Jij kunt nu niet shoppen. En miljoenen kledingarbeiders niet werken
Steeds sneller, steeds goedkoper: de kledingindustrie voerde jarenlang een race to the bottom. Nu door de coronacrisis de winkelstraten leeg blijven, wordt duidelijk hoe kwetsbaar de hele kledingketen is. In lagelonenlanden worden textielarbeiders massaal ontslagen en bij gebrek aan buffers gaan fabrieken en winkeliers failliet. Toch is er ook een lichtpuntje: de crisis kán de weg vrijmaken voor duurzame, eerlijke productie.
De Kalverstraat oogt als een desolate, afgelegen steeg. Hier en daar pikt een duif de laatste restjes chocowafel van de straat. Het is moeilijk voorstelbaar dat hier, over dit stukje Amsterdam van nog geen tien meter breed en zevenhonderd meter lang, op een gewone zaterdag maar liefst veertigduizend mensen slenteren.
Hier geen dichtgetimmerde raamkozijnen, zoals winkeliers in New York hebben gedaan uit angst voor rellen en plunderingen. In de meeste etalages brandt nog gewoon licht. De paspoppen dragen fleurige zomeroutfits. Achter de ramen hangen posters met de aankondiging dat de mid-season sale is begonnen.
50, 60 of 70 procent korting – alleen valt er weinig te shoppen als alle winkels gesloten zijn. Uit cijfers van ING blijkt dat het aantal pintransacties in kleding- en schoenenzaken met driekwart is afgenomen sinds het kabinet op 12 maart de eerste maatregelen aankondigde tegen het coronavirus. Samen met de horeca, de kappers en beautysalons behoort de detailhandel tot de hardst getroffen sectoren van de Nederlandse economie.
Via briefjes op het raam proberen winkeliers uit alle macht klanten naar hun webshops te lokken. Met gratis verzendkosten, verruimde retourmogelijkheden, snelle levertijden. Maar ook online blijven de bestedingen aan kleding en schoenen achter.
Best begrijpelijk. Want wie maakt zich nu druk om zijn of haar uiterlijk als de wereld afstevent op een economische crisis, als de ziekenhuizen vol liggen met mensen die vechten voor hun leven en de lijst van doden elke dag langer wordt? Nog los van het feit dat uitgaan nu niet eens mogelijk is, en veel mensen thuis zitten – al dan niet aan het werk. Alleen grijze joggingbroeken en (sport)leggings vinden gretig aftrek.
De impact van het coronavirus is overal ter wereld voelbaar. De kledingsector is daarop geen uitzondering. En de gevolgen gaan veel verder dan uitgestorven winkelstraten en omzetverlies voor kledingwinkels en -merken. De gecombineerde aanbod- en vraagschok veroorzaakt een paniekgolf door de hele internationale productieketen, die door globalisering en de jarenlange focus op winstmaximalisatie toch al kwetsbaar was.
Wat er gebeurt als de wereld massaal stopt met het kopen van nieuwe kleren
‘Het is één groot bloedbad.’ Zo omschrijft Sanjeev Bahl, eigenaar van een denimfabriek in Vietnam, de huidige situatie in de kledingindustrie.
Sinds winkels over de hele wereld hun deuren sloten, zijn modebedrijven een (groot) deel van hun omzet kwijtgeraakt. Om geld te besparen en om te voorkomen dat de magazijnen straks vol liggen met onverkochte kleren, trekken zij op hun beurt hun orders bij fabrikanten terug.
Voor de context: alleen al een bedrijf als H&M doet zaken met meer dan duizend fabrieken, verspreid over meer dan veertig landen.
Je kunt je misschien wel voorstellen wat voor gigantische impact het moet hebben als ’s werelds grootste kledingmerken, waaronder Primark, H&M, C&A, Walmart en PVH Corp. (Calvin Klein, Tommy Hilfiger), allemaal tegelijk voor honderden miljoenen dollars aan huidige en toekomstige orders annuleren.
