Goede Gesprekken
De Zingevers, deel 7: Marc Rietveld (ongebonden)
SoundCloud
Interview

Marc Rietveld heeft een lange (om)weg afgelegd om te komen waar hij nu is: geestelijk verzorger bij het UMC Utrecht. Hij werkt er drie dagen, onder andere op de intensive care.

Rietveld werd geboren op de Biblebelt, in een orthodox-religieus gezin. Spijkerbroeken waren een product van de duivel. Dat hij theologie ging studeren was logisch, maar tijdens de studie ging het mis. Hij begon te twijfelen, kreeg geen antwoord op belangrijke vragen, kortom: hij viel van zijn geloof en stapte uit de kerk. Zo, dat was dat. 

Hij probeerde het onderwijs, schakelde nog een keer door, en begon een tweede carrière als ICT’er. Het werk bracht hem in het academisch ziekenhuis in Utrecht, en daar ontdekte hij dat het bloed kruipt waar het niet gaan kan: hij begon het werk van geestelijk verzorger steeds fascinerender te vinden. Dus heeft hij voor de derde keer een nieuwe start gemaakt.

Sinds zes weken werkt hij nu in hetzelfde ziekenhuis waar hij voorheen overal welkom was als ICT-verbindingsofficier. Nu draagt hij soms, als gastvoorganger, een toga. En is hij eindelijk thuis. 

Binnen een paar weken tijd heeft hij vanwege de coronacrisis met een aantal collega’s een psycho-sociaal team opgericht, ter ondersteuning van patiënten, naasten én zorgverleners.

Verder geeft hij nog mindfulnesstrainingen, heeft hij lang gewerkt in de forensische psychiatrie, en in een hospice. Hij heeft het dus wel geleerd: omgaan met sterven.

Het gesprek vindt plaats zonder Nina Polak. We maken deze serie over geestelijk verzorgers, De Zingevers, samen, maar juist deze maand heeft zij zich teruggetrokken in het Schrijvershuis in Bergen, om een toneelstuk te schrijven. We vonden het allebei belangrijk om dit gesprek toch door te laten gaan, omdat het onderwerp van zingeving in het geval van Marc verknoopt is met corona. Voor wie liever leest dan luistert, heb ik het gesprek hieronder uitgeschreven.

In zijn witte doktersjas rent hij, en hij is toch ook de jongste niet meer, voor mij uit de trappen op naar de zesde etage. We zitten in een soort serre, met uitzicht over de weilanden, pal voor de ingang van de intensive care.

Je hebt onlangs gebeden met een patiënt op de intensive care. Hoe ontstaat zoiets?

‘Het ging om een patiënt die inmiddels overleden is, iemand met een verstandelijke beperking. Ik heb ook wat gezongen. Hier in huis worden we gevraagd. Vroeger gingen we nog zomaar bij patiënten langs, nu schat een verpleegkundige of bijvoorbeeld een maatschappelijk werker in dat een geestelijk verzorger op zijn plaats is. In deze coronacrisis werken we veel intenser samen in het ziekenhuis. Veel van ons werk overlapt. We voeren allemaal gesprekken met mensen over wat ze meemaken. Misschien is hoogstens het perspectief wat anders, of de houding.’ 

Voelt het niet vreemd om te bidden op een intensive care?

‘Het komt wel vaker voor dat we in desinfectiemateriaal bij patiënten langsgaan. Je bent minder zichtbaar, dus het is iets lastiger om contact te maken. Deze persoon lag er al een aantal dagen en was het gewend. Mensen passen zich snel aan. Als er een verbinding is, dan gaat dat dwars door die laagjes heen.’ 

‘In die vertrouwdheid zit de kracht van het ritueel’

‘Maar bidden is altijd bijzonder. Het is speciaal en intiem, en ik voel me ook altijd een beetje vreemd. Ik ken de mensen niet, zij kennen mij niet echt.’  

‘Je komt wel met iets ouds, met bekende woorden, dat is mooi. In die vertrouwdheid zit de kracht van het ritueel. Dat heb ik de afgelopen jaren ontdekt. Je verdwijnt op zo’n moment zelf even. Het doet er niet toe wie jij bent. Daar zit het priesterlijke in.’ 

Helpt het feit dat de woorden oud zijn?

