‘In de Tweede Wereldoorlog hadden we wél wat te verbergen’

Hans de Zwart
Privacyactivist, voormalig directeur Bits of Freedom
De ravage na de aanslag op het bevolkingsregister van Amsterdam op 27 maart 1943. Foto: Hollandse Hoogte

Welke lessen over privacy kunnen we nu trekken uit de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister in 1943? ‘Vanuit een gebrek aan vrijheid krijg je een helderder perspectief op wat vrijheid betekent.’

Op 27 maart 1943 pleegde een verzetsgroep een aanslag op het toenmalige bevolkingsregister in Amsterdam. Dit bevolkingsregister was voor de Duitse bezetter bijzonder handig: de gegevens van 70.000 Amsterdamse Joden lagen erin opgeslagen. Daarnaast kon de bezetter het register gebruiken als controlemiddel, bijvoorbeeld om te controleren of de informatie op een persoonsbewijs wel klopte.

Gerrit van der Veen, Willem Arondéus, Johan Brouwer, Rudi Bloemgarten en nog een aantal anderen hadden de aanslag grondig voorbereid en besloten dat er geen doden mochten vallen. De aanslagplegers gingen als politieagent verkleed het gebouw in. Ze overmeesterden de bewakers en gaven hen een verdovende injectie om ze daarna via een achteringang even in Artis te parkeren. De archiefkasten met de bevolkingsadministratie werden overhoop gegooid. Na de administratie te overgieten met benzol, stichtte de groep een zo groot mogelijke brand.

De brandweer speelde een cruciale rol die avond. Een aantal met het verzet bevriende brandweerlieden was van tevoren al op de hoogte gebracht van de aanslag. Toen de melding van de brand binnenkwam, werd er bewust wat langer gewacht met uitrukken, om het vuur goed zijn werk te kunnen laten doen. Bij het blussen en nablussen werd er extra veel water gebruikt. Op die manier was er naast brandschade ook waterschade.

De aanslag was uiteindelijk niet zo succesvol als gehoopt. Omdat de persoonsbewijzen zo dicht op elkaar lagen opgeslagen, bleef er veel bewaard. Ongeveer 15 procent van de documenten werden door de brand vernietigd. Daarnaast waren er door de waterschade nog een paar duizend documenten onbruikbaar geworden en was de totale ravage natuurlijk enorm.

De verzetsgroep werd verraden door een NSB’er. In juli 1943 werden twaalf leden van de groep in de duinen bij Overveen gefusilleerd.

De bewaarplicht van onze gegevens

Het gebouw waarin het bevolkingsregister in de Tweede Wereldoorlog gevestigd was heeft de aanslag en de oorlog wel overleefd. Eigenlijk had ik daar deze lezing willen geven, maar dat kon helaas niet. Het gebouw wordt op dit moment door Artis verbouwd tot congrescentrum. Er is toch geen ander verhaal, dan deze aanslag dat ons zo duidelijk de schaduwkant van het opslaan van persoonsgegevens laat zien?

Op 1 september 2009 is in Nederland, als implementatie van een Europese richtlijn, de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in werking getreden. Deze wet verplicht internetprodivers en telecomaanbieders tot het bewaren van alle verkeers- en locatiegegevens van hun klanten voor een periode van zes tot twaalf maanden. Als ik nu met u zou bellen, moet Vodafone bijvoorbeeld de begin- en eindtijd, de telefoonnummers, de namen en adressen van de betrokken abonnees en de locaties waar betrokken mobiele telefoons zich bevinden twaalf maanden bewaren.

De bewaarplicht is een disproportionele schending van onze privacy. Waarom zou deze informatie van iedereen bewaard moeten worden?

Hoewel de inhoud van de gesprekken niet bewaard hoeft te worden, gaat het hier toch om bijzonder gevoelige gedragsgegevens. Mijn collega Ton Siedsma heeft bijvoorbeeld ál zijn gedragsgegevens één week bijgehouden en aan redacteur Dimitri Tokmetzis van De Correspondent gegeven. Die heeft vervolgens, samen met een onderzoeksteam van de universiteit van Gent en een veiligheidsexpert, deze vijftienduizend datapunten van Siedsma’s mailtjes, telefoontjes en websitebezoek geanalyseerd.

