Maak kennis met de opvoedexpert die opvoeden een gevaarlijk idee vindt
Boeken, tijdschriften en websites staan vol met handzame opvoedtips. Maar het idee dat ouders met de juiste methodes betere of succesvollere mensen kunnen maken van hun kinderen is een misvatting, zegt de befaamde ontwikkelingspsycholoog en filosoof Alison Gopnik.
Ondoorgrondelijk zijn ze, kleine kinderen. Hoe ze het ene moment nergens hun aandacht bij kunnen houden, om vervolgens ergens he-le-maal in op te gaan. In een insect dat net voorbij kruipt bijvoorbeeld, of een stofje dat door de lucht zweeft en waarvan het traject tot het einde toe moet worden gevolgd, net wanneer je op het punt staat de deur uit te gaan. Hoe ze zich kunnen verliezen in ‘doen alsof’, en daar dan net iets te lang mee door kunnen gaan.
Voor veel volwassenen is het op het mysterieuze af. Tenzij je Alison Gopnik bent, een ontwikkelingspsycholoog en filosoof wier carrière in het teken staat van het bestuderen van het baby- en kinderbrein. Voor haar gedragen kleine kinderen zich namelijk volstrekt logisch.
Gopnik geeft leiding aan het Cognitive Development and Learning Lab aan de University of California in Berkeley. Naast wetenschappelijke publicaties schrijft ze boeken en columns voor het grote publiek, die vaak doorspekt zijn van paradoxen: een groot deel van haar werk bestaat uit het beschrijven van de vele tegenstellingen en spanningen die inherent zijn aan onze kindertijd – en, daarmee, aan het grootbrengen van die kinderen.
En hoewel het niet altijd eenvoudig is om met spanningen en tegenstellingen te leven, denkt Gopnik er niet aan ze op te lossen of te versimpelen: de paradoxen mogen, nee, móéten er zijn. In toegankelijke en heldere taal legt ze uit waarom dat wat het zorgen voor baby’s en kleine kinderen zo vreselijk vermoeiend maakt – van hun duizelingwekkende afhankelijkheid, tot hun schijnbare onvermogen gewoon eens even méé te werken, tot hun rommeligheid – geen bugs zijn, maar de allerbelangrijkste features van het jong-zijn.
Eerdere generaties ontwikkelingspsychologen – denk aan Sigmund Freud bijvoorbeeld, of Jean Piaget – stelden zich baby’s en kinderen veelal voor als onderontwikkelde, irrationele kleine wezens die geen onderscheid konden maken tussen fantasie en werkelijkheid, oorzaak en gevolg. Het is niet ondenkbaar dat veel ouders er zo nu en dan hetzelfde over denken. Maar Gopniks onderzoek laat zien dat kleine kinderen zich juist ontzettend redelijk gedragen – zolang je hun gedrag maar beziet vanuit het doel van de menselijke kindertijd.
Waar we het over hebben wanneer we het over kinderen hebben
Wij zijn al een tijdje gecharmeerd van Gopniks werk, dat zowel de denkers als de ouders in ons aanspreekt. Ze is kritisch over een aantal hardnekkige ideeën rondom opvoeden en de industrie die daaromheen is opgetuigd, schrijft prikkelend over het belang van spelen – een onderwerp waar Irene zich de afgelopen tijd in verdiepte – en over de band tussen verschillende generaties – waar Lynn zich in vastbeet.
Omdat we daar graag meer over wilden horen, vroegen we Gopnik begin april of we haar mochten interviewen. Dat mocht, zei ze, maar we moesten even geduld hebben; het semester was bijna afgelopen, en ze was nu nog even druk met de laatste loodjes – die, omdat alles via Zoom verliep, veeleisender waren dan ooit.
Het is eind mei wanneer we haar spreken; we bellen in vanuit Napels, Amsterdam en Berkeley. Vanuit een leren fauteuil in haar woonkamer – goedgevulde boekenkast op de achtergrond, lijsten aan de muur – vertelt Gopnik dat ze eigenlijk een opiniestuk zou willen schrijven voor haar jongere collega’s.
