Bezuinigen of geld laten rollen? Dat is de vraag die de toekomst van Nederland (en Europa) bepaalt
De coronacrisis slaat een krater in de economie. Wat is verstandiger, bezuinigen of investeren? Dertig vragen over een van de belangrijkste politieke keuzes van onze tijd.
Zullen we ooit terugkijken op de coronacrisis als het moment dat alles anders werd? Zal het een historisch moment zijn vergelijkbaar met de val van de muur, de Tweede Wereldoorlog of de Beurskrach van 1929 die daaraan ten grondslag lag?
Het economische gevolg van The Great Lockdown lijkt in elk geval in het straatje te passen. Volgens het IMF krimpt de wereldeconomie dit jaar met 3 procent. Het is de ergste crisis sinds 1929. De Nederlandsche Bank becijferde dat de Nederlandse economie dit jaar met 6,4 procent krimpt. Dat is twee keer zo hard als tijdens het crisisjaar 2009. *
En deze crisis valt samen met wat historicus Adam Tooze ‘radicale onzekerheid’ noemt – een explosieve cocktail van etterende politieke, maatschappelijke problemen die door de crisis naar de voorgrond zijn gedwongen, en de wereld zoals we die kennen in een existentiële crisis lijken te slingeren.
Het vurigste voorbeeld is misschien de politieke en maatschappelijke crisis waarin de VS zich bevinden sinds George Floyd is vermoord door een witte politieagent.
Europa maakt ondertussen – stiller en onopvallender – een politieke crisis door die het voortbestaan van de Unie bedreigt. Landen willen elkaars crisis niet betalen, en een klein groepje landen – Nederland voorop – heeft het op zich genomen elke vorm van gedeelde schuldfinanciering te blokkeren.
Het is moeilijk voorspellen of we straks in ons eentje verdergaan, of dat Europa toch eensgezindheid vindt in een gezamenlijke – misschien wel duurzame – toekomst.
Het antwoord op deze vraag hangt samen met een ander debat: dat over bezuinigingen. Regeringen hebben hun portemonnee getrokken om de ergste economische schok op te vangen. Maar door afspraken die Europese landen lang geleden met elkaar hebben gemaakt, zouden volgend jaar of het jaar erna opnieuw hardvochtige bezuinigingen van de lidstaten gevraagd kunnen worden.
Omdat deze discussie zo ontzettend gelaagd is, hebben we geprobeerd overzicht te scheppen. Met deze gids loodsen we je langs alle argumenten, van vrekkige bezuinigingsfanaten tot mensen die lijken te denken dat geld aan de bomen groeit.
Een gesprek over bezuinigingen, moet dat?
Is het niet een beetje vroeg om over bezuinigingen na te denken? Kunnen we niet eerst helemaal uit de lockdown komen en de economie weer laten groeien?
Dat zou ideaal zijn. Maar het debat over bezuinigingen wacht op niemand. Dat zit zo.
De Europese begrotingsregels zijn voor nu losgelaten, maar niets wijst erop dat het geld ook na de coronacrisis nog zo hard mag rollen
Door de coronacrisis mogen EU-lidstaten* tijdelijk uitzonderlijke uitgaven doen om de economie en de zorg draaiende te houden. Normaal gesproken mag een lidstaat niet heel veel meer uitgeven dan er in de staatskas binnenkomt. Het zogenoemde ‘begrotingstekort’ mag maximaal 3 procent bedragen van het bruto binnenlands product (bbp). Ook de staatsschuld mag niet te hard oplopen – die mag niet hoger zijn dan 60 procent van het bbp. Deze regels staan bekend als het stabiliteits- en groeipact, en zijn opgenomen in het Verdrag van Maastricht.
Die Europese regels zijn voor nu losgelaten, maar niets wijst erop dat het geld ook na de coronacrisis nog zo hard mag rollen. Het kabinet blijft volgens minister Wopke Hoekstra van Financiën (CDA) ‘volledig gecommitteerd’* aan de regels. Dat betekent dat Nederland zich na de crisis weer hard zal maken voor een terugkeer naar de fiscale discipline van vóór corona. Simpel gezegd: de regering moet meer belasting gaan heffen, bezuinigen, of allebei.
Oké, zullen we voor Nederland eerst kijken naar optie één, de belastingen verhogen?
Daar kunnen we kort over zijn: dat is moeilijk verkoopbaar. Veel burgers, zeker ondernemers, zelfstandigen en flexwerkers zijn zwaar getroffen door de coronacrisis. Hen kan het kabinet moeilijk met hogere belastingen opzadelen.
Na de vorige crisis zijn belastingverhogingen ook al vooral bij huishoudens terechtgekomen, terwijl grote bedrijven fors minder belasting gingen betalen.*
De stemming onder burgers is er nu wel naar om grote bedrijven meer belasting te laten betalen, maar ook die zullen er hard tegen pleiten, na een periode van acuut omzetverlies. Zeker is in elk geval dat bedrijven niet alléén de coronaschulden zullen terugbetalen.
