Stel: Usain Bolt, wereldrecordhouder op de 100 meter sprint, en Sifan Hassan, wereldrecordhoudster op de Engelse mijl, lopen een vriendschappelijk wedstrijdje tegen elkaar. Om het enigszins eerlijk te houden, kiezen de tegenstanders een afstand die ergens tussen hun respectievelijke specialiteiten in zit: de 800 meter. En nou mag jij 100 euro inzetten op de atleet die volgens jou als eerste over de finish gaat. 

Wie kies je dan?

Ik zou kiezen voor Bolt, en ik denk dat jij dat ook zou doen. Bolt is tenslotte een man, en Hassan is een vrouw. En mannen zijn nou eenmaal over het algemeen een stuk sneller, sterker en gespierder dan vrouwen, helemaal op topsportniveau. Dat hebben ze voornamelijk te danken aan dat ene, machtige molecuul dat het atletische overwicht van mannen over vrouwen in de sport in één woord verklaart: testosteron.

De snelste man ter wereld, tegen een vrouw. Kat in ‘t bakkie. 

Maar minder dan twee minuten later ben je je geld mooi kwijt.

De snelste man ter wereld is nergens op middellange afstanden

Het is bijna niet voor te stellen, antwoordde hij dat – zelfs na ervoor getraind te hebben – zijn persoonlijk record niet onder de 2 minuten en 7 seconden kwam. En dat is really slow, aldus Bolt – zo langzaam dat vrouwen hem zelfs zouden kunnen verslaan.

Dat is een understatement. Op de ranglijst van de bijna tweeduizend (!) snelste vrouwen op de 800 meter komen alleen maar scores Hassan staat op een gedeelde 210de plaats, met een tijd van 1 minuut, 56 seconden en 81 honderdsten. En de vrouw met de snelste tijd ooit, de Tsjecho-Slowaakse atleet Jarmila Kratochvílová, zette in 1983 een tijd neer van 1 minuut, 53 seconden en 28 honderdsten – ruim 13 seconden sneller dan Bolts record.

Er zullen lezers zijn die nu zeggen: dit is appels met peren vergelijken. De korte krachtinspanning van een sprint vergt natuurlijk iets compleet anders dan de lange adem van een middellange afstand. 

Maar dat is precies het punt: het idee dat biologische geslachtskenmerken – lichaamsbouw, spiermassa, en vooral: testosteron – alle andere kwaliteiten van topatleten overtroeven, gaat voorbij aan de specifieke vaardigheden, techniek en lichaamseigenschappen die nodig zijn om te excelleren binnen één bepaalde tak van sport.

Binnen een sport als hardlopen zijn de verschillen tussen specialisten op de 100 en de 800 meter klaarblijkelijk al zo groot, dat zelfs de snelste man van de wereld nergens meer is als hij switcht. Misschien is testosteron dus lang niet altijd de beslissende factor die binnen de sport het verschil maakt. 

De ongeautoriseerde biografie van testosteron

Het bovenstaande voorbeeld komt uit het boek van socio-medisch wetenschapper Rebecca M. Jordan-Young en cultureel antropoloog Katrina Karkazis. In dat boek gaan zij de strijd aan met wat zij de ‘geautoriseerde biografie’ van testosteron noemen –

Testosteron, of ‘T,’ zoals de schrijvers van Testosterone het vetachtige molecuul liefkozend noemen, figureert in ons collectieve bewustzijn als het ‘mannelijke geslachtshormoon’. In de baarmoeder zorgt T ervoor dat een embryo mannelijke primaire geslachtskenmerken ontwikkelt, en later, in de pubertijd, zet het de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken in gang. T is daarmee de voornaamste oorzaak van lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen: de laatsten ontwikkelen hun geslachtskenmerken voornamelijk onder invloed van oestrogeen, het tegenovergestelde ‘vrouwelijke geslachtshormoon’. 

Testosteron lijkt een haast magisch stofje – de belangrijkste drijfveer achter de mannelijke deugd, maar ook de masculiene zonde

Maar T doet volgens de gangbare folklore veel meer. Het wordt geassocieerd met allerlei eigenschappen, karaktertrekken en gedrag dat wij steevast als ‘mannelijk’ bestempelen. Verhalen over T hebben daarmee vaak een Testosteron zou zowel en de politiek verklaren, als de oorzaak zijn van T zorgt dat mannen uitblinken in fysieke beroepen en sport, maar ook dat zij zich kunnen ontpoppen tot  

T is hiermee een haast magisch stofje – de belangrijkste drijfveer achter de mannelijke deugd, maar ook de masculiene zonde. Het fluistert instructies in de oren van onwillige mannen, en stuurt ze een bepaalde richting uit. 