Eén week aan data ruim voldoende om een gedetailleerd beeld te schetsen van wie Siedsma is. Een passage uit het artikel op De Correspondent:

‘Ton is begin twintig en nog niet zo lang afgestudeerd. Hij krijgt e-mails over studentenhuisvesting en bijbanen, op te maken uit de onderwerpregel en de afzenders. Hij maakt lange werkdagen, mede doordat hij ver moet reizen met de trein. Vaak is hij niet voor acht uur ’s avonds thuis. Eenmaal daar gaat het werk door tot ver in de avond. Er wordt nog met collega’s gebeld en gemaild. [..] Ton leest graag over sport op Nu.nl, Nrc.nl en Vk.nl. Hij is vooral geïnteresseerd in fietsen. Dat doet hij ook zelf. Ook leest hij Scandinavische thrillers, althans daar zoekt hij naar op Google en Yahoo. Hij heeft daarnaast interesse in filosofie en religie. We vermoeden dat Ton christelijk is.’

De bewaarplicht is een disproportionele schending van onze privacy. Waarom zou deze informatie van iedereen bewaard moeten worden? In Duitsland was men er in 2009 al over uit dat de Europese richtlijn niet in overeenstemming was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Nog geen maand geleden heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de richtlijn ook verklaard. De Finse minister van Onderwijs, Wetenschap en Communicatie reageerde meteen:

‘Naturally, we must clean out the paragraphs enacted due to the directive. We will gladly adhere to this decision.’

Je zou verwachten dat de Nederlandse regering even blij zou zijn met de uitspraak. Dat lijkt niet het geval. In een vragenuurtje van de Tweede Kamer op dinsdag 8 april zegt staatssecretaris Fred Teeven (Justitie, VVD):

‘Het is belangrijk dat je verkeersgegevens over internet en telefoongegevens over een bepaalde periode kan bewaren.’

Daarna besluit hij nog even acht weken na te denken over hoe Nederland op het vonnis van het Europese hof zou moeten reageren. In een land waar nog geen 75 jaar geleden een aanslag op een databank met bevolkingsgegevens broodnodig bleek, had ik iets anders verwacht van de staatssecretaris.

Ik heb toch niets te verbergen?

De laatste jaren heb ik talloze discussies gevoerd over het belang van privacy. Naarmate zo’n discussie over privacy langer voortduurt wordt de kans dat mijn gesprekspartner het argument ‘ik heb toch niets te verbergen?!’ gebruikt één. Inmiddels begrijp ik dat dit een reactie is die voorbehouden is aan bevoorrechten. De persoon die ‘ik heb toch niets te verbergen’ zegt is hoogstwaarschijnlijk niet gemarginaliseerd in de maatschappij en heeft een absoluut vertrouwen in de eigen overheid. Activisten in Syrië, asielzoekers (ongeacht hun achtergrondverhaal), maar ook mensen die bij het UWV ingeschreven staan als werkzoekende, zul je het argument niet horen gebruiken.

Mijn reactie op het argument verschilt per situatie. Zo af en toe zeg ik: ‘In de Tweede Wereldoorlog hadden we wél wat te verbergen.’ Die reactie wordt zelden gewaardeerd. Ik maak dan een ‘Godwin,’ een vergelijking met de Tweede Wereldoorlog, om mijn argument kracht bij te zetten. En dat is niet kies.

Wilders is geen Hitler

Waar komt die term ‘Godwin’ eigenlijk vandaan?

De Amerikaanse privacyjurist Mike Godwin (1956) zat, met vele anderen, al op het internet voordat het World Wide Web uitgevonden was. Het was de tijd waarin onze communicatie-infrastructuur nog niet volledig gecommercialiseerd was en gerund werd door publieke instanties. De tijd waarin we technologie zo ontwierpen dat we nog niet al onze data aan vijf Amerikaanse tech-giganten hoefden te geven.