Dus dan komen we bij optie twee, bezuinigen. Willen jullie zeggen dat het kabinet nu al aanstuurt op bezuinigen, terwijl de economie op z'n gat ligt?
Precies. Al zijn bezuinigingen nu nog politiek lastig te verkopen, en dat zal in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van volgend jaar maart nog wel even zo blijven. Maar in een volgend regeerakkoord zullen bezuinigingen ongetwijfeld een hoofdrol vervullen, naast zo min mogelijk opvallende lastenverzwaringen. Zonder bewuste politieke koerswijzigingen in Den Haag én in Brussel zal een nieuw kabinet fiks gaan bezuinigen.
Wat is daar erg aan? Na de financiële crisis hebben we toch ook bezuinigd om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen?
Het klinkt logisch, de tering naar de nering zetten. Het huishoudboekje op orde brengen. Rutte verwijst er dezer dagen regelmatig naar dat Nederland dat na de financiële crisis van 2008-2009 ook heeft gedaan en daardoor nu ruimte heeft voor extra coronasteun. Maar wat hij niet vermeldt is dat...
- ...de Nederlandse economie er door die straffe en langdurige bezuinigingen veel langer over deed dan die van de VS en sommige andere Europese landen om weer te gaan groeien. Volgens de CPB-econoom Wim Suyker hebben de maatregelen van kabinetten Rutte-I en -II de financiële crisis nog met een derde verergerd. *
- ...burgers niet of weinig hebben meegeprofiteerd* van de aantrekkende economie, terwijl bedrijven en aandeelhouders dat wel deden.
- ...de publieke sector zwaar heeft geleden: de helden van nu in onderwijs, zorg, politie hebben de laatste jaren niet voor niks meer dan eens gestaakt wegens overbelasting, onderwaardering en onderbetaling.
Dus leraren, verpleegkundigen en politieagenten hebben veel last gehad van de vorige bezuinigingen. Wie nog meer?
De decentralisatie van de ggz en de jeugdzorg naar de gemeenten was in feite ook een bezuinigingsoperatie – die werd alleen verkocht met de belofte van maatwerk en betere dienstverlening. Het leidde vooral tot veel extra papierwerk, grote achterstanden, ongelijke behandeling en enorme financiële tekorten bij veel gemeenten.
De bezuinigingsrondes richtten ook grote schade aan bij uiteenlopende publieke voorzieningen als de rechtspraak, sociale werkplaatsen en culturele instellingen. Dat verklaart waarom de achterstanden in de rechtspraak opnieuw zijn opgelopen, en waarom allerlei kunstinstellingen, die vaak al moeite hadden het hoofd boven water te houden, al aan het begin van de coronacrisis alarm sloegen: ze vreesden het niet te overleven.
Bezuinigen na corona: verstandig of niet?
Als bezuinigen zo veel nadelen heeft gehad, wil ik nu weleens horen wat de argumenten vóór zijn.
Het belangrijkste argument dat politici gebruiken is dat ‘het huishoudboekje netjes op orde moet zijn’. Stel je dit argument voor als het nationale equivalent van het principe dat een verantwoordelijk mens z’n rekeningen op tijd betaalt en niet meer geld uitgeeft dan er binnenkomt. Een begroting moet ‘netjes in balans zijn’, overschrijdingen gaan in tegen de ‘budgettaire spelregels’. Zo spreken Nederlandse ministers erover.
Wopke Hoekstra vergeleek de rijksbegroting vorig jaar met een poolexpeditie:* als we niet genoeg geld ‘opzijzetten’ voor barre tijden, dan komen we straks om van de honger en de kou. Bedenk dat hij deze vergelijking maakte toen het rijk een historisch begrotingsoverschot had van 14 miljard euro, oftewel 1,8 procent. Een ‘appeltje voor de dorst’, noemde hij dat.
Dat klinkt verstandig, degelijk. Wat hadden jullie er tegen in te brengen?
Nou… De vergelijking tussen de staatsfinanciën en een huishouden klopt niet. Huishoudens kunnen bijvoorbeeld geen belasting heffen of geld lenen in hun eigen munt.
Bovendien: Nederland, maar ook veel andere Europese landen, belast meer dan het uitgeeft. De staat verdient hoofdzakelijk aan belastingen, maar ook aan boetes, gasbaten en de staatsloterij. In totaal komt er bij de staat al jaren meer binnen dan er uit gaat: * het kabinet zuigt dus jaarlijks meer geld uit de samenleving dan het investeert.
Als we Hoekstra moeten geloven, heeft Nederland het huishoudboekje netjes op orde. Maar je kunt het ook anders zien: de staat pot geld op ten koste van burgers en bedrijven
Als we Hoekstra moeten geloven, betekent dit dat we ons huishoudboekje netjes op orde hebben. Maar je kunt het ook anders zien: de staat pot geld op ten koste van burgers en bedrijven. Want die worden geraakt door lastenverzwaring zoals hogere premies op de zorgverzekering, belastingverhoging en bezuinigingen op zorg, defensie, onderwijs en de klimaattransitie.
