Terwijl onze steden steeds voller worden, loopt de rest van Nederland leeg. En dat is geen toeval, laat dit boek zien
In Een klein land met verre uithoeken laat journalist Floor Milikowski de enorme ongelijkheid zien tussen de steden waar hoogopgeleiden naartoe trekken en de gebieden die ze verlaten. En ze maakt duidelijk dat krimp geen natuurlijk proces is, maar het resultaat van politieke beslissingen.
De afgelopen tijd heb ik vooral geschreven over de oorzaken van de woningnood, en de mogelijke oplossingen. Maar tegenover het tekort aan woningen in de steden staat een overschot aan ruimte op andere plekken. Dat realiseerde ik me nog eens goed bij het lezen van Een klein land met verre uithoeken, het nieuwste boek van journalist Floor Milikowski.
Milikowski brengt treffend de ongelijkheden in kaart tussen grote steden als Amsterdam en Rotterdam en krimpende gemeenten als Sittard-Geleen en Delfzijl. Ze is opgeleid als sociaal geograaf en schrijft voor De Groene Amsterdammer al jaren over stedelijke ontwikkeling. In 2018 publiceerde ze de bestseller Van wie is de stad, over de strijd om ruimte tussen beleggers, bewoners en toeristen in Amsterdam.
In haar nieuwe boek mijdt ze de hoofdstad nadrukkelijk. In plaats daarvan voert ze de lezer van Emmen naar het Groningse Hornhuizen, het Noord-Brabantse Helmond en het Zuid-Limburgse Berg aan de Maas. Stuk voor stuk plekken die juist ruimte te over hebben, en zoeken naar mogelijkheden om die te benutten.
Het mooie aan het nieuwe boek is dat Milikowski verder gaat dan het beschrijven van de ellende die de krimp teweegbrengt. Wegtrekkende jongeren, sluitende zorgcentra en leegstaande winkelpanden komen aan bod, maar het is haar vooral te doen om de manieren waarop politici, ondernemers en bewoners proberen het tij te keren.
Theater in een oude gevangenis
Fascinerend is bijvoorbeeld het verhaal over ‘gevangenisdorp’ Veenhuizen in het noordwesten van Drenthe. In de negentiende eeuw gebouwd als strafkolonie en opvang voor weeskinderen, telt het dorp nog steeds twee gevangenissen die nauw zijn verweven met de lokale economie. De gedetineerden hebben relatief veel vrijheid en kunnen bijvoorbeeld werken in het dorp.
Maar daar dreigt een einde aan te komen. Het aantal gevangenen in Nederland neemt snel af. Drie gevangenissen in Veenhuizen zijn al gesloten, en ook de overige twee zijn zich hun toekomst niet zeker. Het leidt tot verlies van banen en sluitende winkels. Maar er zijn ook nieuwe kansen, zoals het gevangenismuseum in het voormalige Tweede Gesticht, dat meer dan honderdduizend bezoekers per jaar trekt. Het binnenterrein was een paar zomers lang het decor van het theaterstuk Het Pauperparadijs, gebaseerd op het boek dat Suzanna Jansen over Veenhuizen schreef.
Een samenwerking van vastgoedontwikkelaar BOEi, stichting Het Drentse Landschap en de Nationale Monumentenorganisatie probeert de gebouwen in het dorp over te nemen van het Rijk, om ze een nieuwe bestemming te geven. Maar dat is moeilijk, want het onderhoud van de oude gevangenissen is peperduur. En net als in het Zuid-Hollandse Kinderdijk, dat Milikowski ook bezoekt, zijn bewoners bang dat deze ontwikkeling te ver doorschiet en het dorp verandert in een pretpark voor toeristen.
Van krimp naar groei en weer terug
Heel af en toe stoort het dat het boek een bundeling van artikelen is, die eerder in De Groene Amsterdammer verschenen. Dan ontbreekt er een noodzakelijk verband tussen twee hoofdstukken die op elkaar volgen, of verliest Milikowski zich net te veel in een verhandeling over het rendement op winkelpanden. Maar over het algemeen weet ze de afzonderlijke verhalen goed in te bedden in een bredere context, de ruimtelijke keuzes van de overheid.
Ze beschrijft hoe het lange tijd beleid was om juist te investeren in krimpende gebieden, bijvoorbeeld door het verplaatsen van overheidsdiensten naar Heerlen, Groningen en Emmen. Sinds midden jaren tachtig is de trend juist omgekeerd: sindsdien zet het kabinet in op de stedelijke gebieden waar het wel goed gaat. Het is een reactie op de overgang van een industriële naar een kenniseconomie, en op de wereldwijde concurrentie.
Sinds midden jaren tachtig zet het kabinet in op de stedelijke gebieden waar het wel goed gaat
Het voorbeeld van Emmen is schrijnend. In de jaren zestig en zeventig uit de grond gestampt om de bevolking te spreiden en de economische malaise van de decennia daarvoor te lijf te gaan, heeft de stad sinds de eeuwwisseling te maken met bedrijven die failliet gaan of vertrekken en jongeren die hun thuisstad verlaten. De stad investeert flink in een ambitieuze verbouwing van de dierentuin. Maar drie jaar na de opening, in 2019, is het park bijna failliet. De gemeente besluit er nog meer geld in te stoppen, ook al is dat een groot risico. Maar opgeven staat gelijk aan een verlies van hoop.
Ook de focus op ‘mainports’ krijgt er flink van langs. Milikowski citeert onderzoekers die kritisch zijn over de bijdrage die Schiphol en de Rotterdamse haven leveren aan de economische groei. Het imago van Nederland als distributieland wordt bijvoorbeeld gebruikt om te beargumenteren dat het écht nodig is de luchthaven van Lelystad uit te breiden. Maar een kenniseconomie die afhankelijk is van het bijeenbrengen van de juiste mensen, is gebaat bij de juiste verbindingen, niet bij een groot aantal vluchten. Bovendien bestaat een groot deel van de passagiers op Schiphol uit vakantiegangers.
De herwaardering van het platteland
In het laatste hoofdstuk staat de auteur dan tóch even op de Dam in Amsterdam. Ze denkt na over de enorme toestroom van vooral hoogopgeleiden, en over de ongelijkheid die dat ook binnen de stad met zich meebrengt. Het roept de onvermijdelijke vraag op of krimp niet ook voordelen heeft.
Milikowski is dan ook niet de enige die haar focus naar ‘de provincie’ verlegt. Zo opende in februari in het Guggenheim Museum in New York de tentoonstelling Countryside, The Future van architect Rem Koolhaas en Samir Bantal, de directeur van Koolhaas’ denktank AMO. De antwoorden op de grote vragen van nu, zoals klimaatverandering en een duurzame voedselproductie, zijn volgens hen te vinden op de 98 procent van het aardoppervlak waar geen steden liggen.
Rijksbouwmeester Floris Alkemade, die in september stopt, publiceerde onlangs zijn boek De toekomst van Nederland, de kunst van richting te veranderen. Ook hij wijst op de complexe vragen die voor ons liggen, door de combinatie van onder andere de energietransitie, vergrijzing en de behoefte aan woningen. En op de verbeelding die nodig is om een antwoord te vinden, en die de ruimte krijgt op het platteland. Want de toekomst is niet iets wat ons overkomt, maar het resultaat van keuzes.