Kledingfabrieken over de hele wereld – van Bangladesh tot Myanmar en China – zien plotseling hun inkomstenbron opdrogen. Zo ook Mostafiz Uddin, eigenaar van kledingfabriek Denim Expert in Bangladesh, die per mail laat weten dat hij deze maand 75 procent van zijn opdrachten heeft verloren, en dat voor mei zelfs alle orders door Amerikaanse en Europese bedrijven zijn ingetrokken. Dit heeft directe impact op zijn cashflow en de rekeningen die hij nu niet kan betalen. Het meest maakt hij zich zorgen om zijn arbeiders. ‘Ik kan hun salarissen niet uitbetalen.’
De mensen die normaal achter de naaimachines zitten om onze kleren te maken, zitten nu thuis, zonder werk, zonder inkomen
De mensen die normaal achter de naaimachines zitten om onze kleren te maken, zitten nu veelal thuis, zonder werk, zonder inkomen.
In Bangladesh, na China het grootste textielproducerende land, wordt al gesproken over één miljoen ontslagen kledingarbeiders, in Myanmar meer dan 4.000 en in Cambodja nog eens 60.000.
De kledingindustrie mag dan vaak niet de gezondste en veiligste werkplek zijn, miljoenen mensen in de armste landen, veelal vrouwen, zijn ervan afhankelijk. Voor hun eigen levensonderhoud én dat van hun gezin.
Hoewel sommige overheden in landen als Bangladesh, India en Myanmar maatregelen nemen om de verloren inkomens zo veel mogelijk te compenseren, is duidelijk dat die landen niet de middelen hebben voor een uitgebreid steunpakket zoals hier.
En dat is zorgelijk, helemaal als je kijkt naar wat er bij de vorige crisis in 2008 gebeurde. De situatie nu lijkt verdacht veel op die van toen – maar op veel grotere schaal.
Het bloedbad van 2008-2009
In 2008 daalde als gevolg van de financiële crisis de totale kledinginvoer in de Verenigde Staten met 3,3 procent en in 2009 met nog eens 12 procent. Het was de grootste daling in twintig jaar tijd. In Europa bleef de verkoop van textiel en schoenen in volume stabiel,* deels doordat de prijzen enorm kelderden. Naar schatting gingen er in deze periode zo’n 10 tot 15 miljoen banen in de kledingsector verloren, met name in China, India, Pakistan, Indonesië, Mexico, Vietnam en Cambodja.
In verscheidene landen, waaronder Cambodja, ontstonden hele volksverhuizingen; migranten keerden massaal vanuit de stad terug naar hun geboortedorp. Zoiets gebeurde de afgelopen weken ook in India, waar naar schatting 120 miljoen arbeidsmigranten terugreisden naar hun geboorteplaats bij gebrek aan werk.
Van de kledingarbeiders die bij de crisis van 2008 hun baan verloren, vond een deel opnieuw werk in fabrieken of elders in de sector, anderen bleven werkloos. Overheidssteun was er vaak niet. In het slechtste geval vielen arbeiders ten prooi aan uitbuiting, sekswerk en/of mensenhandel, iets waarvoor vooral jonge vrouwelijke arbeidsmigranten kwetsbaar zijn.
Fabrikanten hadden zo weinig vlees op de botten dat de kleinste schok al kon leiden tot faillissement
De situatie voor arbeiders die nog wel in de kledingfabrieken aan de slag konden, en waar de omstandigheden voor de crisis vaak al niet zo best waren, verslechterde alleen maar. Bonussen werden ingetrokken, overuren niet uitbetaald, de werkdruk nam toe, salarissen gingen omlaag (dat zie je overigens nu ook al her en der gebeuren).