De kabinetten van Rutte deden dit met zo veel succes dat zelfs de voorzitter van de werkgeversorganisatie VNO-NCW Hans de Boer – normaal gesproken geen voorstander van een grote overheid – vorig jaar begon te klagen dat Rutte te veel bezuinigt.*
Waarom bezuinigen de kabinetten-Rutte dan zo fanatiek?
Onder leiding van Rutte stuurt de regering al jaren aan op een zo laag mogelijke staatsschuld. Om aan de Europese regels te voldoen, maar ook omdat men gelooft dat hoge schulden per definitie een probleem zijn. In de Miljoenennota van 2015 stelde het ministerie van Financiën nog dat een te grote staatsschuld de economische groei afremt.
Maar wat vaak vergeten wordt: overmatig bezuinigen kan de economie ook beschadigen. Volgens een groeiende groep economen* is de lage staatsschuld in Nederland (en overigens ook Duitsland) geen bewijs van zijn economische kracht, maar eerder een bedreiging voor de economische stabiliteit.
Wie vertolkt dat standpunt dan bijvoorbeeld?
Tegenover de mentaliteit van het huishoudboekje staat voormalig Centraal Planbureau-directeur Coen Teulings. Volgens hem zou een gezonde economische balans betekenen dat de staatsschuld net zo snel groeit als het nationale inkomen. Afgezet tegen het bbp groeit de schuld dan niet.
Dat betekent volgens een schatting van Teulings dat we in Nederland elk jaar minimaal 15 miljard meer kunnen uitgeven. Dat verhoogt de staatsschuld ongeveer naar 80 procent van het bbp. Dat geld kan geïnvesteerd worden of gebruikt worden om belastingen te verlagen.
Teulings staat met deze redenering niet alleen. Voormalig topvrouw van het IMF Christine Lagarde, nu president van de Europese Centrale Bank, pleit er al sinds 2016 voor dat Nederland en Duitsland meer geld uitgeven. Met de huidige lage rente hoeft dit ons land niets te kosten.
Maar de Nederlandse fixatie op het ‘gebalanceerde budget’ – en de ijver om die ook op te leggen aan de mede-lidstaten – maakt dat de huidige hogere uitgaven om de coronacrisis te bestrijden waarschijnlijk tijdelijk zijn.
Als die begrotingsregels zo beperkend zijn, waar komen ze dan vandaan?
Die staan in dat Verdrag van Maastricht dat wij eerder noemden, oftewel de onofficiële grondwet van de EU, die in 1992 is ontworpen. Het belangrijkste doel hiervan is te voorkomen dat de schuldenlast uit de hand loopt. Zolang landen zich aan deze regels houden, komt het wel goed met de economie.
Het schadelijke van deze regels is dat ze economisch gezien volkomen arbitrair zijn. Als een land meer schuld heeft dan 60 procent van het bbp gebeurt er op zich niks. De hoogte van de schuld is veel minder relevant dan wat een land jaarlijks kwijt is aan rente. Zolang het reële rentepercentage lager is dan de reële groei, kan een land de schuld prima dragen. *
Leg eens uit waarom een hogere schuld voor ons geen probleem is?
Nederland leent nu – net als Duitsland – tegen een negatieve rente, die vaak ook nog eens heel lang vaststaat (tot wel dertig jaar).
Deze lage rente betekent dat de schuld zichzelf afbetaalt. Doordat de economie groeit en er normaal gesproken inflatie is – geld wordt geleidelijk minder waard – neemt de grootte van de staatsschuld ten opzichte van het bbp vanzelf af. Het schrikbeeld dat onze kinderen straks met een enorme schuldenberg opgescheept zitten, klopt dus niet.
Vast niet iedereen is het daarmee eens?
Voorstanders van fiscale discipline zien een hoge schuld niet zitten omdat de rente volgens hen onverhoeds omhoog kan gaan. Met name econoom Lex Hoogduin – die in Nederland bekendstaat als fiscale ‘havik’ – waarschuwt hier al jaren voor. Hij vreest ook voor een scenario waarin de rente stijgt of economie krimpt; in beide gevallen zou de schuld onbetaalbaar kunnen worden.
Zelfs fiscale 'havik' Lex Hoogduin pleit nu voor grote geldinjecties
Toch pleit zelfs Hoogduin nu voor grote geldinjecties, en vindt hij nu dat het bestrijden van de crisis belangrijker is dan een gebalanceerd budget. ‘Nood breekt wet.’*
Maar waar moet al dat geld vandaan komen? Groeit het ineens aan de boom?
Eh... Ja. Centrale banken kunnen oneindig geld scheppen en oneindig staatsschulden opkopen. De discussie tussen economen gaat over de vraag of we deze superkracht mogen gebruiken om overheidsbeleid mee te betalen. Dat heet ‘monetaire financiering’.