‘Het is oud en vertrouwd. Ik ben een tijd helemaal uit de kerk weg geweest, nu zit ik op de rand. Ik herinner me dat ik ooit een fascinerend ritueel meemaakte. Ik werkte in een revalidatiecentrum bij een jongen met een agressieve hersentumor, een energieke vent. Hij viel letterlijk neer toen hij tien kilometer aan het rennen was. Hij zou net gaan trouwen, het was dramatisch natuurlijk. Ik sprak veel met ze. Een predikant, een studiegenoot van me, heeft toen een ritueel met ze gedaan dat diepe indruk op me maakte omdat het zo klassiek was. In het stiltecentrum, met woorden uit de psalmen. Gelouterde woorden, uit een verre oudheid, zijn zo krachtig. Iedere poging om daar eigentijdse woorden voor te vinden is op zo’n moment gedoemd om te mislukken. Maar iemand moet er wel vertrouwd mee zijn, anders werkt het niet.’ 

Hoe is het om als geestelijk verzorger te werken op een intensive care in deze tijd?

‘Veel mensen op de intensive care slapen. Wij hebben vooral contact met mensen die aan het aansterken zijn, of met mensen die niet zo ziek zijn dat ze in slaap worden gebracht. De intensive care is voor ons niet een plek waar we zomaar komen. Wij zijn er wel met een team aanwezig om personeel op te vangen, twee keer per dag.’ 

‘Wat we ook doen is mensen nabellen. De families van de mensen die daar liggen worden thuis gebeld om te vragen of ze iets nodig hebben.’ 

‘Het is erg zwaar om je geliefden niet te kunnen zien’

Toch is het extra zwaar, waarom?

‘Corona is niet per se anders dan wanneer iemand ernstige kanker heeft, of een herseninfarct. Het kunnen allemaal intense vormen van lijden zijn. Wat het zwaar maakt is de veelheid, en daarbij ook de eenzaamheid en de afstand. Mensen kunnen bijna geen bezoek krijgen, niet alleen coronapatiënten. Het is erg zwaar om je geliefden niet te kunnen zien. Dan merk je hoe belangrijk dat contact is.’ 

En wat kun jij dan bieden als geestelijk verzorger, of als Marc Rietveld?

‘Als geestelijk verzorger ben je vooral jezelf, denk ik. We kunnen mens zijn: luisteren en aandacht hebben. Iemand het gevoel geven dat hij ertoe doet. Wij komen geen trucjes toepassen of interventies doen. We kijken of er echt contact is. Ik heb mezelf vaak tot de orde moeten roepen, want ik heb ook de neiging om meteen in de doe-modus te schieten en een oplossing te zoeken. Dat is vaak helemaal niet wat passend is.’ 

Dat heb je moeten afleren?

‘Ja. Een belangrijke leerschool was dat ik zes jaar als vrijwilliger aan een hulptelefoon heb gezeten. Dan leer je dat je niet met een oplossing moet komen. Mensen willen hun verhaal kwijt. Mensen willen gehoord en gezien worden.’ 

Hoe geef je mensen het gevoel dat ze ertoe doen? 

‘Iemand merkt het als je echt luistert. Als er een mens tegenover je zit die jou ziet als individu. Dat is betekenisvol. Niet iemand die even zijn werk komt doen, of een interventie. Een patiënt voelt dat.’ 

Jij hebt een verleden als ICT’er, waar was jij goed in?

‘Ik ben generalist. Maar ik was vooral goed in het verbinden. Vertalen. Het schakelen tussen het hoogste niveau van de organisatie en de programmeurs en mensen op de werkvloer. Dat vond ik ook het leukste, ik kan met iedereen overweg.’

‘Gelijkwaardigheid is belangrijk’

De geestelijk verzorger ontpopte zich al in je werk als ICT’er? 

‘Ja, maar dat wist ik toen nog niet. Ik was onzeker toen ik dit vak ging oppakken. Ik was bang dat ik mensen zou lastigvallen met mezelf. Nu denk ik dat dat een kwaliteit is. Er hoort een zekere onzekerheid bij. Aan de ene kant moet je mensen niet belasten met je eigen problemen, aan de andere kant is het goed dat je iets van jezelf laat zien. Gelijkwaardigheid is belangrijk. Juist in die relatie moeten zij kunnen zien dat jij een mens bent.’

‘Ik heb lang in de forensische psychiatrie gezeten en daar was dat ook zo belangrijk. Er is wel een enorm verschil, want zitten binnen en mogen niet naar buiten, en ik ben vrij. Dat moet je niet verstoppen maar laat wel zien dat je mens bent. Een worstelende mens. Ik rook niet, maar ik liet de jongens me af en toe een sigaretje aanbieden. Zij konden mij iets kleins geven. Dat vond ik mooi, die symmetrie.’

