Een empathischer mens worden door filmische romans

Niña Weijers
Schrijver & literatuurwetenschapper
Foto: Getty Images

Sentimentaliteit is, ondanks de slechte naam die het lang heeft gehad, niet per definitie slecht, stelde Correspondent Nina Polak onlangs vast aan de hand van een aantal films. Maar gaat dat ook op in de literatuur? Ik zie een opmars van "filmische" romans en daarom vraag ik me af: kan literatuur ons tot betere mensen maken?

Ik was een jaar of tien toen ik eens dagenlang lang werd beheerst door een moeilijk te definiëren maar diepgevoeld verdriet. Van en had ik nog nooit gehoord, maar dat was het: de wereld schoot tekort, mijn vocabulaire was niet toereikend genoeg voor wat ik voelde.

Op de derde dag barstte ik in tranen uit boven een bord boerenkool. Ik had een tijdje gespeeld met excuses in verschillende gradaties van geloofwaardigheid, en besloot eindelijk de waarheid te vertellen: ik huilde om het personage Sofie uit Kleine Sofie en Lange Wapper, een doodziek meisje dat in haar dromen allerlei louterende avonturen beleeft en intens gelukkig sterft, hangend aan de mast van een bootje in het oog van een storm (‘... ze deed haar ogen dicht en liet zich draaien, draaien, en lachend fluisterde ze: ‘Wat er allemaal in het leven te koop is! Dat wou ik weten. Zoveel! Zoveel!’).

Sofie bestond niet, het verhaal was verzonnen. Het was dus een stuk nobeler geweest als ik had gehuild om de honger in de wereld, de échte honger in de échte wereld. Ik verwachtte dat mijn ouders mijn krokodillentranen zouden weglachen. Tot mijn verrassing namen ze me uiterst serieus. Ze gingen met me in gesprek, en door hun woorden schemerde zelfs iets van trots.

De waarde van tranen

Waarom beschouwden mijn ouders mijn tranen om een boek als prijzenswaardig? Terugdenkend aan deze episode, ruim anderhalf decennium later, kan ik het antwoord wel raden: mijn verdriet getuigde van fijngevoeligheid en inlevingsvermogen. ‘Sentimenteel’ mag een negatieve lading hebben (overgevoelig, kitsch, nep); sentiment is een belangrijke graadmeter voor onze deugdelijkheid. Wie kan voelen, is een completer en dus een beter mens. Mijn sentiment getuigde bovendien van een werkelijker beleving dan wanneer ik het boek had gelezen zonder iets te voelen. Maar waarom eigenlijk?

‘Sentimenteel’ mag een negatieve lading hebben (overgevoelig, kitsch, nep); sentiment is een belangrijke graadmeter voor onze deugdelijkheid

Ons verlangen naar het echte, het authentieke, het natuurlijke, valt te herleiden tot de late achttiende eeuw, toen in West-Europa de romantiek opkwam. Een keur aan richtte zich op het niet-rationele: de emotie, de intuïtie, spontaniteit en, niet onbelangrijk, de mens als individu. Aan de wieg van het romantisch gedachtegoed stond de filosoof en romancier Jean-Jacques Rousseau (1712-1778), die een filosofie van ‘radicale eerlijkheid en echtheid’ voorstond. Hij bracht een scherp onderscheid aan tussen de in zijn ogen geperverteerde maatschappij en de ongerepte natuur, met het kind als de ultieme belichaming van onschuld en puurheid.

Echte waarde is onbenoembaar

In zijn boeken De romantische orde (2004) en Rousseau en ik (2012) schreef cultuurfilosoof Maarten Doorman uitgebreid over de erfenis van de romantiek die, veel meer dan een historische periode, een levenshouding is waaraan we ons niet willen of kunnen onttrekken. Doorman laat zien hoe Rousseau’s idealen nog altijd, en misschien zelfs meer dan ooit, onze cultuur doorspekken.

We dienen ‘onszelf’ te zijn, verlangen naar zoveel mogelijk ontplooiing, verkiezen geloofwaardigheid van politici boven de inhoud van hun boodschap, willen eerlijk en ambachtelijk eten, unieke en vooral onbedorven reisbestemmingen. Kortom: zonder voelen en ervaren is het leven maar een armzalige aangelegenheid.