Een economische stroming die tot voor kort buiten de mainstream lag, maar sinds de uitbraak van de crisis steeds meer aandacht krijgt, is de moderne geldtheorie of modern monetary theory (MMT). Bekende namen uit dit kamp zijn de Amerikaanse economen Stephanie Kelton en Michael Hudson; ook in Nederland vinden hun ideeën steeds meer weerklank.
Zij zeggen dus dat overheden hun overheidsbeleid kunnen financieren met hun centrale bank. Critici noemen MMT daarom ook wel de magic money tree.
Wat is het belangrijkste tegenargument?
Hét argument dat deze economen tegen het MMT-recept inbrengen is het risico op inflatie (geldontwaarding).
‘Alle episodes van hyperinflatie uit het verleden zijn begonnen met monetaire financiering van overheidsschulden’, waarschuwde Klaas Knot, president van De Nederlandsche Bank (DNB), onlangs nog in NRC. Hij noemt het voorbeeld van de Weimarrepubliek. De prijs van een brood steeg daar van 160 mark in 1922 naar tweehonderd miljard mark een jaar later. In Zimbabwe en Venezuela gebeurden later vergelijkbare dingen.
Sinds de coronacrisis verliest dit schrikbeeld aan kracht. Door de huidige economische malaise zijn landen banger voor deflatie dan voor inflatie.
Al vóór de coronacrisis hadden veel centrale bankiers de knop omgezet, omdat ze zich meer zorgen maakten over te veel oppotting van geld dan over te hoge schulden
Alle grote muntunies zijn in de praktijk het recept van MMT gaan volgen. In Groot-Brittannië en Japan worden de overheidsuitgaven inmiddels direct gefinancierd door de centrale bank. De ECB en de Amerikaanse FED hebben een onbeperkt opkoopprogramma afgekondigd, wat op hetzelfde neerkomt: financiering van overheidsuitgaven door de centrale bank. Al vóór de coronacrisis hadden de centrale bankiers de knop omgezet. Ze maken zich meer zorgen over te veel oppotting van geld dan over te hoge schulden. Ze willen juist dat landen meer uitgeven.
In hun ogen is het gevaar deflatie als gevolg van te lage investeringen, niet inflatie en hoge rentes als gevolg van hoge schulden en grote overheidstekorten.
Zelfs de hoofdredactie van de Financial Times,* die normaal gesproken voorstander is van beheerst monetair beleid, pleitte onlangs openlijk voor monetaire financiering. ‘Geld drukken is een valide manier om de crisis te bestrijden.’
En wat als de inflatie uit de hand loopt? Dan wordt m’n spaargeld waardeloos en een brood 2.000 euro?
Zover hoeft het – althans in Europa – niet te komen. De Europese Centrale Bank blijft het maar herhalen: als het beter gaat met de economie, kan de rente omhoog.
Wat wij onze eigen burgers nu gunnen, vertrouwen we onze zuiderburen niet toe
Je kunt de economie zien als een spons: als er veel geld ingepompt wordt, kan ze dat tot een bepaald punt opnemen. Als de spons gaat lekken, dan heb je inflatie. Om de lekkage te stoppen, moet je de kraan dichtdraaien. Dat kan de centrale bank doen door de rente te verhogen. Dan wordt lenen duurder, gaan mensen en overheden minder lenen, wordt er minder geld de economie ingepompt, en stopt de inflatie.
Kortom: investeren is nu belangrijker dan bezuinigen, en de centrale banken geven overheden rugdekking om dat te doen. Nederland doet het ook volop. Maar wat wij onze eigen burgers nu gunnen, vertrouwen we onze zuiderburen niet toe.
Hoog spel in Europa
Ik was al bang dat we het over Europa moesten gaan hebben. Vertel.
Om te begrijpen waarom Noord-Europese landen tijdens een crisissituatie telkens weer naar strikte begrotingsregels grijpen, moeten we terug naar de jaren negentig, toen het Verdrag van Maastricht werd getekend.
De bedoeling van dit verdrag was om een stabiele interne markt te creëren die de verschillende economieën dichter bij elkaar zou brengen. Italianen, Spanjaarden, Nederlanders en Duitsers zouden uiteindelijk allemaal dezelfde welvaart kennen.
Klinkt goed.
Zeker. Om die gedeelde welvaart te bereiken bedachten de ondertekenaars dat de markt het beter zou kunnen regelen dan de landen – met soms tegengestelde belangen – onderling. Om alle landen aan de tucht van de markt te onderwerpen, was een aantal ingrepen nodig.
Lidstaten mogen niet direct geld van de ECB lenen, maar van investeerders, pensioenfondsen en banken
De Europese Centrale Bank moest ‘onafhankelijk zijn’. Dat betekent dat lidstaten niet direct van de ECB geld mogen lenen, zoals wel het geval is in de andere vier grote muntunies op de wereld. In plaats daarvan lenen landen geld van investeerders, commerciële banken zoals ING of pensioenfondsen. Hier zitten twee gedachten achter. Ten eerste wordt zo voorkomen dat de ECB overheidstekorten van zuidelijke landen gaat financieren. Vooral Nederland en Duitsland vinden dit erg belangrijk.
