Aan het begin, toen we ons net collectief hadden teruggetrokken uit het openbare leven, waren de meesten van ons het erover eens: thuisblijven was maar niks, we konden niet wachten tot het voorbij was. Om ons privilege in perspectief te zetten, besloten sommigen de sociale isolatie te framen als iets om dankbaar voor te zijn, in plaats van verbitterd. We zitten niet vast in huis, we zitten veilig thuis.

‘Thuis [...] is weer een publieke aangelegenheid geworden, een kwestie van algemeen belang’, schreef correspondent Lynn Berger. ‘We blijven binnen zodat het buiten weer veilig

Maar voor velen van ons was dat ‘buiten’ om te beginnen al niet veilig.

De publieke ruimte is voor iedereen anders

De afgelopen weken is het akelig stil in Lagos. In mijn buurt zijn nog wat winkels en kraampjes open, en de blozende tiener op de hoek die voor per stuk je autobanden oppompt is ouderwets onverstoorbaar. Ik merk dat de publieke ruimte in mijn buurt nog mannelijker is dan gewoonlijk. Voor elke vrouw die ik ondanks de lockdown op straat zie lopen of verkopen, zie ik vijf of zes mannen. Ik ben blij dat ik in een auto zit als ik de deur uit ga. Misschien komt het door het coronavirus of omdat ik de autoramen dicht heb, maar niemand roept zomaar ‘Hee, lekker ding! Ik heb het tegen jou!’ naar me.

Voor ik naar de supermarkt ga, stop ik bij een tankstation dat op slechts een kwart van zijn capaciteit draait. Voor elke dorstige auto staan er zeker acht mensen met jerrycans te wachten om brandstof voor hun generatoren te kopen. In de vochtige hitte van Lagos is het zwaar om thuis te Ik ben hier de enige vrouw.

Na een paar weken zonder seksisme was ik vergeten hoe het voelt om als minderwaardig te worden gezien vanwege mijn geslacht

De groep maakt – voorspelbaar – neerbuigende geluiden als ik mijn auto om een paar jongens met vijflitertanks manoeuvreer. Ik hoor flauwe grappen over dat vrouwen niet kunnen autorijden. ‘Wie heeft dit vrouwtje überhaupt een auto gegeven?’ Het irriteert me meer dan anders. Na een paar weken zonder dit alledaagse seksisme was ik vergeten hoe het voelt om in het openbaar als minderwaardig te worden gezien.

De openbare ruimte wordt, als elke werkelijkheid, door iedereen anders beleefd. Ik mis het om naar buiten te gaan wanneer ik maar wil. Wat ik níet mis is de constante zorg in mijn achterhoofd over wat anderen tegen me zeggen, of me aandoen, alleen omdat ze denken meer recht te hebben op het openbaar leven dan ik. Elke dag dat ik binnenzit is er een zonder intimidatie bij het tanken of het kopen van fruit, zonder de terloopse homofobe opmerkingen wanneer ik met een geliefde over straat loop, zonder goedbedoelde seksistische opmerkingen tegen mijn onstuimige dochter.

Taksimplein, Istanbul, Turkije (2010). Uit de serie Metropolis door Martin Roemers / Hollandse Hoogte

Hoe de stad ‘thuis’ werd

Sinds 2007 wonen wereldwijd meer mensen in steden dan op het platteland – een ontwikkeling die eeuwen heeft geduurd. Vandaag de dag zijn we met z’n ruim vier miljarden aangewezen op woonplaatsen die in de eerste plaats niet bedoeld zijn voor sociaal welbevinden, maar voor commerciële activiteit.

De vroegste steden werden rondom de landbouwproductie georganiseerd, maar door de regionale handel ontstonden er bruisende steden langs de belangrijkste handelsroutes. Naarmate de wereldwijde productie groeide, brachten de steden arbeid en transport bij elkaar, die daarmee goedkoper werden. Vanaf de negentiende eeuw verlieten steeds meer mensen het platteland en de gebieden rondom de steden, op zoek naar werk en economische zekerheid.