Opvallend was dat al vroeg in de recessie, nog voordat de handel echt significant terugliep, kledingfabrieken in groten getale failliet gingen en arbeiders massaal op straat kwamen te staan. Het legde de kwetsbaarheid van de industrie bloot: fabrikanten hadden mede door de prijsdruk zo weinig vlees op de botten dat de kleinste schok – denk aan een grote klant die te laat betaalt, of een bestelling die op het laatste moment wordt geannuleerd – al kon leiden tot faillissement.
De prijsdruk in de keten is er sinds 2008 niet minder op geworden. Sterker nog: de marges in de industrie zijn de laatste jaren alleen maar verder onder druk komen te staan, iets wat sterk samenhangt met de aanhoudende vraag naar spotgoedkope kleding, ook wel bekend als fast fashion.
De crisis legt de weeffouten in het huidige modesysteem bloot
Fast fashion, de trendy en goedkope mode die bedrijven als H&M, Zara (Inditex) en Topshop verkopen, kreeg wereldwijd voet aan de grond in de jaren 90, en is sindsdien de winkelstraten gaan domineren. Of je nu door de Kalverstraat, over de Ramblas in Barcelona of 5th Avenue in New York loopt: overal ter wereld vind je crop tops van 5 euro en jeans voor 15 dollar met labeltjes als ‘Made in Bangladesh’, ‘Made in India’, ‘Made in Cambodia’.
Geen modebedrijf dat vandaag de dag nog zelf kleren of schoenen produceert. In plaats daarvan is de productie uitbesteed aan lagelonenlanden. Dat geldt overigens niet alleen voor de goedkope kleren van eerder genoemde merken, ook bedrijven in het hogere segment, zoals GAP, Esprit en G-Star Raw, en zelfs luxemodemerken als Louis Vuitton en Gucci laten hun spullen inmiddels voor een (groot) deel in in dit soort landen maken. Allemaal zijn ze meegetrokken in de fastfashiontrechter.
Het moet altijd goedkoper, zodat aandeelhouders meer geld verdienen
Die lage lonen alleen zijn niet genoeg: die modebedrijven zijn zo georganiseerd dat ze maximaal willen produceren tegen zo laag mogelijke kosten. Het moet altijd goedkoper, zodat aandeelhouders meer geld verdienen. Het gevolg is dat toeleveringsketens steeds langer en complexer zijn geworden. Als een fabrikant een kledingstuk zelf niet maken kan voor die lage prijs, dan kent hij wel ergens een atelier dat dat wel kan.
En als de eigenaar van dat atelier vervolgens wat meer marge wil pakken, dan kent hij nog wel een plek waar het nóg goedkoper kan. Mensenrechten en duurzaamheid hebben hierdoor altijd aan het kortste eind getrokken. En intussen is door die geglobaliseerde toeleveringsketens een gigantisch weefsel van onderlinge afhankelijkheid ontstaan. Met China als spin in het web.
Aan het begin van de corona-pandemie werd dit goed duidelijk. Weken voordat de winkels hier dichtgingen en de vraag naar producten daalde, kregen westerse bedrijven al te maken met leveringsproblemen. Na de corona-uitbraak in Wuhan (China) kwamen fabrieken in de regio tot stilstand. Een enkeling die zelf in de regio produceerde, zoals de Ierse budgetketen Primark, besloot zijn productie naar fabrieken elders op de wereld te verplaatsen. Tevergeefs. De epidemie was nog niet de grenzen van China over of fabrieken in andere landen, waaronder Myanmar en Cambodja, kwamen in de problemen doordat de toevoer van grondstoffen en halffabrikaten vanuit China stokte.
Hetzelfde zag je bij autofabrikanten en technologiebedrijven . Nog voordat de vraag naar hun goederen inzakte, stokte de productie – al dan niet volledig.
Door de globalisering zijn we meer dan ooit met elkaar verbonden. Dat klinkt ergens wel mooi, als een soort vorm van wereldwijde samenwerking. Maar in werkelijkheid betekent het dat lege winkelstraten in Europa direct leiden tot inkomensverlies in landen als Bangladesh en India.