En door landen te dwingen geld te lenen van commerciële banken of andere private geldverstrekkers worden ze ‘gedisciplineerd’ door de markt. Private geldverstrekkers kopen alleen schuldpapieren van landen die hun leningen ook terug kunnen betalen.
En zo komen we weer uit bij de begrotingsregels van de EU. Die zijn zo ongelooflijk machtig en belangrijk, omdat investeerders ze gebruiken om landen te beoordelen.Als een lidstaat zich niet aan de regels houdt, zullen investeerders dat zien en de rente op leningen aan dat land verhogen.
En? Heeft de markt inderdaad z'n werk gedaan?
Niet echt. Het kapitaalsysteem versterkt de inherente zwakheden van het Europese ontwerp. Het idee was dat het gezamenlijk belang – toen begrepen als de ‘interne markt’ – boven het landsbelang zou komen te staan en tot meer gelijkheid zou leiden.
Maar waar geen rekening mee werd gehouden, is dat binnen Europa het noorden meer naar het zuiden exporteert dan het importeert,* en het zuiden juist meer importeert uit het noorden. In economisch jargon: Nederland en Duitsland hebben een structureel handelsoverschot ten opzichte van Italië en Spanje, terwijl Spanje en Italië kampen met een structureel handelstekort ten opzichte van Nederland en Duitsland.*
Nederland en Duitsland zijn trots op hun eigen exportoverschotten, maar die zijn bekostigd met Italiaanse, Spaanse en Portugese leningen
Hierbij geldt: het overschot van de een leidt altijd tot het tekort van de ander. Omdat 70 procent van de handel van eurolanden binnen de EU plaatsvindt, spiegelt het handelsoverschot van het ene land als een tekort in het andere land.
Dit werkt door in de overheidsfinanciën, omdat een handelstekort – het structureel meer importeren dan exporteren – ergens van betaald moet worden. Hoe de zuidelijke landen dat hebben gedaan? Met leningen. De relatief hogere staatsschulden in Zuid-Europa reflecteren dus vooral hun bereidheid om structureel heel veel Noord-Europese producten te kopen.
Anders gezegd: Nederland en Duitsland zijn trots op hun eigen exportoverschotten, maar die zijn bekostigd met Italiaanse, Spaanse en Portugese leningen. Tegelijkertijd moeten die zuidelijke landen wel voldoen aan dezelfde begrotingsregels, en worden ze afgestraft door de kapitaalmarkt als hun tekort boven de 3 procent uitkomt.
Deze structurele ongelijkheden worden erger in tijden van crisis.* Duitsland pompte direct bijna 500 miljard in de economie, terwijl Spanje (zo’n 30 miljard) en Italië (16 miljard) het een stuk voorzichtiger aan doen.* Anders dan Duitsland kunnen zij niet rekenen op aanhoudend goedkope leningen.*
In tegenstelling tot wat de opstellers van het Verdrag van Maastricht beloofden, trok de markt de verschillen tussen de landen in Noord en Zuid niet gelijk. Het gemiddelde verschil in bbp per hoofd van de bevolking in die zones is in iets meer dan twintig jaar verdubbeld – van 6.000 euro in 1999, naar 12.000 euro per hoofd van de bevolking nu.*
Deze fundamentele ongelijkheid kan worden opgelost als de 27 lidstaten samen besluiten om de EU te hervormen en een gezamenlijk investeringsprogramma op te tuigen.
Ga maar na: binnen de lidstaten zelf is het heel normaal dat rijke steden een deel van de rekening van minder krachtige gemeenten op zich nemen. Maar tussen landen geldt dat niet. Noordelijke landen – Nederland en Duitsland voorop – zijn nooit bereid geweest om meer geld uit te geven zodat de rest van Europa op hun succes mee kon liften, terwijl het principe hetzelfde is.
Hoe zit het dan met alle voorstellen voor reddingsfondsen, dat gaat om flinke bedragen, toch?
Inderdaad. Omdat er geen gezamenlijke Europese belasting is, proberen landen overeenstemming te bereiken over andere financiële vangnetten.
Het politieke debat wordt nu al maanden beheerst door een wildgroei aan crisisfondsen. Het ESM-noodfonds (400 miljard), het Frans-Duitse herstelfonds (500 miljard), het fonds van de ‘vrekkige vier’ (bedrag onbekend) en de eurobonds waar tot voor kort zo veel over te doen was – en dit is slechts een deel van de voorstellen die nu op tafel liggen.
Wat zelden wordt uitgelegd, is dat de kans dat deze leningen ooit gebruikt worden – laat staan afbetaald moeten worden van belastinggeld – eigenlijk betrekkelijk klein is
Er wordt vaak geïnsinueerd dat dit geld door ‘de belastingbetaler’ moet worden opgehoest. Maar wat al deze bedragen met elkaar gemeen hebben is dat het garantstellingen zijn. En wat zelden wordt uitgelegd, is dat de kans dat deze fondsen ooit gebruikt worden eigenlijk betrekkelijk klein is. Het ESM-noodfonds werd in 2012 opgericht om de vorige crisis te bestrijden, maar is nooit gebruikt. Van afbetaling is dus al helemaal geen sprake.