In het begin van de verstedelijking dachten de meeste migranten nog dat hun verblijf in de stad tijdelijk zou zijn

In het begin van de verstedelijking dachten de meesten nog dat hun verblijf in de stad tijdelijk zou zijn. De aantrekkingskracht van de stad was puur economisch, aangezien arbeidsmigranten vooral geld wilden verdienen voor de achterblijvers ‘thuis’, in de hoop op een dag zelf terug te keren.

Maar naarmate de tijd verstreek, raakten de stedelijke migranten generatie op generatie steeds meer vergroeid met het leven in de stad. Ze namen gewoontes en gebruiken aan die hen steeds verder losweekten van de plaatsen en tradities die ze hadden achtergelaten. Het idee dat de stad ook een ‘thuis’ kon zijn, groeide. Niet langer was de stad iets waar je alleen heen ging voor werk, het werd ook een plek voor een volwaardig leven – een langdurig, economisch stabiel en misschien zelfs wel rijk leven.

West 42nd Street en 8th Avenue in Manhattan, New York, VS (2014). Uit de serie Metropolis door Martin Roemers / Hollandse Hoogte

Wie hoort thuis in de stad?

Maar het soort werk dat in steden economisch wordt beloond, en de macht die met die beloning gepaard gaat, is nooit eerlijk of rechtvaardig verdeeld. Als de handelaar het bestaansbewijs van de stad is, dan is de dwangarbeider zijn bastaardkind, en de hoer zijn favoriete nachtmerrie.

In het verleden deelde iedereen de stedelijke ruimte, maar had niet iedereen evenveel recht op die ruimte

Door heel de geschiedenis werd de stedelijke ruimte door iedereen gedeeld, maar had niet iedereen evenveel recht op die ruimte. En dit denken, waarin stadsbewoners bestaansrecht krijgen op basis van bezit, geslacht of de ‘respectabiliteit’ van hun vak, is nog niet veel verder geëvolueerd.

In 2016 nog nam een wet aan die straathandel verbiedt. Iedereen die mijn thuisstad een beetje kent, weet dat dit niks anders is dan een totaal absurd besluit, dat vooral onderstreept dat straathandel het soort economische activiteit is waarin veel Lagosianen hun toevlucht zoeken. Straathandel is een populaire oplossing voor de chronische tijdsschaarste, waar veel Lagosianen last van hebben vanwege het dramatische verkeer, maar ook voor de wijdverspreide werkloosheid waaronder miljoenen inwoners van alle leeftijden, geslachten en fysieke capaciteiten lijden – omdat ze geen toegang hebben tot onderwijs, krediet om een bedrijf op te zetten, of allerlei andere voordelen.

Dit soort wettelijk grof geschut wordt vaker ingezet om de verschillende sectoren van de informele economie – waar de stad op drijft – te criminaliseren. Het meest recente voorbeeld is het verbod van afgelopen januari op de en de de twee meestgebruikte vormen van particulier openbaar vervoer in Lagos. In de jaren voor het verbod werden de aanbieders van deze diensten stelselmatig onderworpen aan allerlei vormen van staatsgeweld, waaronder afpersing, mishandeling, illegale opsluiting en moord.

Het criminaliseren van straathandel, sekswerk of de handel in en gebruik van ontspanningsmiddelen als zonder enig oog voor hun essentiële rol in het stadsleven, versterkt de onveiligheid van de mensen voor wie dit soort activiteiten de enige optie zijn. Hoewel steden oorspronkelijk populair werden omdat ze goedbetaald werk boden, weigeren veel te veel steden nog altijd in te zien wat dat ‘werk’ in de volle breedte betekent.

