Dit is misschien wel de enige turnster die tijdens haar carrière in opstand kwam tegen haar coach (en won)
Ariella Kaeslin (32) was de meest succesvolle turnster van Zwitserland. Dat werd ze nadat zij het wangedrag van haar coach publiekelijk aan de kaak stelde. Daarmee is zij een uitzondering in het turnen. Maar aan de regel voldoet ze ook: ze heeft die keiharde tienerjaren nog steeds niet helemaal achter zich kunnen laten.
Als je de verhalen over het geestelijke en fysieke misbruik van turnsters door hun coaches hoort, bekruipt je op een zeker moment een vraag: waarom pikken de turnsters dit?
Waarom lopen ze niet gewoon weg? Waarom eisen ze van de turnbond geen andere coach? Waarom lopen ze niet naar de media? Want het draait toch om hen – om de turnsters – en niet om de coaches? Niemand koopt een kaartje om een coach een aanwijzing te zien geven.
Dat zou je kunnen denken, maar zo werkt het niet.
Een reden is dat je niet zomaar wegloopt van de sport die je geweldig vindt. Een tweede reden is het risico: mislukt je verzet, dan kiest hij/zij zo een ander. Een derde reden is dat turnsters zich voor technische aanwijzingen afhankelijk voelen van hun coach.
Een vierde reden is specifiek voor het turnen: de atleten zijn meisjes en jonge vrouwen, voor wie de coach een vaderfiguur. Je gaat niet snel pleiten voor het ontslag van je vader.
Een laatste reden is een vertekend normbesef. Als je vanaf jonge leeftijd gewend bent aan een bepaald regime, dan weet je niet meer wat normaal is. Is die coach nou zo gemeen, of ben ik nu zo slap? Dit alles helpt verklaren waarom de meeste turnsters pas na hun carrière hun verhaal doen.
Al is er een uitzondering op die regel: de Zwitserse Ariella Kaeslin.
Hij eruit of ik eruit
In april 2007, enkele dagen voor het EK in Amsterdam, stelde Ariella Kaeslin – en haar ploeggenoten Danielle Englert, Carina Fürst en Linda Stämpfli – de Zwitserse turnbond een ultimatum: of coach Eric Demay eruit, of ik eruit.
Kaeslin – toen 18 jaar – was de beste turnster die Zwitserland ooit had gehad. Ze was de eerste turnster in decennia die kans maakte op internationale medailles voor Zwitserland. De verwachting was dat ze twee Olympische Spelen (Beijing en Londen) kon meedoen. En dus riskeerde ze op dat moment alles waar ze voor gewerkt had.
Haar sportieve toekomst lag dus nog voor haar – en dus riskeerde ze op dat moment alles
‘En het vreemde’, zegt Kaeslin, telefonisch vanuit haar woonplaats Luzern, ‘is dat ik niet eens zeker wist of ik gelijk had. Of wij wel gelijk hadden. Je gaat toch twijfelen: waren wij niet moeilijk of fout, zoals hij altijd zei? Als je zo jong bent, dan neem je voor waar aan wat de trainer zegt.’
Achteraf lijkt het antwoord eenvoudig: natuurlijk had ze gelijk. In haar biografie Leiden im Licht uit 2015 – vier jaar na haar pensionering als turnster – legt ze het uit. Haar coach in nationaal trainingscentrum Magglingen, Eric Demay, is een sadistische eikel, die de turnsters verplicht hem bij het begin en het einde van de training een kusje op zijn wang te geven.
Er is permanent toezicht op het eetgedrag van de meisjes. (Zozeer dat ze soms stiekem pizzakorsten jatten die andere sporters achterlaten.) Hij verbiedt hen brood en eet aan dezelfde eettafel... brood. Als de turnsters te zwaar zijn in Demays ogen, moeten ze binnen de kortste keren dat gewicht kwijtraken – ze zien maar hoe. (Denk: overgeven, laxeermiddelen, hardlopen in dikke lagen kleding.) Trainingen moeten altijd in de onprettig zittende turnpakjes in plaats van shorts. Om de wedstrijd te simuleren, zegt Demay. ‘Om ons dik te laten voelen’, zegt Kaeslin.
