Dit boek bewijst dat je zelfs zonder dood kunt rouwen
Het boek Moeder af gaat over een moeder die na een hersenbloeding niet meer kan communiceren. Fen Verstappen beschrijft op herkenbare wijze de beestachtige paniek die je overvalt als je leven op z’n kop wordt gezet. Het kan steun bieden als je in de rouw bent.
‘Wat weet zíj er nou van?’
Ik schaam me ervoor, nu, maar dat is wat ik direct dacht toen ik het boek Moeder af in mijn handen gedrukt kreeg. Het was mijn redacteur die het aan mij gaf – ‘misschien heb je er wat aan’. Filosoof Fen Verstappen schreef Moeder af over de periode nadat haar moeder een hersenbloeding kreeg. Toen haar moeder – een hardwerkende modeontwerper met een liefde voor nachtelijke cafébezoeken – ontwaakte uit haar coma, was ze niet meer in staat tot communiceren.
‘Hoe rouw je wanneer iemand wegvalt maar niet doodgaat?’ las ik op de achterflap. ‘Nou’, dacht ik. ‘Je rouwt gewoon niet. Want je kan je moeder nog áánraken. Tegen haar praten. Haar liefkozen. In haar ogen kijken. Haar ademhaling horen. Haar verjaardag vieren. Allemaal dingen waar ik een móórd voor zou doen.’
Rouw lijkt het ergst van alles
Wat weet jij er nou van.
Ik was – verblind door verdriet – continu bezig met vergelijken
Het is de gedachte die het vaakst in mij oppopte in dat donkere eerste jaar na mijn moeders dood. Het was bijna alsof ik me verheven voelde boven mensen die hun moeder nog hadden. Ik was – verblind door verdriet – continu bezig met vergelijken. Als iemand in scheiding lag, dacht ik: ja, maar jij hoeft niet iemand te begráven. Als iemand kapot was van het verlies van een opa, kon ik (och, schaamrood op de kaken nu!) denken: je opa is 97 geworden, veertig jaar ouder dan mijn moeder. En huilde iemand om het verlies van een baan, dan dacht ik onwillekeurig: wéét je wat pas erg is? Je moeder zien sterven!
‘Lees het nou maar’, zei mijn redacteur, toen ze me zag aarzelen. ‘Je gaat je erin herkennen.’
Je kunt wél herkenning vinden, als je er voor openstaat
Mijn rouwtherapeut zei eens dat erkenning en herkenning de sleutel tot troost zijn. Als verdriet zo groot is dat het niet op te lossen valt, dan willen wij, de rouwenden, op z’n minst dat het gezien wordt. Dat het er mag zijn. Altijd. Overal.
Maar je moet daar wel voor openstaan.
Moeder af werd, geheel onverwachts, voor mij een venstertje naar die (h)erkenning. Ik heb boeken gelezen van rouwgoeroes, van therapeuten, van wetenschappers, psychologen – ik kende de hele rouwafdeling bij de betere boekwinkel uit mijn hoofd. Maar Moeder af was het eerste boek dat me ongegeneerd liet huilen. Zoals het moment dat Verstappen wordt gebeld door haar zus Biek.
‘Mijn telefoon trilde op het vloerkleed. Het was Biek.’
(…)
‘Toen belde ze nog een keer. En nog een keer. En toen een vijfde keer. Volhardend als een stormram. Zo komt onheil je leven binnen.’
Dertien pagina’s later, in het ziekenhuis, beschrijft Verstappen de unheimische, vervreemdende bubbel waarin de mens verkeert als het onheil is gearriveerd:
‘Mijn hersenen’, zegt Biek. ‘Ze werken niet.’ Het dreigende onheil heeft ons naar een onnadenkende hoek van ons hoofd gedreven. Dat ging vanzelf, alsof de natuur zich moederlijk over ons heeft ontfermd en ons met zachte maar onverbiddelijke hand naar een veiliger heenkomen heeft geleid. Naar een plek waar niet meer nagedacht wordt.’
Ik onderstreepte bovenstaande alinea met een pen, maar een pen was niet toereikend, dus ik pakte arceerstiften, maakte de alinea knalroze, en daarna nog veel meer alinea’s, want hier, hier, en daar en dáár stond wat ik voelde, hier stonden gedachten die ik nooit eerder had kunnen verwoorden.
De beestachtige paniek die je overvalt als je je een geliefde verliest
143 pagina’s vol erkenning, dankzij een vrouw die geen gezinslid heeft moeten begraven. Die in een totáál andere situatie zit dan ik. En toch zo hetzelfde.
