De maatschappij bepaalt wat ‘normaal’ is. Maar, vraagt psycholoog Paul Verhaeghe, worden we niet júíst ziek van die normen?

Lex Bohlmeijer
Correspondent Goede gesprekken
Foto: Marijn Smulders (voor De Correspondent)

Onze maatschappij legt normen op, zegt psychoanalyticus Paul Verhaeghe, en wie daarvan afwijkt wordt algauw als ‘ziek’ bestempeld. Dat leidt tot veel onnodig lijden. In zijn essay Over normaliteit en andere afwijkingen vraagt Verhaeghe zich af waarom we zo bang zijn voor irrationeel gedrag – en of we niet júíst ziek worden van die maatschappelijke normen.

Het zit hem hoog, het thema van de normaliteit. Paul Verhaeghe, hoogleraar psychodiagnostiek in Gent, ging daarom maar al te graag in op de uitnodiging van Coen Simon en Frank Meester om er een essay over te schrijven voor hun Nieuw Licht, hun serie filosofische pamfletten.

‘Uit angst voor de waanzin en het irrationele lijken we steeds meer gedrag weg te zetten als abnormaal en gestoord’, schrijven Simon en Meester in hun uitnodiging. ‘Zodra het irrationele een naam heeft, is het op een bepaalde manier weer heel gewoon. Zelfs onze kinderen gebruiken het begrip ADHD om het gedrag van hun klasgenootjes en medestudenten te kunnen plaatsen. Hooggeleerde heer Verhaeghe, is er een uitweg uit deze pathologiserende trend?’

En ze vragen hem specifiek om op de kwestie in te gaan aan de hand van Geschiedenis van de waanzin (1961), van Michel Foucault. Een klassieker. En ja, hij had het in de kast staan, lang geleden eens gelezen.

Het resultaat, Verhaeghes essay Over normaliteit en andere afwijkingen, is verhelderend en belangwekkend. Verhaeghe brak door bij het grote publiek met boeken als Autoriteit en Intimiteit. Wat mij betreft helpen zijn analyses altijd om onze tijd, de maatschappij waarin we leven en onszelf, beter te begrijpen. Dat komt omdat hij veel aandacht besteedt aan de maatschappelijke context, het economische bestel, de omgeving van werk en opvoeding. De zieke en de ziekte staan niet in hun eentje, op een eiland. 

Verhaeghes essay kwam eind vorig jaar uit, vanwege de coronacrisis lukte het toen niet om onze afspraak voor een interview gestand te doen. Inmiddels is er een nieuw essay bij gekomen, Houd afstand, raak me aan, waarin hij dieper ingaat op de betekenis van deze crisis.

De focus in het interview ligt op het onderwerp van de normaliteit, maar ik begin toch even met dat laatste actuele essay. De titel alleen al verwijst naar een spanningsveld in mensen dat hij wel vaker aanroert in zijn werk, bijvoorbeeld in Intimiteit: de gelijktijdige aanwezigheid van tegenstrijdige en fundamentele verlangens. 

Wij hebben nood aan nabijheid

‘Wij zijn wezens die nood hebben aan nabijheid, aan dicht bij iemand anders zijn, dan wordt het intiem, of bij een groep. Tezelfdertijd is er die andere tendens die ons drijft in de richting van autonomie, zelfstandig zijn, los van de ander. Ja, dat is zwart en wit, water en vuur, en als dat zich tegelijkertijd voordoet wordt het moeilijk. In de meeste gevallen wisselt het zich af. Als er maatschappelijk gezien een verbod komt op het ene en de verplichting tot het andere, wat willen we dan? Natuurlijk datgene wat verboden is. Dat is de aard van het beestje. Dat hebben we in de coronaperiode meegemaakt. Door de lockdown werd ons de mogelijkheid ontnomen om spontaan contact te leggen met andere mensen, en je ziet dat mensen dat toch op alle mogelijke manieren proberen te omzeilen.’ 