In 1990 viel het hem al op dat in online discussies steeds vaker nazi-vergelijkingen werden gemaakt. Politiek beleid werd keer op keer vergeleken met nazisme. Het maken van zo’n vergelijking was een ‘meme’ geworden, een idee dat zich als een virus verspreid. Godwin vond persoonlijk dat dit de Holocaust trivialiseerde en besloot om, als experiment, een ‘counter-meme’ in te zetten. Hij ontwikkelde wat hij noemde ‘Godwin’s Law of Nazi Analogies.’ Die luidde als volgt:

‘Naarmate online-discussies langer worden, nadert de waarschijnlijkheid van een vergelijking met de nazi’s of Hitler één.’

In elke discussie waar een, naar zijn mening, niet gerechtvaardige nazi-analogie werd gemaakt plaatste hij zijn ‘wet.’ In de online discussies waar hij zijn wet had geplaatst werden minder vergelijkingen gemaakt. Sindsdien is het aanroepen van de Wet van Godwin langzaam uitgegroeid tot een effectief middel om mensen die een vergelijking met de Tweede Wereldoorlog maken terecht te wijzen. Niet alleen online.

Dit noem ik dan maar een ‘reverse-Godwin’: het gebruiken van een vergelijking met de Holocaust om je eigen handelen in een positief daglicht te plaatsen

In het Nederlandse debat wordt de wet van Godwin ook regelmatig aangeroepen. De laatste jaren vooral in verband met beroepspoliticus Geert Wilders.

Elke keer dat Wilders de volgende stap neemt in zijn populistische draaiboek is er wel iemand die hem, meestal vanuit diepe morele verontwaardiging, met Hitler vergelijkt. Wat er dan volgt is steevast hetzelfde: Wilders zegt gekrenkt te zijn, geeft aan dat hij niemand wil vernietigen en dat hij zich juist thuisvoelt in Israel. De persoon die de vergelijking heeft gemaakt wordt teruggefloten en is de gebeten hond.

Een recent voorbeeld speelde een week voor de gemeenteraadsverkiezingen. Wilders was op campagne op een markt in Den Haag en zei dat zijn kiezers stemmen voor ‘een stad met minder lasten en, als het even kan, wat minder Marokkanen.’ De PvdA-bestuurder Fouad Sidali reageerde in een tweet:

‘Hitler is onder ons. In de gedaante van Geert Wilders. Hitler vond ook dat er minder Joden moesten zijn. Opdat we nooit zullen vergeten.’

Een dag later schrijft Sidali:

‘De vergelijking die ik maakte is ongepast en had ik niet mogen maken. Men moet wel beseffen welke emoties de uitspraken van Wilders oproept.’

Hij deed dit uiteraard weer in een tweet (ik vraag me trouwens af wat Joseph Goebbels met een medium als Twitter voor mekaar had kunnen krijgen) en Wilders reageert op Twitter binnen een halfuur:

‘Sidali teruggefloten door Spekman, neemt woorden terug. Verstandig. Vertrek naar Marokko zou nog verstandiger zijn.’

Naar aanleiding van de ophef rond Wilders’ uitspraken op de avond van de gemeenteverkiezingen wist Ronald Sørensen, lid van de Eerste Kamer voor de PVV, de vergelijkingen met nazi-Duitsland in perspectief te plaatsen. In het Algemeen Dagblad zegt hij:

‘Ja, we willen minder Marokkanen. Maar een enkeltje naar de zon in Marokko is toch wel wat anders dan een enkeltje Auschwitz.’

Dit noem ik dan maar een ‘reverse-Godwin’: het gebruiken van een vergelijking met de Holocaust om je eigen handelen in een positief daglicht te plaatsen.

De plaats van 4 en 5 mei

Voor de duidelijkheid: het is begrijpelijk dat het taboe op de ‘Godwin’ bestaat.

Het raakt namelijk aan een paradoxaal element binnen de activiteiten op 4 en 5 mei: de horreurs van de Tweede Wereldoorlog zijn zo afgrijselijk dat ze op zichzelf staan, als verabsolutering van het kwaad. De Holocaust en Adolf Hitler zijn met niets of niemand te vergelijken, en het is eens maar nooit weer. Tegelijkertijd kan het leed van de Tweede Wereldoorlog alleen maar echt betekenis houden als het gerelateerd kan worden aan huidige maatschappelijke, economische en politieke discussies.