Contact gaat over symmetrie en kwetsbaarheid?

‘Als je onkwetsbaar bent, staat dat verbinding in de weg. Die afstand is een belemmering. Dat zie je ook bij artsen. Als je jong en gezond bent, zit je in een totaal andere cocon dan je patiënten. Als artsen wat ouder zijn en meer ervaring hebben, wordt die afstand minder groot. Daar proberen wij iets aan bij te dragen, bijvoorbeeld in het onderwijs hier. Goede zorg is dat je dat samen doet, als mens.’

Op je badge staat: medewerker psychosociaal team. Wat houdt dat in? 

‘Toen dit begon in maart, zijn we bij elkaar gaan zitten. Wij wilden voorbereid zijn op wat er ging gebeuren, en dat wilden we samen doen. Dat heeft tot een groot team geleid, met in totaal meer dan zestig mensen, psychologen, maatschappelijk werkers en geestelijk verzorgers. Een peer support-groep is aangehaakt, bedrijfscounselors, coaches.’

‘We vangen patiënten en hun naasten op, maar ook personeel als dat nodig is. Want als jij patiënten niet goed kunt verzorgen door de coronacrisis, dan geeft dat enorme stress. Er zijn verpleegkundigen die naar huis gaan met een gevoel van falen. We proberen elkaar daarin op te vangen, in samenhang met elkaar, en dat gaat verrassend mooi. Alle muurtjes zijn weg, er is een enorme wil tot samenwerking. Het enthousiasme is hartverwarmend. Daardoor hebben we heel snel iets kunnen opbouwen.’ 

Met het team voorzie je in een behoefte?  

‘Er zijn veel mensen die graag willen helpen. Maar het werken op een intensive care is intensief, zeker als je geen eerdere ervaring hebt. Je komt ineens tussen de stervende mensen, dat is een grote aanslag. Als je al tien jaar op de intensive care werkt, dan heb je genoeg meegemaakt. Een groot deel van het personeel heeft die ervaring niet.’

‘Je komt ineens tussen de stervende mensen, dat is een grote aanslag’

‘Daarom hebben we opvang op poten gezet. Wij zijn er twee keer per dag, bij de wisseling van de wacht. Dan zijn er mensen van ons, waar je terechtkunt met je verhaal. Er was bijvoorbeeld veel verdriet over iemand die in een bodybag werd afgevoerd, zonder dat er familie bij was geweest. Dan kunnen wij troosten, maar ook informatie geven die nog niet bekend was. Dat die bodybag er na 24 uur weer af mag en dat de familie dan toch afscheid kan nemen van de overledene.’

‘Maar ic-personeel en mensen van de spoedeisende hulp hebben vaak een heldentemperament. Die zullen niet zomaar met hun hart en ziel bij je langskomen. Dat zal moeten groeien. Het hoeft niet de eerste weken al storm te lopen. Maar we zijn er, en we blijven.’ 

‘Ik denk dat de moeilijkste tijd nog gaat komen. Omdat de druk groter is dan normaal. De reguliere zorg wordt nu weer opgestart, mensen gaan terug naar hun eigen werk. Dan komt het werk op een kleinere groep aan en die krijgt het extra druk. De aardigheid zal er binnen nu en een maand wel af gaan. Dan is het de kunst om het vol te houden. We zitten nu op een kantelpunt. We gaan van de sprint naar de marathon. Nu komen de barstjes. Nu komen de vragen: “ik krijg geen compensatie voor al mijn uren, hoezo?”’

Heb jij bij het oprichten van dit psychosociale team je ervaring als ICT’er kunnen inzetten?

‘Zeker, dat helpt wel. Het gaat ook over organiseren en ik heb de organisatie op meerdere niveaus meegemaakt. Ik herinner me dat ik tien jaar geleden (ik was hier nog ICT’er en al een klein beetje geestelijk verzorger) op zondag weleens werd opgeroepen. Als gastvoorganger. Dan ging ik in een toga, met brood en wijn, naar de verpleegafdeling. Ik weet nog goed hoe ik die tegenstelling heb ervaren. Als ICT’er loop je overal gewoon binnen, terwijl je als geestelijk verzorger het gevoel hebt dat je stoort. Wij noemen dat het calimeroprobleem. Het zit ook in de houding die we hebben. Af en toe schakel ik bewust terug naar de ICT-stand.’ 