Na een mindere prestatie vertelt Demay journalisten dat Kaeslin te dik is. Het toezicht op eten is zo streng, dat als Demay een turnster na een training een Mars aanbiedt, ze die Mars niet durft te eten, uit angst dat het een of andere test van wilskracht is.
Als zijn turnsters een bepaalde oefening nog niet aandurven – turnen is een gevaarlijke sport; een val van brug, paard of balk kan je zwaar blesseren – pusht hij ze om toch het risico te nemen. Blessures tellen daarbij niet of nauwelijks mee. Als ze op een zeker moment bij een training van de brug valt, bitst hij: ‘Hopelijk deed het pijn.’
Als de turnsters ergens over in discussie gaan, of als hun ouders namens hen bezwaar maken, de turnsters zijn immers nog maar tieners, dan krijgen ze de volgende training onderuit de zak. Als een collega-turnster een of ander dom foutje maakt, dwingt Demay haar tot openlijke zelfkastijding.
Demay: ‘Je bent stom.’
Turnster: ‘Ja, ik ben stom.’
Demay: ‘Zeg het nog eens.’
Turnster: ‘Ik ben stom.’
Jaar in, jaar uit gaat dit dagelijks door. ‘Ik leed’, zegt ze in Leiden im Licht, ‘omdat ik het succes wilde, en alles met me liet doen.’ Tot de emmer overloopt. Aanvankelijk lijkt het te mislukken. De Zwitserse bond schorst* de vier turnsters – en niet de coach – voor het EK. Een bondsbestuurder zegt: we kunnen Demay niet ontslaan; toptrainers in het turnen zijn dungezaaid; Demay is technisch goed (dat laatste erkent Kaeslin).
Maar een paar dagen later vindt er ‘aanvullend onderzoek’ plaats. De bond stuurt Demay en zijn assistent-trainer (zijn vrouw Cécile) de laan uit. Vier jonge meisjes schrijven turngeschiedenis. ‘Ik geef toe’, zegt Kaeslin nu, ‘dat ik daar achteraf eigenlijk best wel trots op ben.’
Sportieve hoogtepunten maar geen happy Hollywoodeinde
De verandering? Die is er wel en niet.
Wat verandert is de coach: de Bulgaar Zoltan Jordanov komt. Jordanov is hard maar fair. Kaeslin gaat naar de Olympische Spelen in Beijing en beleeft daar het hoogtepunt van haar carrière; ze wordt vijfde op het onderdeel sprong.
Die dag maakt van Kaeslin een ster in Zwitserland. Ze wordt Sportvrouw van het Jaar, krijgt de bijnaam Schätzli der Nation (schatje van de natie), wordt door haar manager van gala naar sponsorbijeenkomst gebracht. Ze leidt een Hollywoodleven.
Ze voelt zich klein, onzeker, bang en dom in het gezelschap van niet-sporters, weet niet wat te zeggen bij feestjes, wil het liefste in bed blijven liggen
Maar het voelt vaak anders. Het turnen heeft zijn sporen achtergelaten. Ze voelt zich klein, onzeker, bang en dom in het gezelschap van niet-sporters, weet niet wat te zeggen bij feestjes, wil het liefste in bed blijven liggen. Intussen heeft ze een eetprobleem waar ze niet meer vanaf komt, en raakt ze in de stress als ze een paar dagen niet traint. Net zoals jaren eerder. ‘Na drie dagen beveelt ze haar moeder: breng me terug naar [trainingscentrum] Magglingen’, schrijven haar biografen in Leiden im Licht. ‘Ariella was verslaafd.’
Later raakt ze in een depressie, die tot zelfmoordneigingen leidt. ‘Als ik op een knop had kunnen drukken en daarna dood was geweest, zou ik op die knop hebben gedrukt.’ Maar als een machine turnt ze door, medailles winnend, diep depressief, ‘óók om te bewijzen dat ik gelijk had met mijn verzet tegen mijn coach’.
Tot het voorjaar van 2011. Op een terras in Kopenhagen – korte vakantie – vraagt ze twee oud-turnsters hoe het leven na het turnen is. Is het mooi? ‘Megaschön’, zeggen zij. Ze vermoedde al zoiets.