Ook landen beconcurreren elkaar de grond in
De scheve machtsverhoudingen en een onderling gevoel van wantrouwen in de keten leiden niet alleen tot een race to the bottom bij de onderling concurrerende kledingfabrikanten, maar ook tussen landen. Zodra de minimumlonen in de kledingindustrie in Bangladesh omhooggaan, zie je bij kledingbedrijven de interesse toenemen om in het goedkopere Ethiopië te produceren.
Landen willen competitief zijn, waardoor niet alleen mensenrechten en duurzame productie onder druk te staan, maar ook hun eigen ‘spaarpotjes’. Veel ontwikkelingslanden hebben zogeheten export processing zones of vrijhandelszones, waarvandaan multinationals als H&M, Gap en Guess hun producten zonder uitvoerrechten of belastingen kunnen importeren.
Door de extreem lage lonen vloeit er maar mondjesmaat geld terug in in de eigen economie
Ontwikkelingslanden willen daarmee aantrekkelijker worden voor buitenlandse investeerders, werkgelegenheid creëren en duurzame groei in de lokale economie stimuleren. Maar door de extreem lage lonen vloeit er maar mondjesmaat geld terug in de eigen economie.
Mede hierdoor hebben overheden van kledingproducerende landen, net als de rest van de schakels in de keten (denk aan de fabrikanten), nauwelijks een buffer kunnen opbouwen om in een crisis als deze overeind te blijven, of zorg te dragen voor de mensen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van de sector – want die zijn op hun beurt door de lage lonen ook nauwelijks in staat om te sparen voor slechte tijden.
En kledingbedrijven zelf, waarvan de de eigenaren soms behoren tot ’s werelds rijkste mensen? Die zijn veelal te beroerd om huidige orders – kledingstukken die deels of volledig af zijn, maar nog niet op transport zijn gezet – uit te betalen. Of zoals Mostafiz Uddin het verwoordt: ‘De covid-19-crisis brengt waarschijnlijk de lelijkste en ergste voorbeelden van onethische inkooppraktijken in de kledingketen voor het voetlicht.’
Het doorgedraaide modesysteem is niet langer houdbaar
En er is nóg een probleem dat de huidige crisis blootlegt. Waar kledingbedrijven vroeger jaarlijks vier nieuwe collecties lanceerden – een per seizoen – gaat de productie van kleding tegenwoordig continu door. Daardoor hebben kledingbedrijven de afgelopen jaren een groot voorraadprobleem opgebouwd. Zo had H&M eind 2018 voor 4 miljard dollar aan onverkochte kleren in zijn magazijnen liggen.
Nu winkels zijn gesloten en de kledingverkopen als gevolg van de pandemie inzakken, wordt dit probleem alleen maar groter. Want de fleurige zomerjurkjes en crop tops met pofmouwtjes die nu in de etalages van de Kalverstraat hangen, zijn over een paar weken alweer ‘uit de mode’. De houdbaarheidsdatum van kleding is steeds korter geworden, mede door het vluchtige systeem dat de industrie zelf heeft gecreëerd.
Een aantal winkeliers trekt nu al aan de bel, en vraagt om maatregelen om te voorkomen dat consumentenartikelen straks massaal in de uitverkoop gaan. Vooral online zie je al dat winkeliers stunten om van voorraden af te komen en wat geld binnen te krijgen . Tijdens de crisis van 2008 gebeurde dat ook. Het leidde toen tot een gigantische uitverkoop-oorlog en prijserosie. Zeker in het huidige e-commercetijdperk, waarbij prijzen makkelijk te vergelijken zijn, zal zo’n massale afprijzing zich als een olievlek verspreiden, en een nog groter slagveld creëren dan nu. Met kleinere winkeliers als grootste slachtoffer.