‘Als je het van jezelf weet, kun je er bewuster mee omgaan. Dat is een goed idee. We zijn geneigd om verklaringen te vinden, en verklaringen worden vaak beschuldigingen en dat houdt in dat we of onszelf beschuldigen of (nog makkelijker) de ander, want die komt te dicht bij ons, of het is de ander die niet bij ons wil komen. Terwijl het vaak te maken heeft met die fundamentele tendens die bezig is.’

Ook in jouw analyse van deze crisis gaat het om de interactie tussen individu en samenleving. Die kun je gewoon niet los van elkaar zien?

‘Het lijkt alsof corona ons toevallig overkomt, terwijl het al voorspeld werd door virologen vanaf 2000. Het is een effect van onze manier van leven. Als we er iets aan willen verhelpen, moeten we een andere levensstijl organiseren. Het maakt deel uit van een maatschappelijk probleem dat zich niet beperkt tot de pandemie, de klimaatverandering mag je ernaast plaatsen. Het gaat ook over ethiek en het mensbeeld. De overgrote meerderheid van de berichtgeving over de pandemie en de manier waarop we ermee moeten omgaan, vertrekt vanuit een fout idee: het idee dat het virus iets is buiten ons, dat we moeten bestrijden, bij wijze van oorlogsvoering. Daar schuilt de gedachte in dat de mens buiten en boven de natuur staat. Die wij kunnen beheersen. Corona is een accident de parcours waar we efficiënte bestrijdingsmiddelen voor hebben, als we maar genoeg antibiotica of vaccins kunnen ontwikkelen, dan lukt dat wel.’

We hebben het idee dat het virus iets is buiten ons, dat we moeten bestrijden, bij wijze van oorlogsvoering

‘De juiste wetenschappelijke visie, (want dit is wetenschap, en ethiek, die trouwens voor mij een onverbrekelijk geheel vormen) is: wij zijn onderdeel van de natuur. Door ingrepen op het geheel waar wij deel van uitmaken, zijn er effecten die zich tegen ons keren. Wij hebben dit zelf veroorzaakt. We moeten daar goed over nadenken, anders zou het weleens fout kunnen aflopen.’

Waarom zit het idee van normaliteit je zo hoog?

‘Ik heb jarenlang het vak psychodiagnostiek gegeven, ik ben daarmee begonnen in het kielzog van de antipsychiatrie. Toen was er veel te doen over de vraag of psychologische en psychiatrische stoornissen normatief bepaalde problemen zijn, in functie van een bepaalde maatschappelijke verwachting, ofwel ziektes als dusdanig. Het debat is toen nooit helemaal opgelost en verwaterd en dertig jaar later zitten we terug in hetzelfde schuitje.’ 

‘Aan de ene kant is er een groep die bij hoog en bij laag blijft beweren dat het over ziektes gaat, genetisch bepaald, neurobiologisch, dus te behandelen met medicijnen. Anderzijds is er een kleine groep, die is in de minderheid, die zegt: daar is geen enkel bewijs voor. De criteria die gehanteerd worden zijn geen ziektecriteria, maar normen.’

Kom jij uit de hoek van de antipsychiatrie?

‘Nee, niet helemaal. Ik ben daar te jong voor. Ik ben op de universiteit beland als docent in het kielzog van de antipsychiatrie. Op dat ogenblik was er geen enkele hoogleraar bereid om dit vak te doceren. Het was zo besmet, men hield zich op veilige afstand. Wie moet het dan doen? De jongste van dienst. En ik vond dat niet erg. Ik heb geprobeerd er iets acceptabels van te maken. Dat was in de tussenperiode na de antipsychiatrie en voor de DSM. De vraag was: hoe kunnen we een model ontwikkelen op grond waarvan we mensen in nood kunnen helpen?’

Mensen lijden onnodig?