Naarmate er minder mensen zijn die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt, zal dit een urgenter probleem worden voor het in 1987 opgerichte Nationaal Comité 4 en 5 mei. Zij houden sinds 2001 door middel van een jaarlijks ‘vrijheidsonderzoek’ de beleving van Nederlanders ten aanzien van 4 en 5 mei in de gaten. De resultaten van 2014 zijn net binnen. Ik citeer:

‘De Tweede Wereldoorlog en de aanslagen op nine eleven zijn twee historische gebeurtenissen die het denken over vrijheid en onvrijheid van ruim de helft van de Nederlanders sterk hebben beïnvloed. De Tweede Wereldoorlog is vandaag de dag nog steeds een actueel onderwerp van gesprek: acht op de tien Nederlanders praat nog over deze oorlog.’

De onderzoekers schrijven echter ook dat 4 en 5 mei aan moeten blijven sluiten bij de beleving van de burgers om die duidelijke plaats in de samenleving te behouden.

Dat het ongepast is iemand met Hitler te vergelijken, betekent niet dat we de vele lessen die we uit het verleden kunnen leren links moeten laten liggen. Ik wil daarom in de rest van dit verhaal een historisch perspectief gebruiken om wat dieper in te gaan op vrijheid, risico en controle in onze datahongerige en snel digitaliserende informatiemaatschappij.

Het mislukte maakbaarheidsideaal van de Bijlmer

Om dat te doen beginnen we in de Bijlmer, voor mij het symbool voor het geloof in de maakbaarheid van de samenleving dat ten tijde van de bouw van de Bijlmermeer, eind jaren zestig/begin jaren zeventig, bijzonder hoog was. Het stedelijk ontwerp van de Bijlmer was gebaseerd op het concept van de ‘functionele stad.’ Het ideale ontwerp voor een ideale maatschappij was een radicale scheiding van de functies wonen, werk en vrije tijd. De hoogbouw, zo neergezet dat elke woning ruim voldoende zon kreeg, moest in een groen parklandschap neergezet worden. Het autoverkeer moest op verhoogde dreven gescheiden worden van voetgangers en fietsers.

Al snel viel mij op: zwarte kinderen werden regelmatig op straat door de politie gevraagd hun legitimatie te tonen. Aan de blanke leerlingen werd nooit iets gevraagd

Ik heb veel met deze wijk. Niet alleen ben ik compleet gefascineerd door het mislukte maakbaarheidsideaal, ook heb ik zeven jaar bewegingsonderwijs gegeven op de Open Schoolgemeenschap Bijlmer. Deze school werd in de jaren zeventig, met echte jarenzeventigidealen, gebouwd. Er was niet alleen een vernieuwende pedagogiek, ook het gebouw was speciaal. De school stond ‘midden in de wijk’ en het onderscheid tussen binnen en buiten moest zo klein mogelijk worden gemaakt. Er liep dus een fietspad recht door het gebouw en er lagen stoeptegels op de vloer. Alles moest open zijn, de lokalen hadden geen deuren en iedereen kon gewoon binnen lopen. Er was geloof in de goedheid van de mens en er was vertrouwen in elkaar.

Toen begin 2005 de identificatieplicht werd ingevoerd in Nederland, werkte ik er nog. Al snel viel mij op: zwarte kinderen uit de klassen die ik lesgaf werden regelmatig op straat door de politie gevraagd om hun legitimatie te tonen. Aan de blanke leerlingen werd nooit iets gevraagd.

De identificatieplicht

Een identificatiebewijs is een instrument van sociale controle, een instrument van surveillance. Het wordt gebruikt om mensen binnen of buiten te sluiten.

In de Tweede Wereldoorlog wisten we dat heel goed. Gerrit van der Veen was naast één van de mensen die de aanslag op het bevolkingsregister pleegden ook in 1942 één van de mede-oprichters van de Persoonsbewijzencentrale (de PCB). Na lang proberen lukte het de Centrale om vrijwel volmaakte kopieën van persoonsbewijzen te maken. Op het hoogtepunt werkten er meer dan honderd mensen bij de PCB. Uiteindelijk zijn er meer dan 65.000 vervalste persoonsbewijzen produceerd. Naast ‘arische’ persoonsbewijzen (dus zonder ‘J’) maakte de PBC ook officiële stempels na en produceerde de PCB tabaksbonnen. Zoals Lou de Jong schreef:

‘In de spanningen van het illegaal bestaan was roken voor menige illegale werker een levensnoodzaak.’