Zoals het moment dat Verstappen haar vrienden weer onder ogen kwam, voor het eerst na haar moeders hersenbloeding.
‘Lag onze vriendschap tot nu toe solide verzonken in taal – in het uitweiden over vakanties op Kreta, over prutsende ouders en gebroken harten, over klootzakken op scooters en narcistische leidinggevenden – nu zit ik met een woordeloze ervaring opgescheept die ons niet alleen onze moeder maar ook onszelf heeft afgenomen.’
En:
‘We slaan lucht in de massa en hopen dat ze niet zullen vragen hoe het gaat.’
‘Ik snap je!’ schreeuwde ik tegen de pagina’s. Ik had nog nooit eerder tegen pagina’s geschreeuwd. Ik dacht aan al die keren dat ik ineens was gekrompen als mensen me meelevend vroegen hoe het ging.
‘Wat overblijft, is beestachtige paniek.’
En toen begon ik dus te huilen. Want ja, dat is wat je voelt als je beseft dat het leven nooit meer zo mooi wordt als voorheen. Dat had ik, met een dode moeder, en dat had Verstappen, met een ongeneeslijk zieke moeder.
Jaloezie levert niks op
Dat brengt me op het gesprek dat ik vorige week had op Radio 1, bij Dit is de zondag.* Het ging over rouw, in de studio zat ik samen met Laurina de Visser, een rouwtherapeut die beide ouders meer dan tien jaar geleden verloor, en Tabitha van Krimpen, redacteur van het programma en sinds december halfwees: haar vader overleed aan een vleesetende bacterie. De ene dag was hij er nog. De andere dag patsboem weg, je staat erbij en kijkt ernaar.
‘Ik kan wel een beetje jaloers zijn’, vertelde Van Krimpen, ‘dat jij nog afscheid hebt kunnen nemen van je moeder. Jij hebt nog dingen kunnen vragen.’
Waarom willen we ellende tegen elkaar afwegen?
‘En ik ben juist weer heel jaloers op jou’, zei ik, en ik voelde weer dat ik rood werd, is het hier in de studio nou zo warm jongens, kan er een raampje open? ‘Jij hebt die lijdensweg van een aftakelende ouder tenminste niet hoeven gadeslaan.’
Het zijn vragen die vaak aan Laurina de Visser gesteld worden, vertelde ze in diezelfde uitzending. Wat is erger? Hartaanval of kanker? Je moeder verliezen als je een peuter bent, of op je zestiende? ALS of dementie?
De Visser zei ook: daar kún je gewoon geen antwoord op geven.
Waarom willen we ellende tegen elkaar afwegen?
Elke gebeurtenis die je leven op z’n kop zet verdient erkenning
Moeder af leerde me dat rouw overal kan opdoemen. In allerlei gedaantes, op allerlei momenten. Ook als de dood (nog) ontbreekt. Rouw is een wezen dat maar wat doet. Dat kun je niet op de weegschaal leggen. Is het echt beter om je moeder levenloos in leven te hebben? Of mag ik juist van een morbide soort geluk spreken, dat mijn moeders lijdensweg na acht maanden al stopte?
‘Iedere dag treffen we hetzelfde aan: jouw onbeweeglijke lijf waar de spieren zichtbaar uit zijn verdampt, je kleurloze gezicht waar langzaam een laagje huidvet op is komen te staan, haren die naar bloemkool en plas ruiken en handen die soms gedachteloos de sonde uit de neus trekken, jouw ogen die ons aankijken maar die niet weten wat ze zien.’
Je kan niet zeggen dat het een beter is dan het andere. Verdriet valt niet op een schaal in te delen. Elke gebeurtenis die ons zeer doet, ons uit het veld doet slaan, ons leven voorgoed verandert, verdient erkenning en herkenning.
En wie stopt met vergelijken, vindt die herkenning en erkenning. En ja. Ook bij die vriendin die in scheiding ligt. Ook bij die vriend die zijn opa verloor. Ook bij Verstappen die zo prachtig pijnlijk beschrijft hoe ze haar moeder niet verloor, maar toch ook weer wel.
‘Nergens ben je, waar we onze moeder nog weten. Je bent alleen nog daar, waar je niet bent.’
Ik had nog nooit tegen een boek gepraat, maar toen ik dit uitsloeg, kon ik maar één ding zeggen:
‘Wat weet je er veel van.’