‘Een groot aantal lijdt er behoorlijk onder. Ze verdienen hulp. Maar je moet het ruimer bekijken. Een maatschappijmodel legt normaliteit op, elke maatschappij doet dat, en definieert ook de afwijkingen. Je moet de vraag stellen in welke mate een maatschappij normen oplegt die ziekmakend zijn. Het is het makkelijkst te beseffen als je terugblikt. De psychotherapie is ontstaan begin vorige eeuw, met Freud. In het victoriaanse tijdperk. Freud kreeg te maken met mensen die ziek werden door de victoriaanse maatschappij waar alles op het vlak van lichamelijkheid en seksualiteit taboe was. Er was een dubbele moraal, wat zeker voor de vrouwen zonder meer ziekmakend geweest moet zijn. Als je die mensen wilt helpen, ga je in eerste instantie individueel te werk. Maar heb je dan als psychiater, als hoogleraar, als therapeut, ook niet de ethische plicht om een signaal te geven om dit aan te kaarten? Kijk, op deze manier produceren wij mensen met een neurose. Dat zijn geen genetisch bepaalde ziektebeelden, dat zijn effecten van de maatschappij.’

In feite ga je maatschappijkritiek beoefenen.

‘Dat klopt. En dan moet je opletten. Freud deed dat niet. Een aantal van zijn leerlingen heeft dat wel gedaan, en nog ruimer, de Frankfurter Schule bekommerde zich later niet direct met het therapeutische, maar gaf wel uitdrukkelijk aan dat de maatschappij identiteiten tot ontwikkeling liet komen die gevaarlijk waren. Ze schreven dat een bepaald type persoonlijkheid ontwikkeld werd binnen de toenmalige Duitstalige gemeenschap die aan de basis ligt van het fascisme. Op grond van het opvoedingssysteem.’ 

Fast forward naar de antipsychiatrie, daar krijg je een terechte maar een naïeve maatschappijkritiek. De maatschappij is slecht, à la Rousseau, de mens is per se goed, het is de maatschappij die ziek maakt. Als we al die ziekmakende factoren wegnemen en de mens vrij laten, dan zullen ze zich vanzelf ontwikkelen tot gezonde, normale individuen. Dat is niet zo. Er is ook altijd een individuele factor. Je moet die twee posities gescheiden houden, de therapeut en de criticus. Je moet ze alle twee beoefenen, maar je mag ze niet verwarren. Je gaat iemand met problemen niet helpen door hem of haar tot slachtoffer te verklaren van een boosaardige maatschappij, daar is niemand mee geholpen.’ 

Je gaat iemand met problemen niet helpen door hem of haar tot slachtoffer te verklaren van een boosaardige maatschappij

En je bedrijft politiek.

‘Maar op een verkeerde manier. Je moet politiek daarbuiten bedrijven, niet binnen de consultatiekamer. Alleen op de maatschappijkritische toer gaan werkt niet. En uitsluitend farmacologisch werken helpt zeker niet.’ 

Het begint met Foucault. Op uitnodiging van Coen Simon en Frank Meester ging je Geschiedenis van de waanzin nog eens lezen. Hoe vond je dat?

‘Ik was er blij mee. Ik heb dit boek vroeg gelezen, ik was 25, het stond vol aantekeningen, ik vraag mij nu af wat ik er toen van begrepen heb. Niet zoveel denk ik. Het was een verrassing, het is actueler dan ooit. Wat hij toen beschreef zien we vandaag in een uitvergrote versie. Het was een eyeopener. Hij maakte toen al duidelijk, vroeg in de jaren 60 (het vak van psychotherapie stond in de kinderschoenen), dat psychoanalyse en cognitieve gedragstherapie, hoe diametraal verschillend die ook zijn, op een bepaald punt toch sterk overeenkomen. In beide gevallen is het doel van de behandeling iemand terugbrengen tot de ratio. Tot de redelijkheid.’ 