Veel van die collega’s doen momenteel verwoede pogingen om thuisonderwijs en thuiswerken te combineren. ‘Ik zou schrijven’, zegt Gopnik, ‘dat cognitiewetenschappers ontdekt hebben dat als je kinderen naar buiten stuurt om te spelen, ze een pakje crackers meegeeft en vervolgens de deur dichttrekt, dit wonderen doet voor hun cognitieve vaardigheden, hun conceptueel denken, en hun onderzoekend vermogen.’
Het is een grapje, maar ook weer niet: ‘Veel ouders zouden dolblij zijn met zo’n inzicht, en ik vermoed dat het nog wáár kan zijn ook.’
Het zou ook typisch Gopnik zijn. Hoewel ze alles weet over de manier waarop kinderen zich ontwikkelen, weigert ze ouders van concreet opvoedadvies te voorzien – en toch kan het lezen van haar werk voor veel ouders bevrijdend zijn, en troostend. Zo is een dreumes die keer op keer op keer haar drinkbeker op de grond gooit een stuk minder onhebbelijk wanneer je weet dat ze het niet doet om jou te irriteren, maar om uit te vogelen hoe de zwaartekracht werkt.
Het denken en schrijven over ouders en kinderen, zegt Gopnik aan het begin van ons interview, gebeurt doorgaans op één van twee manieren. Ofwel instrumenteel – ‘hier zijn vijf tips om je kind thuisonderwijs te geven’ – ofwel als wrange, persoonlijke anekdote – ‘nu ga ik je vertellen hoe thuisonderwijs bij ons volledig mislukte en hoe mijn kinderen nu compleet verwilderd door het huis rennen.’
Het gesprek over ouders en kinderen vindt vooral op de lifestylepagina’s plaats
‘Stel je voor’, zegt ze, ‘dat de artikelen in het economiekatern van de krant ofwel van het type “dit is wat je moet weten over je persoonlijke budget” waren, ofwel van het type “dit is waarom ik aan het eind van mijn geld nog steeds een stuk maand overheb”. Niemand zou denken dat dit een volledig beeld geeft van waar het in de economie om draait.’ Ze klinkt geamuseerd en bloedserieus tegelijk – het is die combinatie van lichtheid en ernst die we al kennen van haar schrijven.
De relatie tussen ouders en kinderen, wil ze maar zeggen, behelst veel meer dan praktische oplossingen en individuele ervaringen. Toch vindt het gesprek erover vooral plaats op de lifestylepagina’s. Het is alsof we die relatie niet zien voor wat ze is: namelijk, een van de voornaamste en meest vormende verbintenissen die we ooit zullen aangaan.
Het belang van ‘life history’
Gopnik pleit voor een diepgravender én wijdlopiger gesprek over ouders en kinderen. Een concept dat daarbij van belang is, en dat tijdens ons interview steeds terugkeert, is ‘life history’. Het idee: natuurlijke selectie heeft elk organisme met zijn eigen, kenmerkende levensloop uitgerust,* en die hele levensloop doet ertoe. Uit die visie volgt dus ook dat kinderen meer zijn dan onderontwikkelde volwassenen, en dat ouderdom wel degelijk iets toevoegt; dat elke fase in onze levensloop een uniek en eigen doel heeft.
Het doel van onze vroege kindertijd is ontdekken hoe de wereld werkt. Dat ontdekken begint verrassend vroeg: in haar boek De kleine filosoof (2009) beschrijft Gopnik experimenten waaruit blijkt dat zelfs heel jonge kinderen een onderscheid kunnen maken tussen feit en fictie, tussen goed en kwaad, dat ze conclusies trekken over hoe de werkelijkheid in elkaar steekt, en theorieën vormen over oorzaak en gevolg.
Wanneer we opgroeien, en wanneer we eenmaal volwassen zijn al helemaal, is benutten het doel: de kennis en vaardigheden die we als kinderen hebben opgedaan, gebruiken we om dingen voor elkaar te krijgen. (En naarmate we nóg ouder worden verandert onze rol opnieuw – van uitvoerder naar verhalenverteller, leraar, en bewaarder van historische kennis.)