Het moment zet een niet te stoppen gedachtetrein in gang. Kort daarop neemt ze het besluit: ik stop. Ze belegt een persconferentie, verrast de nationale sportpers compleet, en verdwijnt om een normaal leven te beginnen, zonder te hebben gezegd wat echt in haar omgaat. Dat doet ze pas vier jaar later, als haar biografie Leiden im Licht verschijnt.
Ik sprak Kaeslin recent over haar turncarrière, haar stap in 2007 om haar coach eruit te werken, en de huidige crisis in het vrouwenturnen.
Een vraag die bijblijft uit je biografie, maar ook andere turnboeken, is het pleasegedrag jegens verschrikkelijke coaches. Waarom zou je een compliment van een lul willen?
‘Hahaha. Dat is een goede vraag. Daarop kan een psycholoog je misschien beter een antwoord geven. Maar een compliment van de coach, dat was het mooiste, daar hoopten we op. Ook omdat we verder alleen maar negatieve dingen te horen kregen. Tenminste, zo verklaar ik het maar. Het waarom kan ik je alleen niet beantwoorden. Hij had een fysieke en psychische macht over ons. Hoe moe je ook bent, hoeveel pijn je ook hebt. We durfden geen nee te zeggen.’
Een beetje kwelling en drillen is nodig. Maar als je het zo doet dat je het karakter van een turnster stukmaakt, kan de turnster ook niet haar volle potentieel benutten
Joan Ryan, de schrijfster van Little Girls in Pretty Boxes, concludeerde dat je met zulke strenge coaches wel winnende turnsters kweekt.
‘Ik denk niet dat dat klopt. Een beetje kwelling en een beetje drillen is zeker nodig. Maar als je het karakter van een turnster stukmaakt, kan de turnster ook niet haar volle potentieel benutten. Het kan dus zeker beter [dan op de harde manier]. Maar dat vergt een heel precieze, individuele benadering. Pushen, maar niet te hard pushen. Om dat als trainer voor elkaar te krijgen, is megamoeilijk. Je moet psycholoog zijn, pedagoog zijn, didacticus, technisch een kenner, en een fijn mens. Het is dus een extreem lastige baan, tegen een laag salaris.’
Turnen is een kindersport, zei je in een interview vorig jaar.* Veel hervormers willen juist benadrukken dat ook volwassen vrouwen kunnen uitblinken.
‘Dat begrijp ik, maar ik denk dat het geen zin heeft dat te ontkennen [dat het een ‘Kindersportart’* is]. Je kunt de leeftijd voor wedstrijden nog wel een beetje naar boven duwen, maar dat is niet de oplossing van het probleem. We moeten turnsters leren zich te beschermen. Psychisch en fysiek. Juist omdat turnen een kindersport is.’
In je boek heb je aan het einde een gesprek met rapper Steff la Cheffe. Jullie stellen vast dat het ideaalfiguur van een turnster er een is van een 13-jarig Chinees meisje. Waarom is dat zo’n voordeel?
‘Enerzijds zit dat in de geschiedenis van het turnen. Sinds de jaren zeventig waren zulke [kleine, jonge] turnsters succesvol. En het is ook biomechanisch een voordeel. Plat gezegd: als je 100 kilo weegt, heb je geen kans. Maar je ziet nu wel een ontwikkeling richting feminienere turnsters. [Met volwassener lichamen, MdH.] Dat gaat dan langzaam in de hoofden van toeschouwers, turnsters, coaches, en juryleden zitten. Dat er niet meer alleen dit Russische of Chinese ideaalbeeld is, maar dat ook andere lichaamsvormen kunnen uitblinken.’
Er zit dus een flink subjectief aspect aan jureren?
‘Ja, deels. Het is wat verwacht wordt. Maar het grotere deel blijft de biomechanica. Ik hoorde ook altijd: je bent te groot, te dik, je zult het nooit redden tot de top. In mijn geval klopte dat niet, maar het principe eronder is lastig te ontkennen.’
Ik kwam zo nu en dan het idee tegen dat turnsters al op hun twaalfde, dertiende, veertiende op hun top zijn. Hoe zie jij dat?
‘Die these onderschrijf ik wel. En dan is de vraag: hou je het niveau vast na je pubertijd? Zo ja: ideaal. Maar meestal is er een lichte terugval. Logisch, want als je lichaam verandert, dan moet je dezelfde bewegingen opnieuw leren turnen. Met de nieuwe feminiene hefboomverhoudingen is dat aanpassen. Velen lukt dat nooit. Of ze raken geblesseerd.’