‘Freud heeft een andere insteek, verdrongen verlangens moeten bewust gemaakt worden. Dan kan de patiënt er bewust afstand van nemen. Ze veroordelen, dat schrijft hij letterlijk. Bij de cognitieve gedragstherapie moet de patiënt zich bewust worden van een aantal inadequate gedachten, zogeheten cognities. De therapeut functioneert als een soort morele meester, die helpt nakijken wat goeie en slechte cognities zijn, en dan wordt er een programma aangeboden om die slechte cognities weg te werken. Dit is Foucault op en top! De redelijkheid moet terug ingevoerd worden.’ 

De kern is de angst voor het irrationele. Waarom zijn we daar zo bang voor?

‘Dit is een reusachtig onderwerp. De ultieme droom van de wetenschap is een totaalverklaring voor alles en een totaalbeheersing van alles. Sedert de Verlichting. Af en toe lijkt dat te lukken. Aan het einde van de negentiende eeuw dachten ze: we zijn er bijna. Met Einstein en Bohr bleek het allemaal toch weer ietsje complexer te zijn, maar goed, in de menswetenschappen gaat het over existentiële vragen. Hoe vul je een gender-identiteit in, en autoriteit, wat is seksualiteit, hoe gaan we om met ziekte en met het lichaam? Tot op zekere hoogte hebben we daar antwoorden op. Antwoorden die deels wetenschappelijk gegrond zijn, en deels ethisch, op grond van de vigerende normen en waarden. En daarmee moeten we het doen. Iedereen loopt op een gegeven moment tegen de grenzen daarvan aan. En dat is bijna altijd in een crisisperiode.’

Dat is angstaanjagend?

‘Bij sommigen neemt die crisis vormen aan die het normale ver te buiten gaan. Omdat er veel angst mee gemoeid is. En depressie. En dat is op zijn zachtst uitgedrukt niet aangenaam, dat is beangstigend. Er opent zich een kloof, waar we het liefst afstand van houden. De psychiatrische patiënt toont ons dat in uitvergroting. En ja, veel mensen willen dat van zich af houden. Zoals ze ook niet met ziekte of dood geconfronteerd willen worden. Met die zaken die ons tot mens maken, want daar komt het wel op neer.’

Het gaat mis als je dat allemaal tot ziekte bestempelt?

‘Dan zit je in het enge keurslijf van de opgelegde normaliteit. Precies over de grenzen waar je tegenaan loopt moet je kunnen nadenken. Hoe begrijpen we dit, hoe gaan we hier als maatschappij mee om?’

Je moet er als mens vertrouwd mee zien te worden?

‘Je moet het kunnen toelaten. Dan blijkt het in een groot aantal gevallen wel mee te vallen met die angst. En het geeft ook vrijheid. Maar goed, vrijheid is ook beangstigend. Het gaat over essentiële dingen. Dat wordt allemaal stilgelegd als je alles definieert als neurobiologisch bepaalde ziektes, met een genetische ondergrond, dan hoef je niet meer te discussiëren.’

Als je strenge normen hanteert, bestempel je alles wat in wezen vruchtbaar is voor je ontwikkeling tot ziekte?

‘Dat is een inzicht dat we danken aan Foucault. Het is de zoveelste illustratie van het feit dat we de geschiedenis moeten kennen om iets te kunnen begrijpen. Na de publicatie van De geschiedenis van de waanzin kwam er kritiek op zijn historisch onderzoek, maar de centrale redenering blijft als een huis overeind staan.’

‘Aan het begin van de Verlichting, in de zestiende eeuw, zie je in Europa de ontwikkeling van de voorlopers van de staten. Die willen een centrale autoriteit installeren, en daarom worden er dispositieven ontwikkeld om dat gezag te kunnen uitoefenen. Je had al de religie en het rechtssysteem, maar een grote groep ontsnapte aan beide. Die kon niet door de religie gedisciplineerd worden en behoorde ook niet tot de misdadigers.’