Identiteitsbewijzen worden nog steeds, om allerlei redenen, vervalst.

Neem de Lichtbildausweis. Een simpel pasje met wat persoonsgegevens. Je kunt ze voor een tientje kopen bij de Duitse burgerrechtenorganisatie Digital Courage. Journalist Brenno de Winter er de afgelopen jaren nieuws mee: hij gebruikte een Lichtbildausweis om zich te legitimeren bij de Tweede Kamer, de AIVD, drie politiekorpsen, de Marechaussee bij een bezoek aan het Koninklijk Paleis, het Europese Parlement, diverse ministeries, de OPTA, de Onderzoeksraad voor Veiligheid en bij diverse bedrijven. Ze accepteerden de Ausweis allemaal.

Als een klein en persoonlijk verzet tegen de identificatieplicht had ik sinds december vorig jaar ook een Lichtbildausweis. Het maakte mij bewust van hoe vaak we tegenwoordig een legitimatiebewijs moeten laten zien. Zonder problemen kwam ook ik met dit pasje overal binnen. Meestal ging het ongeveer als volgt: de persoon achter de balie herkende het pasje niet en besloot dan om het even bij een meer ervaren collega te checken. Die ervaren collega keek er dan kort naar en zei: ‘Oh dat is Duits, dat hoort bij de EU, is dus prima.’ Daarna werd ik binnengelaten. In tegenstelling tot De Winter lukte het mij niet om met het pasje te stemmen. De Winter - en let op de ‘Godwin’ - voor HP/De Tijd:

‘Pijnlijk was het kunnen stemmen met mijn Lichtbildausweis, terwijl Duitsland toch al eventjes niet meer regeert in Nederland.’

Een kleine maand geleden ging het mis. Het team van mijn werkgever Bits of Freedom ging een workshop geven aan Tweede Kamerleden over Big Data. Bij de balie werden de namen even gecontroleerd om de gastenlijst af te kunnen vinken. De baliemedewerker stak zijn hand uit en ik gaf hem mijn Lichtbildausweis. Hij las mijn naam voor en zijn collega zette een vinkje voor mijn naam. Ik kreeg mijn pasje terug en kreeg een bezoekerssticker. Daarna zei hij: ‘Laat dat pasje nog eens zien?’ Toen ik het hem gaf, herkende hij het als iets dat niet echt was. Ik feliciteerde hem, zei dat hij pas de tweede persoon was die scherp genoeg was om het op te merken en gaf hem mijn paspoort. Hij bleef vriendelijk maar moest ‘toch even een melding maken.’

Dat was het begin van een gemoedelijke escalatie. Binnen een kwartier nadat ik mijn Lichtbildausweis had gegeven zat ik op de achterbank van een politieauto, met mijn handen op de voorstoel, op weg naar het bureau. Vanaf dat moment zit je in een procedure met een aantal vaste stappen. Ik werd gewezen op mijn zwijgrecht, had een kort gesprekje met een Hulpofficier van Justitie, steggelde wat over hoe compleet de lijst moest zijn van alle spullen die werden ingenomen en moest op de foto terwijl mijn vingerafdrukken werden afgenomen. In no-time zat ik zonder riem en zonder schoenen in mijn nette pak in de cel te wachten op een advocaat met piketdienst. Mijn boek, ironisch genoeg getiteld Technologies of Insecurity, mocht gelukkig mee de cel in.

Ik heb in die paar uur veel geleerd. Niet alleen dat je heel vies magnetronvoedsel krijgt als je in de cel zit of dat je om krijtjes mag vragen als je op de deur wilt tekenen, ik leerde ook dat je door de totale afhankelijkheid van anderen meteen je gedrag gaat aanpassen: ‘Zouden ze niet heel chagrijnig worden als ik nu weer op het belletje druk om te vragen of ik mag plassen? Ik houd het nog wel even op.’ Omdat ik goed behandeld wilde worden en zo snel mogelijk naar huis wilde was ik zo beleefd mogelijk en vroeg ik voor alles wat ik deed toestemming. ‘Mag ik de deur dichtdoen tijdens het plassen?’