In het licht van onze romantische levensinstelling, zou ik willen voortborduren op die snikkende Pharell Williams bij Oprah Winfrey, door correspondent Nina Polak al eerder Wat er gebeurt is simpel: de superster laat zich overweldigen door emotie en maakt de kijker deelgenoot van een uniek It came from such a clear space,’ zegt Oprah vervolgens over zijn lied Happy. ‘The energy was absolutely uninterrupted by anything, allowing it to flow from heart to heart.’

Oprahs reactie is door en door romantisch. De échte waarde van Happy, suggereert ze, schuilt in het onbenoembare. Er is een bepaalde ‘energie’ die zijn oorsprong vindt in een ‘heldere plek,’ maar beide worden niet gespecificeerd. Dat is niet nodig, want de kijker is zo vertrouwd met dit soort retoriek dat hij meteen begrijpt wat ze bedoelt.

Bovendien is de precieze inhoud van de woorden ondergeschikt aan de manier waarop ze worden uitgesproken. Oprah raakt geëmotioneerd, maar blijft te allen tijde kordaat. Van haar gezichtsuitdrukking tot de manier waarop ze Pharrell een zakdoek aanreikt: alles is zorgvuldig georkestreerd, om zijn emotie zo goed mogelijk te faciliteren.

De romantische paradox

Hierin schuilt een dubbelzinnigheid die Doorman de ‘romantische paradox’ noemt: het verlangen naar authenticiteit lokt per definitie kunstmatigheid uit.

Pharrells tranen zijn misschien spontaan; alles wat eromheen gebeurt, is dat zeker niet. Dat miljoenen mensen het filmpje vervolgens delen, draagt bij aan een gevoel van momentum: met z’n allen stellen we vast dat dít de moeite waard is, een superster die geraakt wordt en daarmee zijn menselijkheid toont. Een uniek moment, ontelbare keren gereproduceerd om zijn uniciteit te bestendigen.

Zodra we een werk ontmaskeren als een set trucs in plaats van de unieke uiting van een creatief genie, wordt de kunst kitsch en sentiment fake

De happy tears van Pharrell kun je met gemak afdoen als sentimenteel en kitscherig. Complexer wordt het waar het onze beleving en beoordeling van kunst betreft.

We laten ons graag raken door kunst, verwáchten dat zelfs van kunst, maar het sentiment moet van verhevener orde zijn dan tranen bij Oprah, of Hello Goodbye, of elke inwisselbare tearjerker op RTL4.

Toch hebben we bij kunstbeleving te maken met precies hetzelfde verlangen naar echtheid als bij het "makkelijke" sentiment waar de entertainment-industrie op inspeelt. Kunst is sinds fotografie en film reproduceerbaar geworden, maar nog altijd gelden originaliteit en oorspronkelijkheid als cruciale kwaliteiten waarop we kunst beoordelen. De maker moet de enige zijn die het werk gemaakt kan hebben: zodra we een werk ontmaskeren als een set trucs in plaats van de unieke uiting van een creatief genie, wordt de kunst kitsch en sentiment fake.

Dit betekent overigens niet dat reproduceerbare en zelfs fabrieksmatige geproduceerde kunst, van het werk van Andy Warhol tot dat van Damien Hirst, "onecht" zou zijn: de echtheid zit ‘m in de unieke signatuur van de kunstenaar, ook als die signatuur reproductie zélf als onderwerp heeft. Aan de authenticiteitsbeleving doet het niets af: we herkennen een Warhol altijd als een Warhol, een Hirst als een Hirst, een Wes Anderson-film als een Wes Anderson-film.

Waarom we ons verliezen

In haar verhouding tot sentiment is literatuur misschien wel de meest ingewikkelde kunstvorm van allemaal. Anders dan bij de meeste beeldende kunst kan het werk niet inééns geconsumeerd worden. Een roman vergt tijd, concentratie en een bepaalde eenzaamheid van ervaring (zoals Jonathan Franzen eens zei: ‘The first thing reading teaches us is how to be alone.’). In meerdere opzichten is lezen fundamenteel anders dan kijken of luisteren: het vraagt een ander soort inspanning, en biedt ook meer autonomie.

Een boek kan worden dichtgeklapt, weggelegd, doorgebladerd. Het tempo wordt bepaald door de lezer, niet door de maker. Er bestaat natuurlijk een onderscheid tussen goed en slecht lezen, zoals er ook onderscheid bestaat tussen actief en passief kijken, maar in het beste geval is lezen zelf een scheppende aangelegenheid. De lezer construeert het verhaal zelf, met de handreikingen die de schrijver hem doet.