Je bent een kind van de Biblebelt. Hoe was dat? 

‘Dat heeft mij erg beziggehouden. Tot mijn twintigste was ik trouw en orthodox. Ik kom uit een gereformeerd synodaal gezin. Mijn ouders waren in bepaalde opzichten vrij, maar in hun denken streng. Mijn vader kon het niet accepteren als mensen iets anders dachten. Dan was je dom, of gek. Er was in ons gezin veel ruzie over de kerk.’ 

‘Volgens mij gaat geloof over loyaliteit en ervaring, dat zijn de twee pijlers. Bij ons thuis was er vooral loyaliteit uit angst. De angst om buiten de boot te vallen, om de boel kwijt te raken.’ 

Je bent gepokt en gemazeld met dit geloof en toch is er ergens een barst in gekomen.

‘Tijdens mijn studie theologie liep ik vast. Je gaat zelf nadenken en ontmoet andere mensen. Je gaat alles in twijfel trekken. Het is belangrijk dat je dat in ieder geval één keer in je leven doet, en misschien moet je het wel altijd blijven doen. Op een gegeven moment kwam het besef dat ik oneerlijk was tegen mezelf, laat staan tegenover God. Toen heb ik een knoop doorgehakt. Ik kon al die verhalen die ik had meegekregen niet meer geloven. Dat is ook niet waar het geloof over gaat. Het was een bevrijding om dat achter me te laten.’ 

‘Ik kon al die verhalen die ik had meegekregen niet meer geloven’

Waar gaat het dan wel over? 

‘Over liefde? Jezus vraagt niet of je in God gelooft. Hij vraagt of je de liefde dient of de mammon – de god van macht en geld, van eer en status. Dat lijkt me nog steeds een relevante vraag. Naar die oproep probeer ik te luisteren.’ 

Met of zonder god? 

‘Ik ben godsdienstfilosoof. Ik heb toen juist over die godsvraag veel nagedacht. Eén ding is zeker, als je het hebt over een god met het idee dat Hij wel of niet kan bestaan, dan heb je het niet over God. Het is iets vanzelfsprekends, of het is er niet. In die zin doet het er voor mij niet zoveel toe.’

‘In mijn werk als geestelijk verzorger heb ik gemerkt hoe krachtig het kan zijn om soms dat woord te gebruiken, en soms ook helemaal niet. Het is fantastisch om verbinding te voelen met iets wat groter is dan wijzelf – de liefde, verbinding met andere mensen. Dat is de tweede poot van geloof: de ervaring. Als er geen ervaring is, dan gaat het geloof ook weg.’ 

‘De predikant waar ik het net over had, kwam uit een warm gelovig gezin. Daarom is hij dominee geworden. Bij mij thuis was er altijd ruzie over geloof, daarom ben ik geen dominee geworden. Loyaliteit uit liefde houdt je misschien wel binnen de kerk. Dat was er bij mij niet. Ik zit nu met mijn ene been erbuiten en mijn andere been erbinnen, en dat bevalt mij goed. Ik voel me bij allebei thuis.’ 

‘Het is ook een loyaliteit naar mijn eigen vader. Hij voerde dezelfde strijd, maar hij probeerde verkrampt aan de andere kant te blijven. Ik had hem dat anders gegund.’ 

Daar heb je nooit met hem over kunnen spreken?

‘Niet in deze termen. Maar hij deed uiteindelijk zijn best om mij te volgen. Toen hij tien jaar geleden overleed waren zijn laatste woorden tegen mij: “Ik hou van jou.” Dat neem ik met me mee. Dat is betekenisvol, terwijl het af en toe een draak van een vent was.’ 

Jij kiest er bewust voor om als geestelijk verzorger een ongebonden positie in te nemen. 

‘In mijn levensgeschiedenis is het wezenlijk dat ik mij niet aan een instituut bind. Het roept irritatie op. Ook het humanisme. Dat is in het leven geroepen als een soort tegenhanger van de kerk. Het zijn menselijke instituten, met menselijke belangen. Dat kan soms heel nuttig zijn. Maar ik wil me daar per se niet mee verbinden. Ik ben mijzelf en in het contact met mensen wil ik dat ook nadrukkelijk zijn. Ik moet het doen met wat ik heb, en daar moeten zij het ook mee doen. Dat is voor een deel mijn levensverhaal.’ 

Niet alleen de liefde is essentieel, maar ook vrijheid? 