Testosteron volgt zo zijn eigen pad. Het heeft een plan. En dat plan is de natuurlijke orde der dingen. Resistance is futile.

Het verhaal over T en ‘mannelijkheid’ wordt ondersteund door een berg wetenschappelijk onderzoek naar de functies en effecten van testosteron. Hierin worden hogere testosteronwaarden doorgaans in verband gebracht met allerlei ‘mannelijke’ eigenschappen. Wetenschappers stelden vast dat T ervoor zou zorgen dat mannen competitiever zijn dan vrouwen, sneller geneigd zijn risico’s te nemen, eerder agressief zijn, een hoger libido hebben, en beter presteren in de sport. 

Ook wetenschappers lijken het erover eens te zijn: hoe meer testosteron, hoe meer ‘man’ – zowel fysiologisch als gedragsmatig. Maar zijn die wetenschappelijke claims over testosteron wel allemaal waar? Dat is de vraag waar Jordan-Young en Karkazis zich over buigen. In hun boek onderwerpen ze de onderzoeken naar de effecten van testosteron aan een kritische analyse. En wat blijkt: met een groot deel van het onderzoek naar T is van alles mis.

Teelbalvocht van honden en cavia’s

Het gaat al verkeerd bij het geslachtshormoonmodel. Testosteron en oestrogeen worden vaak neergezet als tegenpolen, de eerste als exclusief mannelijk en de laatste als exclusief vrouwelijk. De verschillen tussen man en vrouw zouden voor een groot deel door deze hormonen komen. 

Maar al sinds 1935 is bekend dat zowel mannen als vrouwen T produceren, zij het in verschillende hoeveelheden. Het idee dat testosteron een exclusief ‘mannelijk’ geslachtshormoon zou zijn, ging in de wetenschap dus vrij snel onderuit. Maar open de Wikipediapagina over testosteron, en je leest nog steeds: Hoe kan dat?

Om dat te verklaren nemen Jordan-Young en Karkazis je mee terug naar de negentiende eeuw, decennia voordat testosteron daadwerkelijk werd ontdekt. Biologen en wetenschappers raakten in die tijd geïnteresseerd in het verklaren van de waarneembare sekseverschillen tussen mannen en vrouwen. En algauw richtten ze hun inspanningen op de teelballen en hun sappen. Daar zou de essentie van mannelijkheid verstopt zitten.

Dat leverde een reeks bizarre experimenten op: wetenschappers castreerden dieren, om te zien hoe dit hun gedrag beïnvloedde. Vervolgens transplanteerden ze nieuw testiculair weefsel terug, om te kijken of gedrag als bestijging weer terugkeerde.

Een uitzonderlijk baldadige bioloog, injecteerde zichzelf zelfs met een mengsel van sperma, teelbalbloed en testiculair vocht van honden en cavia’s. En wonderwel: al na de derde injectie voelde hij zich weer een jonge man! Zijn armkracht keerde terug, en hij had ineens weer energie voor lange experimenten in zijn lab. Bovendien was zijn pisstraal 25 procent langer dan voorheen, en kon hij weer alsof hij twintig was. Zijn viriliteit was compleet hersteld.

Nu zouden we zeggen: wát een kwakzalver. Maar het idee dat de sleutel tot mannelijkheid en viriliteit in bepaalde weefsels en lichaamssappen besloten ligt, bleek hardnekkig – óók nadat vroege experimenten met geslachtshormonen resultaten opleverden die wetenschappers zelf vreemd en tegenstrijdig vonden. 

Niet alleen bleek al in de jaren dertig dat ook vrouwen testosteron aanmaken en ook mannen oestrogeen. Ook werd duidelijk dat deze stofjes op veel meer dan alleen de geslachtskenmerken effect hebben. Zo speelt T een cruciale rol in de hartfunctie, het levermetabolisme en de botontwikkeling – processen die geen donder met geslacht te maken hebben.

Maar deze bevindingen temperden nauwelijks het idee dat testosteron een mannelijk molecuul is. De motor achter alle mannelijke dingen. Jordan-Young en Karkazis hebben een naam voor dit dominante verhaal over testosteron: T-talk – het web van directe en indirecte claims over wat testosteron ‘doet’. 