Na twee uur cel had ik een kort gesprek met een advocaat en werd ik meteen daarna verhoord. Na het verhoor ging ik voor nog eens twee uur de cel in. In totaal ben ik vijfenhalfuur van mijn vrijheid beroofd. Op dit moment is het nog een ‘lopende zaak’ die bij de Officier van Justitie ligt. Ik heb geen idee wat de volgende stappen zullen zijn.

Waarom vertel ik hier over mijn toch ietwat sullige particuliere vorm van burgerlijk verzet? Om twee redenen. Ten eerste omdat ik de hele episode symptomatisch vind voor de maatschappij waarin we nu beginnen te leven: een controlemaatschappij waarin we elk risico willen uitsluiten. Ten tweede omdat je vanuit een gebrek aan vrijheid een helderder perspectief krijgt op wat vrijheid betekent.

De controlemaatschappij en de risicosamenleving

Een veelgehoorde reactie op mijn arrestatie was ongeveer de volgende: ‘Maar Hans, het is toch logisch dat je bij de Tweede Kamer om een identiteitsbewijs wordt gevraagd?’ Hoezo is dat logisch? Dat ik door een poortje moet om te checken of ik geen wapens bij me heb kan ik nog begrijpen, maar waarom zouden de volksvertegenwoordigers per se moeten weten wie er met ze komt praten? Is de Tweede Kamer juist niet bij uitstek een plek waar je als burger relatief anoniem je grieven neer zou moeten kunnen leggen?

Wat ik ook typerend vond is het feit dat niemand besloot om de situatie te de-escaleren. De portier, het hoofd van de beveiliging, de dienstdoende politieagente, de twee agenten die van het bureau kwamen en de Hulpofficier van Justitie. Elk van hen had kunnen voorkomen dat ik een avond in de cel zou zitten. ‘Ah, u werkt voor een burgerrechtenorganisatie en u bent tegen de identificatieplicht, interessant. Zo’n pasje is natuurlijk niet de bedoeling meneer. Geef maar even hier en volgende keer niet meer doen hè.’ Dat gebeurde niet, want regels zijn regels en daar moet je je aan houden. We voelen ons tegenwoordig niet meer vrij om van de regels af te wijken. (Voor degenen die nu meteen aan Eichmann moeten denken: Die vergelijking lijkt zelfs mij ongepast en wilde ik vanavond dus even overslaan.)

Onze reactie op een wereld die steeds complexer wordt, is het wegmanagen van onzekerheid. Nassim Taleb heeft daar in zijn recente boek Antifragile een mooi Engels woord voor bedacht: touristification. Hij schrijft, met excuses voor de Engelstalige quote:

‘[Touristification] is the systematic removal of uncertainty and randomness from things, trying to make matters highly predictable in their smallest details. All that for the sake of comfort, convenience, and efficiency. What a tourist is in relation to an adventurer [..] touristification is to life.’

Taleb gebruikt het beeld van de ‘soccer mom,’ de voetbalmoeder. De huidige ouder probeert de complete ervaring van hun kind te ontwerpen. Geen tegenvallers, geen trauma’s. De wereld als Disney World. Het ontbreekt deze kinderen dus aan de willekeur, chaos en onzekerheid die er juist voor zorgen dat je de wereld kunt trotseren. Dit zijn fragiele kinderen.

Op macroniveau gebeurt hetzelfde. We willen een compleet voorspelbare wereld, maar krijgen juist het omgekeerde. Dat is waarom ik het eerder over die middelbare school in de Bijlmer had. Het jarenzeventiggeloof in de goedheid van de mens is niet meer. Maar het geloof in de maakbaarheid van de samenleving is volledig teruggekeerd.

En deze keer gaat het wel lukken. Omdat we data hebben.

Smart cities en Big Data

Om dat te begrijpen helpt het om een laatste verhaal over de Tweede Wereldoorlog te vertellen.