En als blijkt dat blote buiken anno 2020 echt niet meer kunnen? Dan zit je dus met een berg onverkochte crop tops
Om overschotten te voorkomen annuleren kledingbedrijven nu massaal hun toekomstige orders; dat zou niet nodig zijn geweest als de omloopsnelheid een stuk lager lag. Als de houdbaarheid van bijvoorbeeld zomerkleding tot volgend jaar zou reiken, konden de items een jaar later nog steeds verkocht worden, hoefden winkeliers nu niet met hun prijzen te stunten, en hadden fabrikanten wellicht nog iets van inkomsten gehad.
Daarbij speelt mee dat trends niet meer top-down ontstaan, via de catwalks en modebedrijven zelf, maar in toenemende mate bottom-up, via bijvoorbeeld influencers op sociale media. Als je, zoals H&M, veel van je kleren laat produceren in landen als Bangladesh, India en China, moet je al in de winter voorspellen wat mensen in de zomer willen dragen, om te zorgen dat de crop tops en korte spijkerbroeken op tijd in de winkelrekken hangen. En dan worden er om kosten te besparen ook nog eens grote hoeveelheden besteld – vanwege het schaalvoordeel.
En als dan blijkt dat blote buiken anno 2020 echt niet meer kunnen? Dan zit je dus met een berg onverkochte crop tops.
Hoe nu verder?
Als deze crisis één ding duidelijk maakt, dan is het wel dat het huidige model van de kledingindustrie niet houdbaar is. Maakt de coronacrisis de weg vrij om dingen anders, beter, te gaan doen? De Britse journalist Lucy Siegle, die al jaren over de uitwassen van de kledingindustrie schrijft, stelt dat de stilstand van de sector een kans biedt ‘voor een nieuwe start en een nieuwe koers, op basis van bewijs en feiten’. Trendforecaster Lidewij Edelkoort noemde de coronacrisis eerder al een ‘quarantaine op consumptie’ en voorspelde in een podcast dat de snelheid van het modesysteem zal afnemen en ‘de manier waarop we produceren, ons kleden en consumeren volledig zal verbeteren’.
Gebruikt de kledingindustrie deze crisis om de focus te verleggen van snelheid, massaproductie en prijs, naar het maken van een zo goed, eerlijk en duurzaam mogelijk product? Er lijkt alle reden toe, maar het voelt voorbarig om nu al definitieve conclusies te trekken.
Het is goed mogelijk dat alles in een mum van tijd weer bij het oude is, zodra de coronamaatregelen zijn opgeheven en iedereen weer gaat shoppen. Maar een complete reset is ook mogelijk. Veel hangt af van de (blijvende) impact van de recessie op de hele sector. En van de wil van bedrijven, overheden, fabrikanten, consumenten, om te veranderen – al was het maar om minder kwetsbaar te worden voor onverwachte schokken.
Niemand die het weet.
Toch is het goed denkbaar dat een aantal ontwikkelingen die de afgelopen jaren al zijn ingezet nu in een stroomversnelling komen. Een aantal onderwerpen die daarbij interessant zijn om in de gaten te houden:
Verschuiving van de productie
Mogelijk verschuift een deel van de kledingproductie van China naar landen elders. Door de oplopende spanningen en de handelsoorlog tussen Amerika en China zijn met name Amerikaanse kledingbedrijven de laatste maanden al aan het kijken of ze (delen) van hun productie niet naar landen in Bangladesh, Myanmar, Cambodja, of ergens anders in Azië kunnen verplaatsen. Datzelfde geldt voor Chinese fabrikanten, die nu al fabrieken openen in buurlanden Myanmar en Vietnam.
Automatisering
Automatisering, al dan niet in combinatie met het terugbrengen van de productie naar Europa en Amerika, dichter bij de afzetmarkten, zou nu een boost kunnen krijgen. De kledingindustrie draait nog altijd grotendeels op menselijke arbeid. Dat komt vooral doordat de lonen in de sector altijd zó laag zijn geweest dat fabrikanten nooit de prikkel voelden om te innoveren en te investeren in machines. Nu de loonkosten in kledingproducerende landen stijgen en snelheid van het productieproces steeds belangrijker wordt, komt de automatisering in een stroomversnelling.