Ik was niet alleen woedend vanwege mijn dochter

Mijn grootouders verhuisden in de jaren vijftig naar Lagos, toen er nog minder dan 300.000 mensen woonden. Mijn oma was opgeleid tot docent, opa daarentegen had wiskunde gestudeerd aan de oudste universiteit van Nigeria, en werd door de koloniale overheid ingehuurd om onbewoonde stukken van het huidige in kaart te brengen voor ontwikkeling. Mijn opa werd dankzij zijn werk financieel onafhankelijk, maar mijn oma – ook al werkte ze tot ze zestig was – had alleen bestaanszekerheid omdat ze met een gulle man was getrouwd.

Als vrouw de publieke ruimte betreden in Lagos – en in vele andere steden in de wereld – betekent behandeld worden als een machteloos lijdend voorwerp van mannelijk genot. De straten van Lagos zijn overbevolkt door mannen, van wie een groot deel doelloos seksuele verlangens op voorbijlopende meisjes en vrouwen projecteert. De eerste keer dat mijn dochter een seksueel getinte opmerking naar haar hoofd kreeg, was ze nog geen twee. ‘Hee meissie! Is dat een luier of heb je gewoon een lekkere dikke kont?’ Blinde woede gierde door mijn lijf terwijl ik vroeg tegen wie hij het in godsnaam had. ‘Eey, waarom doe je zo boos? Ik had het tegen de baby, niet tegen jou!’

De eerste keer dat mijn dochter een seksueel getinte opmerking naar haar hoofd kreeg, was ze nog geen twee

Ik was niet alleen woedend om mijn dochter, maar ook om mezelf. Toen ik acht was, stond ik te wachten op mijn moeder die voor ons kocht. Een man greep me bij mijn schouder en schuurde met zijn stijve piemel tegen mijn rug. Ik was ook opnieuw woedend vanwege al die pikken die ik ongevraagd te zien kreeg op onverlichte voetgangersbruggen en in zijstraatjes; vanwege die keer dat een willekeurig voorbijlopende man me bij de bushalte in mijn borst kneep; de honderden handen die me vastpakten op de markt, terwijl hun eigenaars riepen.

Ik was woedend om de vriendin die als middelbare scholier een hele busrit lang bezig was de handen van een vreemdeling uit haar kruis te houden, of die andere vriendin die diepe verwensingen schreeuwde tegen een kaartjescontroleur in de bus die haar rokje kapot had gescheurd, en haar vervolgens voor hoer uitmaakte toen duidelijk werd dat ze geen echtgenoot had bij wie ze zich kon beklagen.

Je zou het gewoon pech kunnen noemen als je het nog nooit hebt meegemaakt. Maar als we zouden kunnen leven op een plek die ons recht zou erkennen om in het openbaar te bestaan, ongeacht ons geslacht, dan zouden we geen geluk meer nodig hebben. Dan zouden we gewoon veilig zijn.

Sociale veiligheid is ook fysiek

In elke stad worden vrijheden gewaarborgd en geschaad, middelen verdeeld, publieke ruimtes geopend en gesloten. Al die dingen bepalen of mensen vooruitkomen en tot bloei komen – of dat ze verpieteren en doodgaan. Stedelijke ruimte is net zo sociaal als ze fysiek is. Het gebrek aan sociale veiligheid wordt vaak weerspiegeld in de fysieke eigenschappen van een stad.

Vorig jaar juni was ik voor het eerst met mijn dochter in Amsterdam. Ze verbaasde zich over al die fietsen, en over hoeveel kinderen vrijuit en veilig overal heen reden. Zelf heeft ze ook een fiets, maar tot ons bezoek aan Amsterdam gebruikte ze die maar af en toe. In Lagos vraagt ze: ‘Mama, mag ik op straat fietsen?’ Meestal antwoord ik dan: ‘Nog niet, het is niet veilig.’ Soms geef ik toe, omdat ze aandringt. Er zit geen wetenschap achter: het is altijd een risico, omdat deze stad geen ruimte maakt voor spel, voor kinderlijke avonturen, of voor kinderen zelf.