De belangrijke functie van deze voorstellen is – en daar komt die kapitaalmarkt weer – om de beleggers te laten zien dat de eurozone eensgezind optrekt en de muntunie stabiel is. Als investeerders vertrouwen hebben in het voortbestaan van de euro, dan blijft de rente op staatsleningen laag. Als de rente op de staatsleningen van individuele landen laag is, dan is dat reddingsfonds niet eens nodig, want dan kunnen* landen hun eigen bonen doppen op de kapitaalmarkt.
Was dat ook het idee van de eurobonds; vertrouwen scheppen in de markt?
Het zou in elk geval dat effect hebben. Eurobonds zijn gedeelde staatsleningen. Nu sluit elk land zelf leningen af, door het uitschrijven van obligaties bijvoorbeeld, waardoor elke regering tegen andere voorwaarden geld leent. Nederland krijgt geld toe van beleggers als het obligaties uitgeeft. Italië moet nu 1,8 procent rente betalen – dit is nog altijd historisch laag. Er bestaat een kans dat door deze eurobonds de rente voor Nederland wat omhooggaat en die voor Italië nog wat verder naar beneden.
Deze constructie zou in één klap alle financiële onzekerheid wegnemen tijdens een crisis. Beleggers weten dat hun investeringen terugbetaald worden omdat heel Europa – inclusief alle rijke landen – garant staat voor de schuld. Het werkt als een garantiesysteem voor de hele muntunie.
Nederland en Duitsland (en Finland, Oostenrijk en Zweden) hebben zich hier lang tegen verzet: zij wilden niet meer geld uitgeven om de Unie bij elkaar te houden. Maar in de laatste weken is Duitsland 180 graden gedraaid. Merkel lijkt in te zien dat het voortbestaan van de Unie op het spel staat. Ineens trekt Duitsland samen op met Italië en Frankrijk.
En wat Duitsland wil, kan politiek en economisch de doorslag geven en Nederland en zijn zuinige medestanders dwingen tot vergaande concessies. Want iedereen weet dat er een oplossing moet komen.
En het recente plan* van Frankrijk en Duitsland om 500 miljard in de Europese economie te pompen?
Dit is al een stap in de richting van eurobonds. Het verschil is dat het Frans-Duitse plan tijdelijk en eenmalig is. De Commissie leent het geld, en betaalt het via het reguliere budget uit aan de regio’s die het hardst getroffen zijn. De lening zal naar rato terugbetaald worden door de lidstaten. Dat betekent dat de grootste landen het meest bijdragen.
Waarom is er onenigheid over het Frans-Duitse plan?
Nederland, Finland, Zweden en Oostenrijk willen niet garant staan voor een gezamenlijk herstelfonds. De vrees leeft dat zuidelijke lidstaten (waartoe in dit verband ook Frankrijk behoort) hun economie niet zullen hervormen omdat ze toch goedkoop geld kunnen lenen, en willen profiteren van de spaarzaamheid – lees het belastinggeld – van de noorderlingen.
Maar dat risico is gering. Ten eerste zal de schuld (met een extreem lage rente) over een zeer lange periode terugbetaald worden. In het voorgestelde Europese Herstelplan waar de Frans-Duitse voorstellen in zijn opgenomen gaat het om een tijdsbestek van dertig jaar (te betalen vanaf 2028). Het kan zo zijn dat de schuld ‘doorgerold’ wordt en op de balans van de ECB wordt geparkeerd. Dit laatste is aannemelijk, omdat er ontzettend veel vraag is naar veilige staatspapieren.
Als dit plan er komt, zal de Nederlandse belastingbetaler hoogstens een klein deel van een hele lage rente betalen. Maar het plan moet wel eerst worden goedgekeurd door alle 27 lidstaten.
Wat gebeurt er als er géén gezamenlijke Europese noodfondsen komen?
Als de lidstaten niet tot een politiek compromis komen, moeten ze individueel geld blijven lenen van commerciële beleggers. De enige instantie die er dan nog voor zorgt dat de rente laag blijft, is de ECB. Niets nieuws onder de zon, want dat doet de ECB al jaren.
In 2015 begon toenmalig ECB-baas Mario Draghi met het opkopen van staatsobligaties. Dit programma, PSPP genoemd, loopt nog altijd. Draghi’s opvolger Christine Lagarde breidde het aan het begin van de coronacrisis zelfs uit met een nieuw programma (PEPP). Het doel: de kapitaalmarkten stabiliseren.
