Soms geen zin. Elke dag hetzelfde.
Elke maand hang ik vijf dagen rond op een plek waar iedereen weleens komt of zou kunnen komen, maar waar niemand het fijne van weet. Deze maand: Chinees eetcafé Jade in Dordrecht. Dag 1: een grote patat mét, alstublieft.
‘Elke dag is een beetje hetzelfde. Soms is het iets rustiger, soms iets drukker. Maar elke dag is een beetje hetzelfde.’ Zegt Lili Hu.
‘Chinees eetcafé Jade – snackbar – afhaal’ staat boven de voordeur. Doorhalen wat niet van toepassing is.
Elf jaar geleden namen ze de zaak over van andere Chinezen. Yun Kao Hu, 41 jaar, geboren in Jiaxing bij Shanghai, in 1984 met zijn ouders naar Nederland gekomen, en zijn vrouw Lili Hu, 38 jaar, geboren in Jining in Binnen-Mongolië, sinds 1992 in Nederland. Daarvoor werkten ze allebei in een Chinees restaurant. Ze hadden gespaard.
Beide wijzers van de klok in de snackbar staan op twaalf. Die klok loopt altijd zes minuten voor. Een voor een trekt Lili de rolgordijnen voor de ramen omhoog. Alsof ze het zeil hijst. Ze sleept de rode deurmat naar buiten. ‘Welkom’ staat er in het Chinees en het Engels op die mat.
Hun zaak ligt in het historisch hart van Dordrecht. Achter het Hof waar in 1572 de Republiek der Nederlanden ontstond. Aan de Voorstraat, de langste winkelstraat van de stad. Het pand is een langzaam uitlopende pijpenla, met een voorgevel van krap drie meter breed, ruim twaalf meter lang. Boven wonen meneer en mevrouw Hu met hun kinderen Jacky (12) en Dennis (11). Beneden is de zaak.
Lili neemt met een geel duizenddingendoekje de vier kunststoftafels af die in voorste gedeelte staan. Ze haalt zes zilverkleurige schalen uit de koelkast, gevuld met kroketten, frikandellen, gehaktballen en vlammetjes, zorgvuldig verpakt in huishoudfolie. Ze zet die in de vitrine, waar een sliert groen papier verse slablaadjes verbeeldt.
Haar man opent de zijdeur voor de leverancier die patat, vloeibaar frituurvet en fritessaus naar binnen sjouwt. Kartonnen dozen en witte emmers verstoppen de doorgang van deze zaak die normaal al uit zijn voegen barst, met acht koelkasten en onafzienbare stapels frisdrank. Met een mes snijdt Yun Kao de dozen een voor een open. Elke doos bevat twee plastic zakken voorgebakken Aviko-patat van elk vijf kilo. Alle zakken worden in een koelkast gepropt. Het karton scheurt hij in stukken en vouwt hij tot handzame bundels. Die stopt hij in de laatste overgebleven doos en zet hij meteen aan de straat. Er is weer beweegruimte in eetcafé Jade.
‘Hoi.’ Langgerekt. Lili verwelkomt de eerste klant. ‘Een grote patat mét. En een frikandel speciaal. Meenemen? Dat is dan 4 euro 30.’ Ze schudt patat in een ijzeren mand die ze onderdompelt in het kolkend vet. Ze kerft een gleuf in de frikandel voordat deze in een tweede bak met vet verdwijnt.
Ze hebben de taken strikt verdeeld. Zij heerst in het middengedeelte van de zaak, in de snackbar. Zij begroet ook de klanten. Niemand, zegt hij, is zo klantvriendelijk en voorkomend en geduldig als zij. Hij kan nog wel eens knorrig, ja, zelfs driftig worden, weet hij zelf. Als klanten zeggen dat hij te duur is bijvoorbeeld. Ze hebben geen idee hoe hard zijn vrouw en hij voor dat geld moeten werken. ‘Nederlanders houden dit nog geen twee dagen vol.’ Hun eigen kinderen trouwens ook niet. Te vernederlandst.
Yun Kao staat in het breedste, achterste deel van de zaak: de keuken, die voor blikken van klanten verborgen blijft. Hij bereidt de Chinese gerechten. Hij mengt sauzen. Hij hakt groenten en vlees. Je hoort hem roeren en bakken, schrapen en poetsen. Je ziet hem zelden. Alleen als hij de trap naar de woonverdieping op loopt om met zijn kinderen over de training voor tafeltennis te overleggen. Of als Lili zich halverwege de middag in de keuken terugtrekt om te eten. Dan bemant hij de snackbar. Later is het zijn beurt om te eten. Samen eten doen ze nooit.
‘Voor vijf euro patat. Ik heb net gebeld.’
‘Een koud biertje? Dat is dan 1 euro 80.’
‘Een bak witte rijst. Drie euro? Ik sta buiten te roken.’
Zes dagen per week zijn ze open. Van twaalf tot tien uur. Zestig uur per week. Dan rekenen ze het schoonmaken na sluitingstijd niet mee.
Op dinsdag blijven ze gesloten. Dan doet hij de boodschappen. Zij houdt de boekhouding bij.
En, nee, ze kunnen zich niet permitteren ziek te zijn. Ook niet toen hij zo zwak en koortsig was dat hij nauwelijks meer op zijn benen kon staan. Ook niet toen zij hernia had en haar lichaam pijn deed van de toppen van haar tenen tot de holte van haar rug. Ze heeft een hard matras gekocht.
Als een van hen ‘echt ziek’ wordt, betekent dat het einde van de zaak. ‘Klopt,’ zegt hij. Dat is zijn stopwoord. ‘Ik wil er niet aan denken.’ Een uitdrukking die zij vaak gebruikt.
Het loopt tegen tienen. Er is al een uur geen klant meer geweest. Hij krabt de afzuigkap schoon. Hij sopt de keuken. Zij schrobt de vloer. Zij poetst de tafels tot ze glimmen. Elke avond grote schoonmaak. Maar niet vandaag. ‘Een beetje moe,’ zegt Lili. ‘Soms geen zin. Elke dag hetzelfde.’
Wordt vervolgd. Morgen: dag 2.