donderdagochtend ergens aan de rand van de Melkweg een levend wezen in een wollen trui met een metalen vorkje een plakje cake van een schotel schraapt. Verpletterend inderdaad, bijna té verpletterend. Maar ook je eigen nietigheid valt te relativeren, zegt hij.
Want vergeleken bij het heelal stellen we misschien niets voor, maar voor zover we weten zijn we wel de enige bewuste waarnemers van dat heelal. Wij zijn de ogen die terugkijken naar de kosmos. Zoals sterrenkundige Brian Cox het verwoordde: ‘We are the way for the cosmos to know itself.’ Wij zijn het, alleen wij, dit wandelend kosmisch materiaal, dat maakt dat het heelal een bewustzijn heeft. (Totdat we elders intelligent leven ontdekken, dan worden de kaarten opnieuw geschud.)
In zijn boek haalt Van den Bercken de zeventiende-eeuwse natuurkundige en filosoof Blaise Pascal aan die gegrepen was door de paradox van een eindig leven in een oneindig heelal. Hij schreef: ‘Maar al zou het hele universum hem (de mens) verpletteren, dan zou hij nog altijd edeler zijn dan wat hem doodt, omdat hij weet dat hij sterft en dat het heelal hem de baas is. Het heelal weet daar niets van.’
In de kosmische megawereld waar we ons in bevinden, zijn we dus zowel nietig als oppermachtig; verwaarloosbaar en onmisbaar. En het besef van deze dubbele positie zou ons tot betere mensen kunnen maken. Omdat in het licht van miljarden zonnen oorlog, haat en verovering op deze minuscule planeet nergens op slaan.
Ik vraag Van den Bercken of dit kosmologisch bewustzijn niet gewoon de aardse variant is van het beroemde overzichtseffect dat astronauten ervaren als ze vanuit de ruimte naar de aarde kijken. Veel van hen worden overweldigd door het besef van de eenheid van alles en door het verlangen de planeet te beschermen. Hij schudt wat aarzelend zijn hoofd. ‘Ik denk dat dit kosmologisch bewustzijn groter is dan dat. Veelomvattender. Je blijft waar je bent en ervaart het bekende plotseling als wezenlijk anders. Als je ver weg bent van wat je kent, ligt zo’n ervaring toch meer voor de hand.’
Hier is de scheidslijn tussen wetenschap en wonder niet zo helder
Soms wordt hem wel gevraagd waarom hij zich als theoloog zo met de ruimte bezighoudt, maar voor Van den Bercken is dat evident. Het heelal staat niet alleen garant voor hallucinante wetenschap, maar ook voor talloze onbeantwoorde vragen. Het is bij uitstek de plek waar nog ruimte is voor mysterie, en dus voor God. Ergens aan de rand van het universum, in het buitengebied van ons voorstellingsvermogen, lijkt die scheidslijn tussen wetenschap en wonder niet zo helder meer. En lijken de theorieën – die van een multiversum bijvoorbeeld – soms nog vreemder dan de optie van een scheppend wezen.
Gelovigen en sceptici vinden beiden hun gelijk tussen de sterren
‘Veel heelalwetenschappers’, zegt Van den Bercken, ‘zijn huiverig voor het idee van een bovennatuurlijke aanwezigheid, dat strookt niet met hun uitgangspunten. Toch bezigen ze die term, cosmic spirituality, en hebben ze de neiging de bevindingen in hun vak te omschrijven als iets wonderlijks. Maar op dat wonderlijke vragen ze vervolgens niet door. Dat vind ik inconsequent. Neem de theorie dat alles is ontstaan uit een eeuwig aanwezige potentie, waarin dus alle mogelijkheden zich al schuilhouden. Komt die niet heel dicht in de buurt van een eeuwige schepper?’
Hij haalt zijn schouders op. Het maakt hem niet zoveel uit hoe het genoemd wordt. ‘Uiteindelijk vind je in de kosmos nooit het bewijs voor of tegen het bestaan van God. Gelovigen en sceptici vinden beiden hun gelijk tussen de sterren. Je ziet wat je wilt zien.’
Waarom is er een universum?
Hij strijkt met zijn handen over de kaft van zijn boek, kijkt naar de explosie van sterren op het omslag. Dan wijst hij weer naar het gipsen plafond. ‘Daarboven komt de wetenschap uit bij de oervraag: het waarom van het universum. En dat is geen domme vraag.’
‘Wat ik bepleit, is ruimte voor het mysterie’, zegt Van den Bercken. ‘Want ik denk dat je met alleen wetenschap de kosmos niet zult doorgronden. Er blijft altijd die vraag naar zingeving, zelfs als we alles in kaart hebben gebracht. Door die weg te schuiven of te beantwoorden met een simpel ‘daarom’, haal je de grote filosofische kracht weg die de kennis van het heelal in zich draagt. Zoals Einstein het zei: de grootste en diepste ervaring die een mens kan hebben is de gewaarwording van het mysterieuze.’