Hoe dat werkt? Zoals we net al zeiden, mag de ECB door het Verdrag van Maastricht niet direct geld lenen aan lidstaten. In plaats daarvan koopt de ECB staatsobligaties op de tweedehandsmarkt van banken, beleggers en private investeerders. De ECB belooft die investeerders een goede prijs voor de schuldpapieren. Daarmee nemen ze het investeringsrisico van beleggers weg, waardoor ze de rente laag houden. Dat verzekert dat landen zoals Italië, Spanje en Griekenland net als de rijke landen goedkoop geld kunnen lenen, zelfs tijdens de coronacrisis. Het effect – en het doel van de ECB – is een stabiele interne markt.
Nu gaan jullie zeker zeggen dat hier iets mis mee is.
Inderdaad. Met name Duitse en Nederlandse economen en politici staan zeer vijandig tegenover de opkoopprogramma’s van de ECB. Ze willen de geldkraan dichtdraaien. Het Duitse Constitutionele Hof in Karlsruhe trok onlangs zelfs de wettigheid van het opkoopprogramma in twijfel. *
De werkwijze van de ECB is in elk geval een omslachtige, weinig transparante, niet erg democratische oplossing voor een politiek probleem.
Zolang EU-landen geen overeenkomst bereiken over een gezamenlijk Europees investeringsbudget of een vorm van schulddeling – eurobonds voorop – is de Europese muntunie inherent instabiel.
Als de ECB-opkoopprogramma’s stoppen, zullen de rentes op Italiaanse, Griekse en Spaanse staatsleningen direct omhoogschieten, met een nieuwe schuldencrisis als gevolg. Dan worden de zorgen van een econoom als Hoogduin bewaarheid en zal de Unie ongetwijfeld uit elkaar vallen. Geen wonder dat de ECB vorige week aankondigde nog eens 600 miljard euro uit te trekken voor het opkopen van staatsschulden.
Ideeën voor een groen herstel
Het klinkt alsof er één overkoepelend plan nodig is waar heel Europa zich achter kan scharen.
Dat vindt Ursula von der Leyen nou ook! Al vóór de coronacrisis wilde de Commissievoorzitter de kreukels in Europa gladstrijken en de Unie nieuw leven inblazen met een Europese Green Deal.
De Commissie zette in december 2019 een stip op de horizon: in 2050 het eerste klimaatneutrale continent ter wereld worden. De energievoorziening zou worden opgeschoond met zonnepanelen, windmolens en waterstoffabrieken, de gebouwde omgeving zou worden geïsoleerd, Europa zou een ‘circulaire economie’ krijgen en overal zouden elektrische auto’s zijn. Daarvoor zou ten minste 260 miljard euro per jaar geïnvesteerd moeten worden (1,5 procent van het Europese bbp), geld dat deels van de EU-begroting zou komen (dus opgehoest door lidstaten) en deels van private investeerders (verleid door garantstellingen van de Europese Investeringsbank).*
De Europese Commissie zette in december 2019 een stip op de horizon: in 2050 het eerste klimaatneutrale continent ter wereld worden
Over het principe van klimaatneutraliteit waren alle Europese landen behalve Polen het eind vorig jaar al eens,* maar over de uitwerking en financiering van het plan nog lang niet. Toen kwam de coronacrisis. Voor Von der Leyen was dat een opening: ze begon te pleiten voor ‘groen herstel’, oftewel: herstellen van corona door de Europese Green Deal in nog hoger tempo uit te rollen.
Wat wil Von der Leyen nu?
Eind mei presenteerde de Commissievoorzitter een omvangrijk herstelpakket onder de titel ‘Volgende Generatie’. De Europese Green Deal is een van de pijlers onder het plan dat volgens Von der Leyen ‘de werkgelegenheid en groei, de veerkracht van onze samenleving en de gezondheid van ons milieu ten goede komt’.* Als we nu inzetten op vergroening, zullen we sterker uit de coronacrisis komen, is de gedachte: dan bezweren we de klimaatcrisis, terwijl we van corona herstellen.
En wat gaat dat kosten?
De Commissie wil dat het herstelfonds over 750 miljard euro gaat beschikken en ze wil dat volledige bedrag lenen op de kapitaalmarkt – het is dus nog iets ambitieuzer dan het plan van Merkel en Macron, maar ligt in het verlengde daarvan. Von der Leyen wil van dit totaalbedrag 500 miljard euro als giften aan getroffen landen geven, en de overige 250 miljard uitlenen tegen gunstige voorwaarden.
De gebeden van ‘de vrekkige vier’, die geen gezamenlijke Europese giften wilden, zijn dus nog niet verhoord?
Nee. Zij gooien nu dan ook de kont tegen de krib. En tot hun chagrijn wil de Commissie-Von der Leyen nog een omstreden stap zetten: gezamenlijke belasting heffen om de (rente op de) 750 miljard af te betalen en om de Europese begroting te kunnen laten groeien.