Na het stoppen dacht je: twee weken uitrusten, en dan met volle energie mijn nieuwe leven in. Dat lukte niet. Wat gebeurde er?
‘Ik liep tegen een muur. Slikte al snel antidepressiva. Ik had tien jaar lang een heldere structuur in mijn dag gehad, nu moest ik het zelf doen. Er waren dagen dat ik me enorm fit voelde, er waren dagen dat ik alleen maar wilde slapen. Daar kun je niet mee werken of studeren. Welke werkgever of school accepteert dat?’
‘Als turnster was ik maar twee uur per dag school gewend. Opeens waren het er acht: cognitief kon ik dat niet. Daarom vloog ik ook van het gymnasium. Je past nergens echt goed in de maatschappij. Ook elders: ik was de beste met turnen, maar in niets wat ik daarna deed was ik dat. Ik ging in Luzern bijvoorbeeld op atletiek, omdat ik bang was dik te worden. Dat was confronterend. In het turnen was ik de beste van het land, in de atletiek was ik de slechtste van de regio. Dat kwam hard aan.’
‘Sociale interactie was ook een probleem. Die had ik jarenlang alleen met turners. Smalltalk met niet-topsporters, ik had geen idee hoe je dat doet. Ik kon niet meer over turnelementen of trainingsmethoden praten, maar dat was alles wat ik kende. En de simpelste dagelijkse handelingen kende ik niet. Een manager had jarenlang alles voor me betaald, zodat ik me kon focussen op het turnen. Dat betekende dat ik als 24-jarige niet wist hoe ik een rekening betaalde. Dat was gênant. Het gekke is namelijk dat mensen denken dat je als topsporter heel veel dingen goed kunt en weet. Maar je weet niks.’
En toch zeg je: ik zou het overdoen.
‘Haha. Ja. Het heeft me wel sterker gemaakt. Ik heb door het turnen veel geleerd over mezelf. (...) Maar het klopt: vandaag oefen ik nog steeds met leven. Ik moet dat leren. Snap je wat ik bedoel?’
Je Instagram-pagina leert me dat je het voor elkaar hebt.
‘Instagram bedriegt. Het leven blijft een strijd. Ik val, ik sta op, ik val. Maar ik heb geleerd hulp in te schakelen van een psycholoog en een psychiater. Dat is echt super. In onze huidige maatschappij vind ik dat dat normaal moet zijn. Het is leerzaam om telkens te kijken: wat kan ik doen zodat ik mogelijk gelukkig en gezond door mijn leven kan komen? Ik ben er trots op dat ik dit doe.’
Turn je nog weleens?
‘Zo’n twee keer per jaar. Maar leuk is het niet. Altijd krijg je de vergelijking met vroeger. Van anderen, maar ook van mezelf. Als ik in de turnhal de spiegel voorbijloop, dan kijk ik en denk ik: shit, dat zag er vroeger veel beter uit. Dat gebeurt alleen daar.’
Ik sprak een Nederlandse oud-turnster die nog steeds eetproblemen heeft. Hoe is dat met jou?
‘Ik ook. Nog steeds. Ik heb er grip op, maar het blijft bij me – ik ben er nog steeds voor in behandeling. Ik denk continu: hoeveel calorieën heb ik al gegeten? Mag ik nog meer? Zal ik deze pizza wel eten?’
Wat vind je van de rol van je ouders, achteraf? In je boek leg je hun positie uit: als jij teneergeslagen thuis kwam, wisten zij niet of het aan het turnen lag of aan het feit dat je puber was.
‘Ouders hebben een lastige positie. Wat ze ook doen, er zijn nadelen en risico’s. Als ze zeggen: je moet stoppen, dan kan de turnster ze later beschuldigen: je hebt me niet laten doen wat ik wilde. Omgekeerd kan het verwijt komen: waarom heb je me niet gestopt of beschermd? Het is lastig. Maar mijn ouders hebben me gesteund en niet gepusht. Eigenlijk perfect. En me dus ook gesteund toen we tegen de coach in opstand kwamen.’