Een ander doel van het volwassen-zijn is het helpen en vooral beschermen van kinderen terwijl zij bezig zijn de wereld te verkennen. Een peuter die volledig gebiologeerd het pad van een kevertje volgt, kan dat alleen doen wanneer er een volwassene in de buurt is die ervoor zorgt dat ze niet onder een fiets loopt. Ontdekken hoe de zwaartekracht werkt door herhaaldelijk je beker op de grond te gooien werkt alleen wanneer iemand anders die beker keer op keer voor je opraapt.
Elke levensfase heeft zijn eigen functie, en je hebt ze állemaal nodig
‘De wetenschap laat zien dat onze levens met reden lopen zoals ze lopen, van het moment dat we geboren worden tot aan onze kindertijd, adolescentie, volwassenheid en ouderdom. Of je het nu evolutionair of psychologisch bekijkt, die fases hebben elk hun eigen functie, en je hebt ze allemáál nodig’, zegt Gopnik. ‘Ik ben dol op gekke, poëtische en onderzoekende kinderen, maar zij zouden nooit kunnen functioneren als er niet ook een heleboel mensen het harde werk deden dat volwassenen doen.’
Maar in veel moderne, geïndustrialiseerde samenlevingen, zegt Gopnik, komen de verschillende levensfases, en hun verschillende functies, niet altijd even goed tot hun recht. Zo moeten veel kinderen zich aanpassen aan onderwijssystemen die nauwelijks aansluiten bij de manier waarop ze het beste leren. Het merendeel van de oudere bevolking wordt niet of nauwelijks aangesproken op haar vermogen verhalen te vertellen, of te verzorgen – terwijl dat óók van groot belang is voor het grootbrengen van de volgende generatie.
En dan zijn er ook nog ideeën over opvoeden in omloop waar ouders en kinderen eerder last van hebben dan dat ze er wel bij varen.
Tegen ‘opvoeden’
In haar meest recente boek, De opvoedparadox (2016), richt Gopnik zich naast kinderen ook op ouders. Ze legt uit hoe kinderen leren, en betoogt dat veel van wat ouders in geïndustrialiseerde samenlevingen doen om hun kinderen in hun ontwikkeling te helpen, de plank behoorlijk misslaat.
Daarbij richt ze haar pijlen vooral op ‘parenting’, een Amerikaanse term die geen goede Nederlandse vertaling kent, al zal het verschijnsel dat het beschrijft ook Nederlandse ouders bekend voorkomen, zij het in verdunde vorm. ‘Parenting’ is actiever dan ‘ouderschap’ en gaat verder dan ‘grootbrengen’. Het onderscheidt zich van die twee begrippen door wat eraan ten grondslag ligt: namelijk, het geloof dat ouders hun kinderen kunnen vormen tot ‘een bepaald type mens’, zoals een timmerman een stuk hout kan omvormen tot een tafel- of stoelpoot.
Dit geloof is nieuw, net als de term: vóór de twintigste eeuw bestond ‘parenting’ niet als werkwoord. Uiteraard wordt er al langer dan vandaag nagedacht over de beste manier om kinderen op te voeden, maar de afgelopen decennia kreeg dat denken een wending die wel erg gericht is op persoonlijk succes (en dus ook: persoonlijk falen).
‘Parenting’ is een doelgericht werkwoord, schrijft Gopnik in De opvoedparadox: ‘Het doel is dat je van je kind op de een of andere manier een beter, tevredener of succesvoller volwassen mens maakt – beter dan anders het geval was geweest, of (maar dat fluisteren we dan maar even) beter dan de kinderen van de buren.’