Hitler kwam in januari 1933 aan de macht en besloot in april 1933 om een volkstelling te doen. Die had hij nodig om Joden, zigeuners en andere etnische groepen makkelijker te kunnen identificeren. Dehomag, een Duitse dochteronderneming van het Amerikaanse IBM, leverde de technologie om dit voor mekaar te krijgen. De toenmalige CEO van IBM, Thomas Watson, reisde eind 1933 zelf af naar Duitsland om daar afspraken te maken. De investering in de dochteronderneming werd vergroot van 400.000 naar 7 miljoen Reichsmark waarmee een eerste fabriek in Berlijn gebouwd werd. IBM en Dehomag waren daarmee klaar voor een lucratieve relatie met het Hitler-regime. Een paar jaar later had elk concentratiekamp zijn eigen afdeling met IBM-technologie waarin de administratie van de kampgevangenen met ponskaartjes bijgehouden werd.

Op basis van analyses van die data wordt nieuw beleid gemaakt en worden algoritmes geschreven die onze leefwereld moeten optimaliseren, maar ook drastisch kunnen inperken

Edwin Black, de Amerikaanse onderzoeksjournalist die dit verhaal heeft uitgezocht voor zijn boek IBM and the Holocaust dat de Holocaust ook zonder de hulp van IBM gebeurd zou zijn. Toch is hij van mening dat de kampen nooit zoveel slachtoffers hadden kunnen maken als ze niet de beschikking hadden gehad over deze apparaten en ponskaarten. IBM was dus de hofleverancier van een essentieel stuk Holocaust-gereedschap. In de inleiding van zijn boek schrijft Black:

Solipsistic and dazzled by its own swirling universe of technical possibilities, IBM was self-gripped by a special amoral corporate mantra: if it can be done, it should be done. To the blind technocrat, the means were more important than the ends.’

If it can be done, it should be done.’ Met die uitspraak in gedachten wil ik even kijken naar de taal die het hedendaagse IBM gebruikt om hun corporate agenda rondom ‘smart cities’ (slimmere steden), aan ons op te dringen. Gisteren ben ik even op hun website kijken. Onder het kopje ‘Oplossingen’ vond ik het volgende:

‘De systemen die cruciaal zijn voor de moderne beschaving - transport, water, energie, onderwijs, gezondheidszorg, overheid - komen samen in onze steden. [..] Veel van deze systemen zijn al geïnstrumenteerd en produceren gegevensstromen - maar nu hebben we ook de mogelijkheid [onthoud: ‘if it can be done, it should be done,’ maar nu hebben we ook de mogelijkheid] systemen onderling te verbinden. We hebben de analysetools, de immense computerkracht en de visualisatiemogelijkheden om deze gegevens vast te leggen en te interpreteren. Daardoor kunnen we slimmere beslissingen nemen over de manier waarop we omgaan met de wereld waarin we leven.’

Wie neemt die zogenaamd ‘slimmere’ beslissingen eigenlijk? We krijgen de contouren van de maatschappij van de toekomst steeds scherper in beeld. Dit wordt een maatschappij met een gigantische kloof tussen de ‘data-haves’ (overheden en grote bedrijven) en de ‘data-have nots’ (burgers). De ‘data-haves,’ partijen als Google, Amazon of IBM, maken de datastromen, die wij allemaal onvermijdelijk constant achterlaten, te gelde. Op basis van analyses van die data (waar wij als burger geen toegang toe hebben) wordt nieuw beleid gemaakt en worden algoritmes geschreven die onze leefwereld moeten optimaliseren, maar ook drastisch kunnen inperken.

‘Wij zullen uw abonnement beëindigen’

Omdat ik geen auto heb, gebruik ik zo af en toe een Car2Go. Ik kan in- en uitchecken met een pasje en betaal per gereden minuut. Tijdens het rijden loopt er een groen tellertje dat bepaalt of je wel zuinig genoeg rijdt. Een vriend van mij reed een tijd geleden op de grachten en had een beetje haast. Dat ging gepaard met snel optrekken en veel gerem, niet zo zuinig dus. Op een gegeven moment stond het tellertje op nul en zei de boordcomputer: ‘U rijdt roekeloos, als u zo door gaat dan zullen wij uw abonnement beëindigen.’ Hij reed helemaal niet roekeloos, maar de computer zag dat toch echt anders.