In Lagos zijn geen parken waar kinderen vrijuit kunnen ravotten. Fietspaden kun je al helemaal vergeten – in het grootste deel van de stad hebben de straten niet eens een stoep. En waar die stoep er wel is, wordt hij vaak ingenomen door straatventers. Verkeersregels zijn er nauwelijks; voetgangers steken zomaar doorgaande wegen over, ook al zijn ze vlak bij een voetgangersbrug. Omdat er geen parken zijn, gebruiken veel sporters de trappen van die bruggen om te trainen, en ook anderen krijgen soms een fijne work-out omdat ze opzij moeten springen voor de okada’s die de voetgangersbruggen afdenderen.

De autobezitters vormen de enige beschermde klasse van de stad

Door de hele stad leven de daklozen – de meesten met chronische geestelijke gezondheidsproblemen – bij gratie van God en vreemdeling. Bedelaars, die het maar een klein beetje beter hebben, tonen hun handicaps of jonge kinderen, in een poging enige sympathie te wekken bij de afgestompte autobezitters, de enige beschermde klasse van de stad.

Op dagen dat ze niks beters te doen hebben jagen politieagenten de bedelaars soms op, omdat ze er ‘afstotelijk’ uitzien. Maar meestal laten ze de ‘gekken’, zoals de daklozen en geesteszieken in de volksmond heten, met rust. Ze weten dat ziekte, honger of een te hard rijdende auto ze uiteindelijk zal verwijderen uit het stadslandschap.

Oshodi Road in Lagos, Nigeria (2015). Uit de serie Metropolis door Martin Roemers / Hollandse Hoogte

Iemand moet de rekening betalen. Maar waarom altijd de arme?

Een tijdje geleden nodigde een neef van mijn oma me uit voor een zondags bezoek. Het personeel schonk thee in, terwijl we oude familiefoto’s bekeken. Zijn drie verdiepingen tellende huis ligt in een sjieke, afgesloten wijk waar ooit het grootste openbare park van Lagos was. Terwijl we over van alles zaten te praten – van onze familiegeschiedenis tot de rechten van transpersonen – liet hij vallen dat hij als ambtenaar de opdracht had gegeven om een bloeiende straatmarkt even verderop te slopen.

‘Het was een puinhoop!’ riep hij uit. ‘Mensen zetten overal kraampjes neer, er was nauwelijks ruimte voor auto’s. Je kunt de chaos niet zomaar de vrije loop laten. Je moet als stad je prioriteiten op orde hebben – en iemand moet de rekening betalen.’

Inderdaad, iemand betaalt de rekening. Maar er is geen enkele reden dat die ‘iemand’ vrijwel altijd uit een kwetsbare groep moet komen. En het is al helemaal niet noodzakelijk dat de prijs bestaat uit angst, voorwaardelijke veiligheid en een getraumatiseerde verhouding tot de openbare ruimte.

Ik mis een ‘buiten’ waarin mensen in gemeenschap en solidariteit tot bloei kunnen komen. Het buiten waar mensen gedreven worden door winstbejag en een vals gevoel van schaarste, en het daaruit voortvloeiende onderlinge geweld, dat mis ik niet.

We kunnen steden creëren waarin mensen kunnen werken, spelen en leven – zonder vragen, zonder voorwaarden. Het enige dat we moeten doen is collectief beslissen dat onze prioriteit niet ligt bij het creëren van welvaart voor een select groepje, maar bij het zorgen voor een volwaardig en veilig bestaan voor iedereen.

Binnen én buiten.

Dit artikel is uit het Engels vertaald door HP van Stein Callenfels.

People like me don’t miss the outside. Here’s why Read this article in English

Meer lezen?

Waarom afstand houden in veel delen van de wereld helemaal geen optie is Afstand houden, thuiswerken: de maatregelen tegen corona zijn ontworpen door en voor delen van de wereld die zich dit soort individualisme kunnen veroorloven. In mijn stad Lagos – en talloze andere miljoenensteden – is social distancing überhaupt geen optie. (Dit stuk is ook te beluisteren.) Lees het artikel hier