‘In Frankrijk en Engeland ontstaat een nieuw soort instelling, waar alle “marginalen” (dat is de term die gebruikt wordt) opgesloten worden. De daklozen, afgedankte prostituees, mensen met een mentale beperking. Grotendeels dezelfde als de marginalen van vandaag. Mensen die zich niet voegen naar de maatschappelijke normen worden opgesloten en aan het werk gezet. Honderd jaar later worden daar een paar subgroepen uit gedestilleerd. Een daarvan is die van de waanzinnigen. Foucault gebruikt bewust die term. En dan gebeurt er iets merkwaardigs. Het is de periode waarin de medische wetenschap zich begint te ontwikkelen. Een groep artsen buigt zich over de waanzinnigen die in het asiel opgesloten zitten.’

De beginnende geneeskunde koppelt passies aan het zenuwstelsel, en dan krijg je voor het eerst een medische verklaring voor waanzinnigheid

‘We zitten in de periode van de Verlichting, de ratio staat centraal. De waanzinnigen worden beschouwd als mensen die niet redelijk zijn. Die niet het rationele beeld van de mens tonen. De tegenhanger van de ratio zijn de passies. De beginnende geneeskunde koppelt passies aan het zenuwstelsel, wat wij de neurologie noemen, en dan krijg je voor de eerste keer een medische verklaring, een bijzondere medische verklaring, voor waanzinnigheid: ze hebben verkeerde keuzes gemaakt, namelijk voor hun passies; daardoor is hun zenuwstelsel overprikkeld en dat heeft ervoor gezorgd dat ze zenuwziek geworden zijn. Op grond van een foute morele keuze dus. Ze hebben gekozen voor een verkeerde levensstijl. Daar zit de koppeling tussen ziekte en moraliteit.’

Je beschrijft dit als iets in het verleden. Maar vandaag is precies hetzelfde aan de hand? Vaak noemen we iets ziekte terwijl het in feite gaat over gedrag dat we afwijzen?

‘Dat klopt. Foucault beschrijft mooi hoe de koppeling tussen moraliteit, afwijking en ziekte vanaf de negentiende eeuw ontkend wordt. In die vroege periode werd ze openlijk naar voren geschoven. De toenmalige behandeling werd tot diep in de negentiende eeuw traitement moral genoemd. De voorlopers van de psychiatrische instellingen waren disciplinerende instellingen. Met een autoritaire pedagogische aanpak probeerden ze mensen terug in het gareel te krijgen.’

Maar waarom wordt die ethische dimensie vandaag de dag ontkend?

‘Daarvoor moeten we terugkeren naar de tweede helft van de negentiende eeuw. Dan krijgt de wetenschap haar huidige vorm. Het meest opvallend is de noodzaak om objectief te zijn. Herhaalbaar, los van plaats, tijd en persoon. Normen en waarden mogen er niks mee te maken hebben, dat is voor de kerk en de moraalfilosofie. De medische wetenschap gaat zich daar snel aan spiegelen. Dat is een breukvlak. Tot 1850 werd de koppeling uitdrukkelijk beleden. Daarna wordt ze ontkend. Men houdt zich bezig met de studie van het lichaam, dat is iets van moleculen en heeft niks meer met moraliteit te maken.’

‘Dat gaat ook toegepast worden op de psychiatrie. Belangrijke stap daarin is de ontdekking dat de oorzaak van dementia paralytica, een vigerende psychiatrische aandoening, in syfilis lag, de aids van die dagen. Bij ongeveer de helft van de mensen met dementia paralytica ontwikkelde zich in het laatste stadium ook een vorm van psychose. Dit wordt hét paradigmatische voorbeeld: deze aandoening wordt veroorzaakt door wat duidelijk een ziekte is. En alle psychiatrische aandoeningen worden nu in dat sjabloon geduwd. Maar, dit is het enige voorbeeld. Er is nooit een tweede gevonden.’ 

Dat wil zeggen dat het hele bouwwerk van de psychiatrie berust op een verkeerde voorstelling van zaken, het is een soort luchtkasteel?