Het doel is dat je van je kind op de een of andere manier een beter, tevredener of succesvoller volwassen mens maakt
Misschien komt ‘opvoeden’ nog het meest in de buurt van wat Gopnik met ‘parenting’ bedoelt, maar dan wel een recente, normatieve variant van dat woord. Want hoewel ‘opvoeden’ vaak genoeg wordt gebruikt om te beschrijven ‘wat ouders in de praktijk doen’, schrijft Gopnik, wordt het minstens zo vaak gebruikt om aan te geven ‘wat ouders zouden moeten doen’.
Deze vorm, van opvoeden als taakopvatting, dient zich dan ook aan als een reeks voorschriften (‘Houd je kinderen bij schermen uit de buurt!’, ‘Schrijf ze in voor peuteryoga om hun stress te verminderen en hun focus te verbeteren!’) en een reeks handelingen (ouders die bijles inkopen voor hun kinderen, een wildgroei aan cv-verrijkende extracurriculaire activiteiten, Cito-toetsen in de kleuterklas, enzovoorts).
Maar bovenal, schrijft Gopnik, dient het zich aan als een overtuiging: de overtuiging dat er ‘bepaalde methoden bestaan – specifieke vakkennis – die ouders kunnen verwerven’ om zo hun doel te bereiken: ‘het vormgeven van de levens van hun kinderen’.
Er is geen recept voor het grootbrengen van kinderen
Zo werkt het niet, maar zie dat ouders maar eens aan het verstand te brengen. Als het aanbod aan opvoedboeken en lifestyle-artikelen iets suggereert, aldus Gopnik, dan is het wel dat veel ouders naarstig op zoek zijn naar handzame tips, naar ‘recepten’ voor het grootbrengen van hun kinderen. En hoewel veel van die boeken niet veel meer behelzen dan ‘praktisch advies voor ouders’ – zo verschoon je een luier, dit mag een eenjarige wel en niet eten – zijn er ook heel veel die beloven ‘dat ouders, als ze maar de juiste methoden hanteren, een wezenlijk verschil kunnen maken in hoe het kind uiteindelijk volwassen wordt’. Dit, stelt Gopnik, is een loze belofte – een die nog averechts kan uitpakken ook.
Want: het enige dat ouders echt voor hun kinderen kunnen doen is hun een rijke, veilige, en gevarieerde omgeving bieden waarin ze zelf op onderzoek uit kunnen gaan om uiteindelijk uit te groeien tot wie ze zijn, in plaats van tot wat ouders of de samenleving willen dat ze zijn.
Ouders kunnen zich beter als tuinier opstellen, dan als timmerman
Ouders, schrijft Gopnik, kunnen zich dan ook beter als tuinier opstellen dan als timmerman: een timmerman werkt om een bepaald resultaat te bereiken, terwijl een tuinier bij het verzorgen van een plant hooguit een vaag, en altijd onbereikbaar eindpunt voor ogen heeft. De timmerman is gericht op het eindproduct; de tuinier richt zich op het proces.
De verloren kunst van het ouder-zijn
Als ‘parenting’ zo’n slecht idee is, waarom is het dan überhaupt ontstaan? ‘Ouder zijn’, zegt Gopnik wanneer we haar dat vragen, ‘is niet iets wat je kunt leren door er boeken over te lezen, net zoals een hydroloog niet per se een goede surfer is, en een natuurkundige niet beter kan tennissen omdat hij toevallig verstand heeft van mechanica. Beter vergelijk je het ouderschap met ‘ergens in de leer gaan; je leert het door het te doen, en je leert het door het te oefenen in het bijzijn van experts, zoals je eigen ouders, of ooms of tantes, die het al heel lang doen’.
Toen Gopnik zelf moeder werd, had ze er al jarenlang onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen op zitten. Maar wanneer we haar vragen of dit het ouderschap makkelijker maakte voor haar, zegt ze: ‘Ik geloof het niet, nee.’
‘Wat het wél makkelijker maakte’, vervolgt ze, ‘was het feit dat ik de oudste ben in een gezin van zes, waardoor het zorgen voor baby’s en kleine kinderen een belangrijk onderdeel was van mijn jeugd. Maar de structuren die zo’n soort leertijd mogelijk maken, zijn schaars geworden: gezinnen zijn kleiner, en de verschillende generaties worden steeds meer van elkaar gescheiden. Kinderen zitten op school, ouders zijn aan het werk, en grootouders wonen nog verder weg, bijvoorbeeld in een aanleunwoning.’