Tot nu toe hebben regeringsleiders zich daar altijd tegen belastingen gekeerd, omdat ze Brussel te veel macht zouden geven. Maar onder druk wordt alles, misschien, vloeibaar. Von der Leyen stelt voor om een ‘digitaks’ in te voeren voor de rijkste multinationals (potentiële inkomsten: 1,3 miljard per jaar) en ze wil winst afromen van bedrijven die goed boeren dankzij de gemeenschappelijke interne markt (10 miljard per jaar). Daarnaast zouden scheep- en luchtvaart moeten gaan betalen voor hun uitstoot (10 miljard per jaar) en zou de EU importheffingen kunnen invoeren voor vieze producten van buiten de Unie (5 tot 14 miljard per jaar).*
Als het niet lukt om met dit soort plannen de inkomsten van Europa voldoende op te krikken, zullen de lidstaten zelf meer aan de EU moeten afdragen of zou de EU-begroting op de lange termijn moeten krimpen.
Maar ook op dat laatste punt wil Von der Leyen juist de andere kant op: tegelijk met het herstelfonds presenteerde ze een voorstel voor de nieuwe EU-begroting – het meerjarenbudget voor de periode 2021-2027. Dat behelst maar liefst 1,1 biljoen euro. Als de regeringsleiders 19 juni bij elkaar komen voor de onderhandelingen over de Europese herstelplannen, gaat het dus in totaal om 1,85 biljoen euro. Dat wordt gezellig.
Heeft het herstelpakket kans van slagen?
Dat is de hamvraag. Met alle spanningen in de EU en met de ongekende klap die de Europese economie heeft gekregen (een krimp in 2020 van meer dan 7 procent, volgens de huidige verwachtingen) zou een gezamenlijk herstel, op basis van een duidelijke groene ambitie, uitkomst kúnnen bieden.
Maar alles hangt af van de onderhandelingen en van de details. Polen wil bijvoorbeeld alleen meedoen met vergroening als daar flinke compensaties tegenover staan – de stroomvoorziening van het land draait nog grotendeels op steenkool.
Maar in principe is nu investeren om de opwarming van de aarde te keren een goed idee?
Ja, als je de hele discussie ‘vanuit het klimaat’ bekijkt, is investeren sowieso het antwoord. Want klimaatverandering aanpakken is veel goedkoper dan het laten gebeuren.
De schade van extremer weer, droogte, overstromingen en teruglopende voedselproductie die de wereldeconomie nu al honderden miljarden per jaar kosten, bedragen die alleen maar verder stijgen als we niets doen.* Daar staat tegenover dat een nieuwe groene economie voor nieuwe inkomsten, banen en welvaart zorgt.
Op de korte termijn is er al veel te verdienen met groene investeringen. ‘Ze zeggen dat je je dak moet repareren als de zon schijnt’, schreef een vooraanstaande Britse energie-analist vlak na het uitbreken van de crisis. ‘Nou, je moet de gebouwde omgeving isoleren als de bouwsector niet genoeg te doen heeft.’
Vooraanstaande economen als Joseph Stiglitz bepleiten dat investeringen in een groene economie het beste rendement opleveren voor overheidsbestedingen
Investeren in gasloze wijken en kantoren die meer energie opwekken dan ze verbruiken is een economische win-win, weten economen en beleidsmakers: eerst krijgt de bouwsector een impuls, dan gaan de stookkosten omlaag en worden gebouwen comfortabeler, wat weer gezondheidsvoordelen heeft.*
Andere kansen die nu veel genoemd worden zijn investeringen in batterijen (voor elektrische auto’s en de opslag van groene stroom), waterstof (onder meer nodig om de internationale containervracht eindelijk schoon te krijgen) en oplaadpunten (cruciale infrastructuur voor het verdwijnen van de benzine-auto). Allemaal investeringen die banen en milieuwinst opleveren.
Het is dus ook geen verrassing dat vooraanstaande economen als Nicholas Stern en Joseph Stiglitz, samen met honderden vakgenoten, bepleiten dat investeringen in een groene economie niet alleen goed zijn voor het klimaat, maar ook het beste rendement opleveren voor overheidsbestedingen. Juist nu.*
En, gaat het gebeuren?
Dat is nu de vraag. We staan op een kruispunt. Het zou kunnen dat oude ideeën over zuinigheid de overhand houden. Dan gaat Europa wel investeren in vergroening, maar niet genoeg. Dan krijgen landen wel steun, maar moeten ze ook bezuinigen. In feite is dat een keuze voor armoede.
Of we laten oude ideeën over ‘het huishoudboekje’ los, beslechten het taboe op gezamenlijke Europese schulden en belastingen – dan springen we vooruit en pompen we nu juist extra geld in de economie van morgen. Daar krijgen we niet alleen een leefbaarder klimaat voor terug, maar ook een sterkere Europese Unie met een gezamenlijk doel.*
Welke weg we kiezen? Dat is een politieke keuze, geen economische, en hij hangt dus in hoge mate samen met het gesprek dat wij allemaal voeren over de staatsfinanciën, over nut en noodzaak van investeringen en bezuinigingen, en over de wereld die we willen vormgeven ná corona.
Een beetje het gesprek dat wij net hebben gevoerd dus.
Ja, precies. Laten we in de bijdragen verder praten over de vraag hoe we verstandig uit deze crisis komen.