Een boek kan heel spannend zijn, of verdrietig, maar tegelijkertijd pulp. Bovendien kan dat ‘verliezen’ een actieve, kritische lezing behoorlijk in de weg staan

Dit bemoeilijkt de mogelijkheid tot overgave. Het is, in mijn ervaring althans, makkelijker overweldigd te raken door een film dan door een boek. Beeld en geluid kunnen direct, en krachtig, de plek in je onderbuik raken die gereserveerd is voor intuïtie en sentiment. Bovendien is de bioscoopzaal met zijn grote scherm, zijn indrukwekkende geluidsinstallatie, het zachte pluche en de gedimde verlichting, geheel en al ingericht op overgave. Ga zitten en laat de film over u neerdalen.

Ik wil niet beweren dat het verstand volledig wordt uitgeschakeld, maar wel dat film, met al zijn beschikbare middelen om te imponeren, zich meer kan permitteren dan de roman. Films als Black Swan, Melancholia en La Grande Bellezza zijn daarvan goede voorbeelden. Ze schuren langs de grens van kitsch en sentimentaliteit, maar gaan er net niet overheen (al zal niet iedereen het daarmee eens zijn; ook dat hoort bij kunst) omdat ze met al hun trommels, violen en sfeerbeelden óók reflecteren op de grens tussen kunst en kitsch, en die zelfs tot belangrijk thema maken.

Net als bij film bestaat bij veel lezers van romans het verlangen zich erin te verliezen. Maar ‘je erin kunnen verliezen’ zegt nog niets over de kwaliteit van de roman zelf. Een boek kan heel spannend zijn, of verdrietig, maar tegelijkertijd pulp. Bovendien kan dat ‘verliezen’ een actieve, kritische lezing behoorlijk in de weg staan.

Empathie tot de laatste zin

Niettemin zal het voor iedereen die zich weleens in een boek verliest, moeilijk te ontkennen zijn dat dit verliezen een ultiem leesplezier biedt. Opvallend, in dit opzicht, is de toenemende populariteit en kritische waardering voor vuistdikke, epische romans. Denk aan Jonathan Franzens Vrijheid, Peter Buwalda’s Bonita Avenue, Donna Tartts Het Puttertje en, recent, het Booker Prize-winnende Al wat schittert van Eleanor Catton. Stuk voor stuk boeken die worden beschouwd als literatuur, en stuk voor stuk boeken die worden gecomplimenteerd met de mate waarin ze "filmisch" zijn.

Interessant is ook dat deze boeken, en boeken in het algemeen, steeds meer in de markt worden gezet als ‘ervaringen.’ Net als bij de immer toenemende stroom aan kwaliteitsseries als True Detective en House of Cards, bieden romans hun lezers de mogelijkheid zich voor langere tijd onder te dompelen in de fictionele wereld, mee te voelen met de personages, zich te verbazen over de complexiteit van de plot en, niet onbelangrijk, hun eigen vermogen alle draadjes met elkaar te verbinden.

Van eigen bodem las ik laatst Oek de Jongs Pier en Oceaan; met ruim achthonderd pagina’s een omvangrijk boek te noemen, en alles waarop ik hoop bij het lezen van literatuur: een balans tussen – om het op z’n Oprahs te formuleren – het hoofd en het hart. Hoewel ze niet allemaal in de dop zijn, doen de lezersreacties op Bol.com vermoeden dat mijn verlangen universeel is:

‘De personages gaan onder je huid zitten.’

‘Veelheid aan knap uitgewerkte thema’s.’

‘Je begint erin en je wordt in het verhaal meegezogen.’

‘Een aanrader voor iedereen die van mensen houdt.’

‘Wat een herkenbaar verhaal.’

‘De sfeer is letterlijk voelbaar.’

Of literatuur ons tot betere mensen maakt, weet ik niet. Misschien maken boeken ons inderdaad fijngevoeliger en empathischer, zoals allerlei Al kan het ook goed zijn dat onze empathie niet verder reikt dan tot de laatste zin van de roman, om daarna op te lossen in vrijblijvendheid. Zeker is in elk geval dat we van de romantiek nog lang niet af zijn, en dat we op zoek zullen blijven naar echtheid en ervaring, met alle paradoxen van dien.