In China hebben verschillende bedrijven de pandemie aangegrepen om arbeidsbesparende machines en nieuwe automatiseringsmaatregelen te introduceren. Normaal gesproken zou dit gepaard zijn gegaan met protest van arbeiders die bang zijn hun baan te verliezen, maar in de coronochaos zien de bedrijven hun kans schoon. Automatisering kan ook een uitkomst bieden om minder afhankelijk te worden van China, omdat het rendabel wordt om te produceren in landen waar de lonen hoger liggen, zoals in Europa en Amerika.
De grote vraag daarbij is wat dit uiteindelijk betekent voor de miljoenen mensen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van de sector. De een wijst erop dat automatisering een kans is om de industrie eerlijker en duurzamer te maken, met beter betaalde en schonere banen. De ander vreest voor een massaontslag in kledingproducerende landen, omdat de huidige werknemers niet worden omgeschoold.
Online shoppen neemt een vlucht
De verschuiving van offline naar online shoppen komt mogelijk in een stroomversnelling. Modewebwinkels hebben nu te maken met dalende inkomsten, maar voor mensen die nog wel willen shoppen is het op dit moment de veiligste en soms zelfs enige manier. Het is denkbaar dat een groep mensen die voorheen nooit iets online bestelde nu de gemakken van internetshoppen leert kennen. Goede kans dat deze nieuwe online shoppers ook nadat de winkels weer opengaan online zullen blijven kopen.
En niet alleen consumenten zelf, maar ook modebedrijven kunnen helemaal of grotendeels overstappen op online verkoop. H&M kondigde al aan sneller de transitie naar online te gaan maken. Fysieke winkels, zo wordt nu goed duidelijk, kosten veel geld, wat een risico is. De voorspelling is dat, net als na de crisis van 2008, het aantal fysieke winkels zal afnemen.
Niet voor niets wordt een partij als Amazon al genoemd als de grote winnaar van deze crisis. Waar de meeste bedrijven minder mensen aan het werk kunnen houden, zoekt Amazon juist 100.000 mensen extra in de Verenigde Staten om de groei in online bestellingen aan te kunnen. Volgens retailkenner Doug Stephens is dit dé kans voor Amazon om door te breken in fashion, waar het tot dusver nog niet erg succesvol was. Kledingretailers die op dit moment geen online verkoopkanaal hebben – en dit ook niet een-twee-drie van de grond krijgen – zullen sneller geneigd zijn een online etalage van Amazon, Alibaba, JD.com, Wehkamp of Zalando te gebruiken om toch van die voorraad kleding af te komen, en wat geld in het laatje te krijgen.
Dat dit voor de grote platforms de kans is om toe te slaan, blijkt wel uit de aankondiging van Zalando om zijn platform ‘open te zetten’ voor fysieke winkeliers en modemerken. Die kunnen tot eind deze maand kosteloos hun producten op het platform verkopen en krijgen daarbij wekelijks uitbetaald. Met ‘connected retail’ zoals het programma heet, wil Europa’s grootste modewebshop winkeliers helpen (wat Zalando er niet bij zegt, is dat dat ook bepaald niet slecht is voor zijn marktaandeel).
Wie profiteert?
Het blijft onzeker welke verschuivingen de komende maanden, zo niet jaren, als gevolg van covid-19 in de industrie gaan plaatsvinden. Het is in elk geval niet te hopen dat het, zoals na de crisis van 2008, vooral de grote, rijke budgetketens en fastfashionmerken zijn die profiteren als het bloed eenmaal is opgedweild.
Ik ben benieuwd hoe de Kalverstraat er over een jaar bij ligt.