Sociale woningbouw was ooit een taak voor burgers. Wordt het dat nu weer?
Goed nieuws vorige week: de gemeente Amsterdam heeft nieuwe plekken gereserveerd voor wooncoöperaties. Dat zijn verenigingen van mensen die hun eigen betaalbare huurwoningen bouwen en beheren. Van het Groningse Finsterwolde tot Lent bij Nijmegen, Rotterdam en Eindhoven: de afgelopen jaren zijn door heel Nederland zulke initiatieven ontstaan.
Overheden willen graag ruimte maken voor deze manier van wonen, en Amsterdam is het meest actief. De komende twee jaar komen er in de hoofdstad zeven locaties voor wooncoöperaties bij. En als het goed is, volgen er later nog eens zes.
Daarnaast komt er een fonds van 50 miljoen euro voor leningen aan wooncoöperaties, omdat ze vaak moeite hebben met de financiering. Ze kunnen maximaal 75 procent van de bouwkosten van de bank lenen. En omdat die lening pas ingaat als de bouw begint, moeten ze ook daarvoor al veel kosten maken.
Ik was alert op het nieuws, want ik ben zelf medeoprichter van een wooncoöperatie in Amsterdam. Maar er was nog een andere reden waarom het me opviel.
Terwijl dit bericht verscheen, werkte ik net een interview uit met historicus Wouter Beekers, die onderzoek deed naar de geschiedenis van de sociale woningbouw. Hij vertelde iets interessants: voor 1900 was die helemaal in handen van burgerinitiatieven.
Er waren ongeveer tweehonderd woningbouwverenigingen in Nederland, waarvan meer dan de helft uit wooncoöperaties bestond. Vaak waren dat arbeiders die geld bij elkaar legden voor hun eigen woningen. De rest was in handen van vermogende particulieren, die er tegen een lage rente in belegden.
In 1901 werd de Woningwet ingevoerd, die bepaalde dat de overheid woningbouwverenigingen kon subsidiëren. In de decennia daarna zou het aantal woningen dat met financiering door de overheid werd gebouwd enorm toenemen. Maar de andere kant was: de bestaande verenigingen van particulieren kwamen meestal niet in aanmerking voor subsidie, en ze verdwenen.
In deze context kun je de hernieuwde populariteit van wooncoöperaties zien als een (bescheiden) terugkeer naar de burgerinitiatieven van vroeger. Meer lezen? Het interview verschijnt binnenkort.
Wat er afgelopen week gebeurde
Van de vroege geschiedenis van de woningcorporaties gaan we even fast forward naar 2012. Toen kwam aan het licht dat woningcorporatie Vestia enorme verliezen had geleden op speculatie met schadelijke rentederivaten.
De corporatie ging bijna failliet, en andere corporaties moesten Vestia redden. Het schandaal was de aanleiding voor de parlementaire enquête over woningcorporaties, en voor de inperking van hun taken die daarop volgde (ook daarover meer in mijn interview met Beekers).
Vestia is nog steeds niet uit de financiële problemen, en probeert daarom tienduizend woningen in Zuid-Holland te verkopen aan andere corporaties. De afgelopen tijd was het spannend of dat zou lukken, want de woningen zijn niet goedkoop.
Als Vestia de woningen niet zou kunnen verkopen, zou een deel ervan in de vrije sector belanden. Bovendien onderhoudt Vestia haar woningen slechter dan andere corporaties. Maar nu lijkt er dus een oplossing te zijn: vorige week tekende Vestia een intentieverklaring met corporaties en de overheid voor de verkoop van 8.500 woningen.
Er was ook interessant nieuws voor wie een koophuis zoekt, maar er vanwege de hoge prijzen niet tussen komt. Als het aan minister van Binnenlandse Zaken Kajsa Ollongren (D66) ligt, krijgen gemeenten de mogelijkheid om koophuizen uit handen van beleggers te houden.
Ollongren wil ze in staat stellen een opkoopbescherming in te voeren voor goedkope en middeldure koopwoningen, zodat deze beschikbaar blijven voor starters op de woningmarkt.
De aankondiging maakt deel uit van een pakket maatregelen waarmee Ollongren een uitweg zoekt uit een dilemma. Ze had de opdracht de huurverhogingen in de vrije sector te beperken met een zogenoemde ‘noodknop middenhuur’. De bedoeling was dat de jaarlijkse huur niet hoger mocht worden dan een bepaald percentage van de WOZ-waarde van het huis.
Maar het voorgestelde percentage van 6 procent kon op veel kritiek rekenen van beleggers (die een hogere huur wilden vragen) en van gemeenten (die vonden dat de huur nog veel lager moest). Lastig voor Ollongren, want zij was door een motie verplicht de stijging van de huren af te remmen.
Er komt nu een minder ingrijpende maatregel voor in de plaats: huren in de vrije sector mogen per jaar maximaal 2,5 procent plus inflatie (afgelopen jaar 2,6 procent) omhoog gaan. Geen maximum aan de huren dus, wel zijn stijgingen met meer dan ongeveer 5 procent per jaar uitgesloten. De maatregel is drie jaar geldig.
Om te lezen, kijken en luisteren
Collega’s Rutger Bregman en Jesse Frederik legden in een podcast uit waarom je je absoluut moet verdiepen in zestien ellenlange en droge rapporten die onlangs verschenen: de Brede maatschappelijke heroverwegingen van het ministerie van Financiën.
Achter die onmogelijke naam gaan interessante ideeën voor nieuw beleid schuil, die zomaar eens uitgevoerd zouden kunnen worden. Zoals een belasting op grond in plaats van op huizen. Een idee waar overigens meerdere leden mij al over mailden. Beluister de podcast van Rutger en Jesse hier:
Ik wil jullie ook deze productie van NRC aanbevelen, waarin Ingmar Vriesema de bewoners van de L-flat in Zeist portretteert. Het is een prachtige verzameling persoonlijke verhalen, waaruit de grootste flat met sociale huurwoningen van ons land niet alleen als probleemgeval, maar ook als thuis van velen naar voren komt.
Het programma De Monitor van KRO-NCRV besteedde aandacht aan ‘economisch daklozen’: mensen die wel een inkomen hebben, maar geen woning. Want waar moet je heen als je je huis uit moet door een scheiding, of doordat je huurcontract afloopt? Als je nog niet doordrongen was van de urgentie van de woningnood, ben je het na deze uitzending wel.
Tot de volgende,
Josta