Je kind opvoeden zodat het volledig voldoet aan de eisen van de maatschappij, is een slecht idee
Gopnik: ‘Wat ook heeft bijgedragen aan de opkomst van “parenting”, vooral in de Verenigde Staten, is een toenemende ongerustheid over de meritocratie. De economische ongelijkheid groeit, en daarmee ook de angst om uit de middenklasse te vallen. Iedereen weet dat onderwijs, kennis en informatie dé manieren zijn om je van een plekje in de middenklasse te verzekeren.’
Daarom vinden veel ouders het zo belangrijk dat hun kinderen uitblinken op school en – zeker in Amerika – naar een goede universiteit gaan: ‘Veel uitwassen van het moderne opvoed-ideaal hebben die economische situatie, van groeiende ongelijkheid en een gestreste middenklasse, als achtergrond’, vertelt Gopnik. ‘Dit opvoed-ideaal is waardeloos voor ouders en het is waardeloos voor kinderen, maar het is, vanuit economisch oogpunt, niet irrationeel.’
Maar wat voor een individuele ouder misschien rationeel en verstandig lijkt – je kind zodanig proberen op te voeden dat het volledig voldoet aan de eisen die de maatschappij eraan stelt – is, op de lange termijn en voor het collectief, een heel slecht idee.
Evolutionair gezien is variatie veel voordeliger, stelt Gopnik: mocht de samenleving ineens radicaal veranderen, dan zou het zomaar kunnen dat je er met doelbewuste, gefocuste, brave studenten alléén niet komt. Dan is onze soort wellicht meer gebaat bij een flinke voorraad creatieve, avontuurlijke, en onbevangen individuen die nieuwe oplossingen kunnen bedenken voor een nieuwe tijd. Onze soort heeft diversiteit nodig; uniformiteit zou ons, uiteindelijk, de das omdoen.
Daar komt bij dat ‘parenting’ garant staat voor gefrustreerde ouders en kinderen. Ouders raken gefrustreerd omdat ze merken dat het een stuk moeilijker is dan de adviesboeken voorspiegelen om je baby in een droomritme te krijgen, of je peuter het alfabet te leren. Jonge kinderen raken gefrustreerd omdat ze niet mogen doen waar hun hersentjes het meest bij gebaat zijn: de wereld verkennen op een manier die even dwalend, gevarieerd en onderzoekend is als, uiteindelijk, nuttig.
Waarom we grootouders nodig hebben
De scheiding der generaties heeft er niet alleen voor gezorgd dat het ouderschap voor veel volwassenen minder intuïtief is geworden, zegt Gopnik; het heeft ook een ander verlies met zich meegebracht.
Dat zit zo: mensenkinderen zijn heel lang heel afhankelijk, en hen grootbrengen is daardoor erg veel werk – te veel werk voor één of twee volwassenen alleen. Onze voorouders losten dat op door dat werk over meerdere mensen te verdelen: biologische ouders, maar ook ooms en tantes, broertjes en zusjes, buren en grootouders hielpen mee met de zorg voor kinderen.
In veel moderne culturen gebeurt dit nog steeds, net als in traditionele jager-verzamelaarsstammen. Ook in geïndustrialiseerde samenlevingen wordt de zorg voor kinderen deels uitbesteed, aan crèche en oppas, aan peuterspeelzaal en school, aan helpende grootouders.
Maar in de Verenigde Staten staat, net als in Nederland en veel andere samenlevingen, het kerngezin centraal. Het gezin is de voornaamste eenheid voor het grootbrengen van kinderen, en dit betekent dat ouders – en moeders doorgaans meer dan vaders – er vaker dan vroeger alleen voor staan, zeker in de eerste maanden en jaren van een kinderleven. Er is wel hulp, maar die is minder organisch en vanzelfsprekend dan onze soort van oudsher gewend is – en de ouder voelt zich altijd eindverantwoordelijk.