‘Vrijheid is lang mijn thema geweest. Dat is logisch omdat ik me vrij moest vechten. De afgelopen tien jaar is dat verschoven naar verbinding. Twintig jaar geleden ging het om vrijheid. Daarna komt de volgende stap. Je moet vrij zijn om de volgende stap te kunnen zetten, want je kunt geen verbinding maken uit angst. Dat heeft mij enorm goed gedaan. Nu voel ik mij een gelukkig mens.’ 

Bepaalt dat ook jouw visie op de invulling van het vak van geestelijk verzorger? Een groeiende groep noemt zich ‘ongebonden’. 

‘Binnen de klassieke groepen is er nog weleens een verlangen naar vroeger, toen de kerken groot waren. Dan kan er op smalende toon gepraat worden over de huidige mens “die zijn levensverhaal bij mekaar sprokkelt”. Dat kan mij ontzettend irriteren.’ 

‘We zitten in een tijdperk waarin iets nieuws geboren wordt’

‘Het is juist zo mooi dat mensen in deze tijd op zoek zijn. De kerken hebben gefaald. We zitten in een tijdperk waarin iets nieuws geboren wordt. De jongere generatie staat open en is bezig met dit soort vragen. Dat is juist mooi.’ 

Wat voor soort vragen? 

‘Wat is betekenisvol. Hoe verhoud ik mij tot het leven.’ 

Dat is een betere vraag dan: wat is de zin van het leven?

‘Hij is hanteerbaarder. Zin is iets wat in de verbinding zit, dat ga je in je eentje nooit vinden. Wij zijn allemaal deeltjes van een groter geheel. Dat is wezenlijk.’ 

‘En als mens zijn wij betekenisgevende wezens. Wij vertellen elkaar verhalen, dat maakt ons tot mens. Die verhalen zijn de afgelopen honderd jaar enorm aan het veranderen, en dat is waanzinnig spannend. Als geestelijk verzorgers zitten we daar als klein schakeltje ook in.’ 

Je geeft trainingen in mindfulness. Waarom is dat zo’n goede methode? 

‘Mindfulness gaat over eerlijkheid en moed. Eerlijkheid is het vertrekpunt. Je moet durven kijken naar je gedachtes, je gevoelens. Je moet eerlijk zijn over wat je allemaal in jezelf meemaakt, anders kom je niet verder. Dat was voor mij, vijftien jaar geleden, een enorme reis. Ik had systematisch dingen weggestopt in mijn leven.’ 

‘Mindfulness is een containerbegrip. Het is een meditatie. De typische ervaring van mindfulness is dat je leert zien dat gedachten producten van je geest zijn. Je kan er als het ware naar kijken, maar je zit er niet in.’ 

Dat is toch boeddhisme? 

‘Mindfulness komt uit de boeddhistische traditie. Maar mensen beoefenen dit soort technieken al eeuwenlang, ook in andere geloven. Er zit een verwantschap in met bidden, want een echt gebed begint met stilte.’ 

En waarom heb je moed nodig? 

‘Je hebt moed nodig om te zien wat je liever niet wilt zien. In mijn geval was dat angst. Je ziet mensen opbloeien als ze het lef hebben om dat inderdaad te doen. Mindfulness is een vriendelijke en zachte weg om het te doen. Je doet het samen. We zijn allemaal gewoon mens en je bent niet de enige met dit soort dingen.’ 

Wat was jouw grootste angst? 

‘Ik denk om afgewezen te worden, om niet goed genoeg te zijn. In het gezin vroeger was ik degene die er mocht zijn, omdat ik slim en braaf was.’ 

Het drama van het begaafde kind?

‘Deels, want ik hoefde niet voor mijn ouders te zorgen. Maar ik bleef inderdaad wel overeind in de spanningen die er waren door te presteren.’ 

Dat heb je met veel mensen gemeen. 

‘Ja, in die zin is deze samenleving erg prestatiegericht. Mensen moeten altijd aanstaan, en dat maakt ze moe.’ 

Jezelf niet accepteren als een bron van chronische vermoeidheid? 

‘Dat je niet accepteert dat je beperkt bent, of middelmatig. Dat zijn we uiteindelijk allemaal natuurlijk. Ik heb vorig jaar een compassietraining gegeven aan collega’s in de psychiatrie. Voor een aantal is het confronterend om te oefenen dat je compassie kan ervaren voor jezelf. Compassie voor patiënten is veel makkelijker. Als we dat samen aangaan, komen de tranen. En de pijn.’ 

Hoe train je compassie? 