Zonder T geen ovulatie

T-talk begon dus al in de negentiende eeuw en bepaalt volgens Jordan-Young en Karkazis nog altijd hoe wetenschappelijke informatie over T wordt verzameld en geïnterpreteerd. En het blokkeert het wetenschappelijke bewijs dat niet in dit model past.

Neem het idee dat T amper een functie vervult in het lichaam van vrouwen. Sterker nog: het overgrote deel van het onderzoek naar testosteron in vrouwen richt zich op de negatieve effecten van te veel testosteron, bijvoorbeeld op de vruchtbaarheid van vrouwen en personen met baarmoeders. Ja, het klopt dat een teveel aan T een gezonde eisprong kan belemmeren. Maar wist je dat T naar alle waarschijnlijkheid ook een gunstige, zo niet cruciale rol speelt bij de ovulatie?

wijst uit dat testosteron in de juiste hoeveelheden een bepalende rol speelt in het proces dat de follikels (de voorlopers van eicellen) in de eierstokken selecteert en klaarstoomt om open te barsten tot eicellen. 

Wie had dat gedacht: T als vriend van de vrouwelijke vruchtbaarheid.

Welke T beïnvloedt welke agressie?

T-talk en wetenschap, stellen Jordan-Young en Karkazis, versterken elkaar. De wetenschap stut de claims van T-talk, en T-talk stuurt de studies die naar T verricht worden, bepaalt wat onderzocht wordt en wat niet, welke onderzoeksvragen wel of niet gesteld worden, welke middelen wetenschappers gebruiken. Bovendien beïnvloedt het de methodologische keuzes die zij maken: wat meten wetenschappers en waarom, welke groepen of situaties vergelijken ze met elkaar, en welke statistische methoden gebruiken zij?

Zo ontbreken allerlei nuances doorgaans in wetenschap over testosteron:

  • Het maakt uit welke en
  • Testosteronwaarden fluctueren per dag, seizoen, periode van het leven, maar reageren ook op omgevingsfactoren:
  • Een hogere testosteronwaarde betekent niet automatisch dat T meer effect heeft, daarvoor moet het samenwerken met andere hormonen, enzymen en testosteronreceptoren, die door ons hele lichaam verspreid zijn – waar lang niet iedereen er even veel van heeft, waardoor T bij sommige mensen sterker werkt dan bij anderen.

T kan dus vele vormen aannemen, waarvan de effecten sterk verschillen. In onderzoek naar T zouden wetenschappers volgens Jordan-Young en Karkazis daarom heel specifiek moeten zijn over waarom ze een bepaalde vorm van T onder bepaalde omstandigheden onderzoeken. Claims als ‘testosteron verhoogt agressie’ moeten eigenlijk expliciet belichten welke testosteron welke agressie in welke context verhoogt.

Een hogere testosteronwaarde betekent niet automatisch dat T meer effect heeft, daarvoor moet het samenwerken met andere hormonen, enzymen en testosteronreceptoren

Maar dit, stellen Jordan-Young en Karkazis, gebeurt nauwelijks. In het gros van de honderden wetenschappelijke papers die zij lazen, schittert T in zijn eenduidigheid – als een stofje dat ongeacht vorm of context tot eenzijdige uitkomsten leidt.

Soms is dit te wijten aan gemakzucht of gebrek aan middelen. In onderzoeken naar de invloed van testosteron op sportprestaties zou het bijvoorbeeld het beste zijn T-waarden te meten in het spierweefsel. Maar omdat het onpraktisch is van meerdere atleten periodiek spierweefsel af te nemen, kiezen onderzoekers bijna altijd voor de gemakkelijkere en goedkopere optie: T meten in het speeksel. Dat zo’n speekselmeting even veelzeggend zou zijn voor sportprestaties als T in de spieren, wordt zomaar aangenomen.

Op andere momenten zijn slechte onderzoekspraktijken het gevolg van de overduidelijke inmenging van T-talk in de aannames van wetenschappers. In een van de belangrijkste en meest geciteerde papers over T en agressie, bijvoorbeeld, zijn de data dusdanig gemasseerd dat ze de hypothese – hogere testosteronwaarden leiden tot meer agressie – bevestigen. Terwijl de data dat verband in werkelijkheid helemaal niet aantonen.

Misleidend onderzoek naar testosteron

Het onderzoek in kwestie bestudeerde een groep Amerikaanse gevangenen. Op basis van hun gevangenisdossiers werden de mannen opgedeeld in twee groepen: vechtersbazen en passievelingen. Van beide groepen werd een periode lang het testosteronniveau gemeten, en alle gevangenen vulden een psychologische test in.