Gevolg: veel ouders zijn vermoeid en hebben moeite alle ballen in de lucht te houden, terwijl veel kinderen maar aan een beperkte groep verzorgers en voorbeelden worden blootgesteld.
Dat is zonde. De ‘gedeelde broedzorg’ die zo kenmerkend is voor de mens heeft een belangrijke rol gespeeld in onze evolutie, zegt Gopnik tijdens ons gesprek. Sociale eigenschappen, zoals het goed kunnen lezen van anderen en het kunnen communiceren met veel verschillende mensen, waren door die vorm van zorg evolutionair voordelig, en zo groeiden we uit tot een ongekend sociale en coöperatieve soort.
Maar dat is niet het enige voordeel van gedeelde broedzorg, zegt Gopnik: ‘Er is dat cliché, dat er een dorp voor nodig is om een kind groot te brengen. De wetenschap laat zien dat dit cliché klopt. En niet alleen omdat je zo véél mensen nodig hebt; je hebt ook veel mensen nodig die allemaal iets anders doen. In traditionele verzamelaars-stammen zijn er makkelijk twaalf mensen betrokken bij de zorg voor een kind. Sommigen leren het kind praktische vaardigheden, anderen vertellen verhalen over hoe de wereld werkt.’
‘Dat helpt omdat het, uiteraard, veel werk is om een kind groot te brengen, maar het helpt óók omdat kinderen zo aan allerlei verschillende rolmodellen worden blootgesteld, aan verschillende voorbeelden van hoe mensen kunnen zijn en de verschillende vormen die menselijke relaties kunnen aannemen.’
Er is dat cliché, dat er een dorp voor nodig is om een kind groot te brengen. De wetenschap laat zien dat dit cliché klopt
‘De literatuur over weerbaarheid maakt goed duidelijk hoe belangrijk die variatie is’, vervolgt Gopnik. ‘Zo weten we bijvoorbeeld dat kinderen die in hun jeugd mishandeld zijn, later een grotere kans hebben op allerlei problemen en stoornissen. Maar er zijn ook kinderen die in verschrikkelijke omstandigheden opgroeien en die daar prima uitkomen. Sommigen van hen worden zelfs helden, leiders. Wat bepaalt dat onderscheid? De cruciale factor, zo blijkt, is dat zij iemand in hun leven hebben die als voorbeeld dient, iemand die een manier van leven laat zien, een manier van zijn, die afwijkt van hoe hun ouders zijn.’
Leren kan (en hoort) op veel manieren
Kinderen zijn dus gebaat bij een gevarieerd aanbod aan rolmodellen en volwassenen om van te leren. En wat dat leren zelf betreft, ook dat gebeurt op veel verschillende manieren. Denk bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van een moreel kompas, een idee van goed en fout. Dat leer je niet doordat het je op school wordt onderwezen; het is simpelweg onmogelijk om een kind te vertellen wat het juiste is, in elke denkbare omstandigheid. Kon dat wel, dan was ‘ethiek’ een praktische cursus geweest, in plaats van een tak van de filosofie.
Gopnik: ‘Zorg is een manier waarop we ethiek bijbrengen. Wanneer we voor iemand zorgen, en al helemaal wanneer we voor een kind zorgen, geven we hun de kans om een waardesysteem te ontwikkelen, om een idee te krijgen van wat wel en niet belangrijk is.’ Door voor een afhankelijk, hulpeloos wezen te zorgen, geven ouders blijk van hun moraliteit, en door verzorgd te worden leren kinderen welk gedrag wel of niet door de beugel kan, en wat de vele twijfelgevallen zijn.
Kinderen leren door te spelen, door te luisteren, door te observeren, door les te krijgen, door verzorgd te worden. Maar, zegt Gopnik, niet alleen worden kinderen in veel samenlevingen aan een tamelijk beperkte groep verzorgers blootgesteld; het onderwijssysteem is ook een stuk uniformer geworden dan het ooit was, en dan het idealiter zou zijn. Die analyse gaat ook in veel andere geïndustrialiseerde landen op, al lopen de Verenigde Staten, zoals wel vaker, in de trend voorop.