‘Het begint met mindfulness. Vervolgens met oefeningen waarin je jezelf warmte en liefde toewenst; waarnemen wat dat met je doet. Het geeft misschien het gevoel dat je het niet waard bent. Daar stil bij durven staan en dat ervaren.’ 

Op de intensive care gaan veel mensen dood. Jij werkt ook in een hospice. Heb je een soort vertrouwdheid met doodgaan? 

‘Het praten over de dood is in de psychiatrie bijvoorbeeld heel gangbaar. Er is bijna geen psychiatrisch patiënt die ik heb leren kennen, die dat verlangen niet veel of voortdurend heeft. Het is aanlokkelijk om eruit te kunnen stappen. Hier is dat anders. Hier gaan mensen dood door ziekte. Het is de kunst om erbij te blijven. Ik heb dat in de loop der jaren geleerd te verdragen.’ 

‘Wij zijn op een fundamenteel punt gewoon machteloos’

Wat heb je daarvoor nodig?

‘Wat helpt is het besef dat je machteloos bent. De neiging om iets te willen doen is groot. Dat geldt niet alleen voor ons geestelijk verzorgers. Dat geldt ook voor artsen en verpleegkundigen. Wij zijn op een fundamenteel punt gewoon machteloos. Mensen gaan dood, mensen lijden. Wat wij kunnen bijdragen blijft behelpen.’ 

Hoe ben je in staat om machteloos te zijn? 

‘Je moet die machteloosheid onder ogen zien, en vervolgens bij die ander zijn. Ik zie mijn eigen onvermogen, maar ik laat dat even los. Dan is het bij de ander zijn misschien wel het enige wat echt draagt. Zowel voor de ander als voor mij.’ 

Maar je gaat niet voor niets in een hospice werken. Zit er iets krachtigs in het stervensproces?

‘Deels is dat de rauwheid en de eerlijkheid. Het verschilt per persoon, maar mensen zijn in een stervensfase vaak eerlijker en opener dan in het normale leven. Soms is iemand boos en verdrietig, soms is iemand gelukkig. Er zijn mensen die met een zekere rust heengaan. Dat is bijzonder om mee te maken.’ 

In de verpleeghuizen gaan oudere mensen dood zonder dat er iemand bij is. We hebben het veel over de intensive cares gehad de laatste tijd, waarom hebben we zoveel minder aandacht voor de ellende in de verpleeghuizen? 

‘Het past bij onze samenleving. In de hiërarchie staan ziekenhuizen hoger dan verpleeghuizen. Hier worden mensenlevens gered. In verpleeghuizen zitten mensen in hun laatste levensfase. Daar gaan mensen dood. Voor die allerlaatste fase, het sterven, is wel interesse. In een hospice heb je het relatieve voordeel dat je weet dat mensen doodgaan. Maar de fase daaraan voorafgaand is triester. Ga maar eens zes jaar op bezoek bij een demente bejaarde. Er is in de samenleving een schuldgevoel ten aanzien van de ouderen in de verpleeghuizen. Het is iets wat we uit de weg gaan. We hebben moed nodig om ermee om te gaan.’

En dezelfde machteloosheid? 

‘Die machteloosheid is op een paradoxale manier minder in de stervensfase. Dat heeft richting, en je kunt makkelijker iets betekenen. Bij demente bejaarden in het tehuis gaat het vooral over uithoudingsvermogen. Je ziet niet wat je hebt toegevoegd als je de volgende dag weer komt. Iemand is al vergeten dat je gisteren nog geweest bent. Dat vraagt meer.’

‘Dat geldt ook voor mezelf; ik werk in het ziekenhuis en niet in een verpleeghuis. Ik heb ook een bepaalde kick nodig, en een intellectuele uitdaging. Dat is voor een deel mijn kracht, maar ook mijn zwakte. Een verpleeghuis zou ik misschien niet volhouden. Ik heb bewondering voor degenen die dat wel doen.’ 

‘In deze crisis is de uitdaging nog maar net begonnen. De komende maanden wordt het spannend; als we het allemaal wel weten, hoe staan we er dan in? Hebben we de lange adem?’ 

Meer weten?

Luisteren: Waarom juist hulpverleners omvallen (en André Hazes troost biedt) Het begrip burn-out werd ooit geïntroduceerd voor hulpverleners. Myriam Braakhuis, geestelijk verzorger bij het Leger des Heils, weet er alles van. Ze vertelt over haar werk, waarom het zwaar is, maar ook mooi. Luister het gesprek hier terug