Wat bleek: de testosteronwaarden van de gevangenen voorspelden niet of zij in de categorie ‘vechtersbaas’ vielen. Hoge T-productie correleerde niet met agressief gedrag in de gevangenis (vechten, schelden, tegenspreken van cipiers), of hogere scores op de psychologische agressietests.

Kortom: hypothese niet bewezen. Jammer-de-bammer.

Maar de onderzoekers gingen verder graven, ervan overtuigd dat er een verband moest zijn. Pas toen ze keken naar het strafblad van de gevangenen vonden ze iets: gevangenen met hogere testosteronwaarden hadden vóór hun achttiende levensjaar  vaker ‘agressieve’ misdrijven gepleegd. De conclusie van het onderzoek werd dus ineens: mannen met hogere T-waarden pleegden meer gewelddadige misdrijven op jongere leeftijd. Ergo: T staat in verband met agressie.

Wat de onderzoekers onder ‘agressieve’ misdrijven rekenden is echter dubieus: niet alleen gewelddadige roofovervallen of moord, maar ook het ontsnappen uit jeugddetentiecentra werd als ‘agressief gedrag’ aangemerkt. Bovendien werd in het onderzoek geen rekenschap gegeven van de verstreken tijd. Zo werd het gedrag tijdens de adolescentie van sommige gevangenen in verband gebracht met hun testosteronwaarden van ruim twintig jaar later. 

Wie tussen de regels leest, schrijven Jordan-Young en Karkazis, vindt dit soort problemen in een groot deel van de papers over T. Grote wetenschappelijke claims over de effecten van testosteron zijn vaak gebaseerd op data die juist het tegendeel van deze claims bewijzen. Het zijn daarmee vooral voorbeelden van hoe de aannames van wetenschappers meewegen in hoe zij hun data beoordelen en interpreteren, en hoe T-talk de uitkomst van hun onderzoek bepaalt.

T als verhalenverteller

Is testosteron dus wel wat we denken dat het is? Is het een hormoon dat mannelijke kwaliteiten naar boven haalt en stuurt? Nee, zeggen Jordan-Young en Karkazis. T is vooral een krachtige verhalenverteller, een sociaal hormoon dat onze ideeën over mannelijkheid legitimeert en in stand houdt. De veelzijdigheid van T, de complexiteit van zijn effect op ons lichaam, en zijn grote afhankelijkheid van omgevingsfactoren en sociale context, blijven normaliter nagenoeg onderbelicht.

De negatieve effecten daarvan zien we bijvoorbeeld terug in de sport, waarmee dit verhaal begon. Recent nog verloor hardloopster haar hoger beroep bij het Court of Arbitration in Sport (CAS). Semenya heeft een intersekse-ervaring, waardoor ze meer testosteron aanmaakt dan andere vrouwen in haar sport. Van de internationale atletiekbond (IAAF) mag Semenya enkel deelnemen aan wedstrijden als ze testosteronverlagende medicatie gebruikt. 

Voor het CAS is het duidelijk: testosteron geeft Semenya een oneerlijk voordeel, dus de atletiekbond mag deze eis aan Caster stellen. Maar in het oordeel vraagt het CAS zich nergens af Bovendien is Semenya’s receptiviteit voor testosteron niet onderzocht. Wat T dus precies doet in haar lijf, is gebaseerd op een veronderstelling die logisch klinkt, maar niet is aangetoond.

Toch domineert ook hier het idee van T als een soort supersubstantie, een natuurlijke doping waar mannelijke atleten en Semenya allemaal de vruchten van plukken. In de geautoriseerde biografie van T verweven folklore en wetenschap zich tot een eenduidig en rechtlijnig verhaal. Maar in werkelijkheid is T een veelzijdig stofje, met complexe effecten en contextafhankelijke uitkomsten. 

De verhalen die wij over T vertellen zijn daarmee vooral ideologisch. Ze gaan niet over wat mannen en vrouwen zijn, maar wat ze zouden moeten zijn. T maakt zijn eigen waarheid – ook als die waarheid in praktijk nauwelijks bewezen is.

Lees ook:

Dit doet testosteron écht met je gedrag Testosteron wordt vaak in verband gebracht met onwenselijk mannelijk haantjesgedrag. Is dat terecht? Wat voor invloed heeft het geslachtshormoon testosteron op ons gedrag? Vijf mythes onder de loep. Lees het verhaal van Jop de Vrieze terug