Het frustrerende is: de afgelopen tien jaar is de kleuterschool veel meer op school gaan lijken
Neem de kleuterschool, zegt Gopnik: ‘Daar draaide het van oudsher om ontdekken en onderzoeken, om ongestructureerd spelen. Maar het frustrerende is: de afgelopen tien jaar is de kleuterschool veel meer op school gaan lijken.’ Ook kleuters krijgen nu gestandaardiseerde tests voor hun kiezen, en ook op de crèche hebben ‘leerdoelen’ hun intrede gedaan.
‘Ik heb drie kleinkinderen die nu allemaal thuisonderwijs krijgen. Je zou denken dat je je daar in elk geval voor die van vier jaar oud niet druk om hoeft te maken. Maar zelfs hij heeft een lijst van dingen die hij moet doen’, zegt ze hoofdschuddend.
En het blijft niet bij de kleuterschool. In De opvoedparadox stelt Gopnik dat waar het ooit volstrekt legitiem was om ergens in de leer te gaan, in plaats van door te leren op school, het grootste deel van ieders jeugd nu in de schoolbanken wordt doorgebracht. De abstracte, theoretische manier van leren die in scholen centraal staat, en waarvan je het resultaat kan meten in proefwerken en examens die voor iedereen hetzelfde zijn, werkt voor sommige kinderen prima. Maar voor veel kinderen werkt het ook niet – standaardisering betekent niet veel goeds voor die diversiteit.
Zoals het belangrijk is om kinderen bloot te stellen aan een grote variatie rolmodellen, leren ze ook het meest van verschillende onderwijsstijlen. Een uniform schoolsysteem brengt bovendien een ‘monocultuur’ aan mensen voort: jongvolwassenen die allemaal op één en dezelfde manier onderwezen zijn, alsof onze kracht als samenleving, en onze weerbaarheid als soort, niet valt of staat met variatie, met een veelheid aan manieren van denken, doen, en problemen oplossen.
Alsof onze kracht als samenleving, en onze weerbaarheid als soort, niet valt of staat met variatie
Daar komt bij, stelt Gopnik, dat deze ene, specifieke manier van leren kinderen niet bijster goed voorbereidt op de wereld buiten de schoolmuren. Een wereld, bedoelt ze, waarin vragen vaak meer dan één antwoord kennen, en waarin niemand je een hoog cijfer zal geven omdat je woord voor woord kunt reproduceren wat de leraar je heeft verteld. Het is ook een wereld waarin je alleen een ouder kunt worden door het te doen, niet door ervoor te studeren.
De paradoxale opvoeddeskundige
Het heeft misschien iets paradoxaals, of op z’n minst iets onverwachts, zo’n vooraanstaand filosoof en hoogleraar in de psychologie die pleit voor meer praktische kennis en minder theorie. Die scholen, en ouders trouwens ook, oproept om minder te varen op boeken en expertise, en kinderen in plaats daarvan gewoon ‘te laten zijn’. Aan de andere kant: haar eigen onderzoek laat zien dat we bijzonder veel leren door te doen – als kinderen, en ook, vooral, als ouders.
Begrijpen wat zich afspeelt in de hoofden van baby’s en kinderen, begrijpen dat ze profijt hebben bij een veelheid aan verzorgers, rolmodellen, leerstijlen en kansen, zal ouders geen betere ‘opvoeders’ maken, in de hedendaagse, normatieve zin van dat woord. Integendeel: zulke inzichten zullen hen eerder slechter maken in het vormgeven van hun kinderen, in het aansturen op een bepaalde uitkomst, een bepaald ideaal.
Maar dat is natuurlijk precies het punt: want hoe slechter we zijn als timmerman, hoe zorgzamer, vergevingsgezinder en bewuster we misschien wel worden als tuinier.
Meer lezen?
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!