Het is een mooi voorbeeld van het hedendaagse primaat van het algoritme. In het geval van een abonnement op een autohuurdienst is het nog relatief onschuldig, je kunt tenslotte ook met de tram gaan. Maar hoe zit het met ‘computer says no’ als het gaat over het afsluiten van een lening of een hypotheek, of als het algoritme bepaalt dat jij geen verzekering mag? Waar zijn eigenlijk de garanties dat de technologie niet gebruikt kan worden voor een moderne vorm van ‘redlining’? Oei, u heeft veel heel ‘gangsterrap’ geluisterd op Spotify, ons hotel zit toch vol... Tja, ik begrijp dat u een islamitische slagerij in dit pand wil openen, maar de computer geeft duidelijk aan dat het moslim-quotum in de retail-space van deze wijk al bereikt is.

Naast een naïef geloof in de maakbaarheid van de samenleving gaat het hele ‘smart city’-denken, en de meeste andere toepassingen van Big Data, voorbij aan een ander cruciaal feit: je kunt het nemen van goede beslissingen niet overlaten aan algoritmen die dit doen op basis van zoveel mogelijk data. De meest optimale of efficiënte oplossing is niet altijd goed. ‘Goed’ zit in de morele sfeer en daar horen transparante politieke afwegingen aan vooraf te gaan. We kunnen er niet vanuit gaan dat bedrijven een moreel kompas hanteren bij de keuzes die ze voor ons maken.

Blijft er in zo’n toekomst vol algoritmische poortwachters nog iets van onze vrijheid over?

Vrijheid als we gezond zijn

Het Nationaal Comité voor 4 en 5 mei heeft in 2012 aan de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur gevraagd om het begrip vrijheid te duiden. De auteurs bespreken het dilemma van de vanzelfsprekendheid van vrijheid. Ik citeer:

‘Wie onvrijheid voelt weet wat vrijheid is, of hoe het zou moeten zijn. Het is te vergelijken met mensen die ziek zijn en waarvoor de betekenis van gezondheid onomstreden is. Maar als we gezond zijn, is het zaak hoe ervoor te zorgen dat we het ook blijven. Dat geldt des te meer voor mensen die nooit echt ziek zijn geweest.’

Volgens mij klopt deze analogie niet helemaal. Net zoals we niet altijd in staat zijn te herkennen dat we ziek zijn, zijn we namelijk helemaal niet goed in het voelen en herkennen van onvrijheid. Jarenlang heb ik mij als docent laten leiden door de schoolbel. De bel bepaalde hoe laat ik op kon staan en gaf aan wanneer ik kon gaan lunchen. Ik heb er al die jaren nooit last van gehad. Pas toen ik een andere baan kreeg merkte ik opeens hoeveel invloed die schoolbel op mijn leven had en wat ik daarvoor had ingeleverd. Het menselijk adaptief vermogen is zo hoog dat we in staat zijn om ons vrij te voelen in een situatie waarin we relatief onvrij zijn.

Snowden en verzet

Edward Snowden heeft ons laten zien dat we niet vrij zijn. Zijn moed en persoonlijke opoffering zijn zeker te vergelijken met een Gerrit van der Veen. Hij is een verzetsheld in een oorlog die wij allemaal aan het voeren zijn. Dankzij hem hebben we het gekozen pad van onze overheden helder in beeld: volledige controle en extreme risico-minimalisatie, gefaciliteerd door publiek-private partnerships. Ik heb vandaag weinig aandacht besteed aan de impact van zijn onthullingen, dat laat ik graag over aan de spreker die volgend jaar aan de beurt is.

Met deze eerste Godwin-lezing heb ik geprobeerd om uit te leggen waarom de vrijheid die wij vandaag vieren geen vanzelfsprekendheid is. En dat de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister zowel een krachtig historisch symbool kan zijn als een waarschuwing voor de datahonger van moderne overheden en bedrijven. Hopelijk heeft mijn verhaal duidelijk gemaakt dat we ook nu, net als toen bij de aanslag op het bevolkingsregister, verzetshelden en brandweerlieden nodig hebben.

Mocht u niet bij het verzet willen of kunnen, kunnen we dan wel op u rekenen in de rol van de brandweer?

Dit is een ingekorte versie van de Godwin-lezing, die ik afgelopen 5 mei hield in het Verzetsmuseum.