‘We moeten onze voorlopers niet demoniseren. Het was toen de hoop. Men ging op zoek naar de organische oorzaak van de psychiatrische aandoeningen. En men vond niks. Dat kantelt in de periode van Freud. Rond 1900 gaan andere stemmen op en wel om de oorzaken te zoeken in andere factoren dan het organische. Vanaf dan zijn er twee stromingen. Kraepelin onderzoekt de organische kant. Daartegenover Freud, die stelde dat het met de opvoeding te maken heeft, met de voorgeschiedenis, met trauma. Die twee stromingen zijn naast elkaar blijven bestaan, in het beste geval naast elkaar, in een aantal gevallen tegenover elkaar.’

We moeten onze voorlopers niet demoniseren

Pillen tegenover praten, zoals dat heet. Wat ze gemeen hebben, is dat in beide een ethische dimensie zit die ontkend wordt.

‘Dat is het opvallende en daar functioneert het werk van Foucault als eyeopener. Hoe vijandig ze ook staan tegenover elkaar, fundamenteel nemen ze dezelfde houding in: patiënten worden tot patiënt gedefinieerd omdat ze niet redelijk zijn. Omdat ze afwijken van maatschappelijke normen. En de behandeling richt zich erop om hen terug te normaliseren, in het gareel te brengen.’ 

‘Het zit duidelijk in de diagnostiek. In gewone taal: een diagnose betekent de omschrijving van het probleem, om op grond daarvan tot een oplossing te komen. Vandaag de dag is er een nieuwe term, assessment, dat vind ik een betere term. Die diagnose moet het ziektebeeld beschrijven. Bij een ziektebeeld is sprake van een onderliggende ziekte-entiteit, wat een natuurlijk fenomeen is. Het standaardvoorbeeld is tuberculose, dat kun je perfect beschrijven als een ziekte-entiteit. Er is een bacil die de longen aantast, er is een ziekteverloop met symptomen die voorspelbaar zijn. Je kunt een causale behandeling gebruiken, antibiotica, vaccinatie, en het probleem is opgelost. Het was de bedoeling van de psychiatrie, en dan gaan we naar 1900, om voor alle psychiatrische aandoeningen dergelijke ziekte-entiteiten te ontdekken. Er ligt iets in de natuur, in het lichaam dat wij moeten blootleggen via onze microscoop, om die oorzaak te vinden ten bate van een effectieve behandeling.’

‘Dat is een lovenswaardig idee. Alleen is het niet gelukt. En dan komt er een herhaling van het hele proces. Kraepelin, de grondlegger van de Europese psychiatrie, is overtuigd van het model. Heel zijn carrière zoekt hij door observatie naar de ziekte-entiteiten. Hij is wetenschappelijk eerlijk genoeg om aan het einde van zijn carrière toe te geven dat dat mislukt is. En toch blijft hij ervan overtuigd dat het mogelijk moet zijn.’

‘Het grote debacle van de Kraepeliaanse psychiatrie komt naar buiten met de antipsychiatrie. Er is geen enkel bewijs dat er een organische ondergrond is voor aandoeningen. Er worden veel te zware medicijnen voorgeschreven. Mensen worden jarenlang opgesloten in instellingen. En dan krijg je merkwaardig genoeg een exacte herhaling. Zij het met zeer goede bedoelingen. De Amerikaanse psychiatrie beseft: dit kan niet, we moeten een wetenschappelijke diagnostiek hebben, we gaan nu, met de kennis die we hebben, en met nieuwe methodologieën opnieuw observeren. Om nu eindelijk een wetenschappelijk onderbouwd diagnostisch systeem te maken.’ 

‘Maar, zoals wel vaker het geval is als iets wordt herhaald, een aantal systeemfouten wordt duidelijker. De diagnostiek van Kraepelin is nog vrij scherp beschreven in medische termen. Het basisidee van de opstellers van de DSM, het handboek voor stoornissen (het zijn er inmiddels meer dan vierhonderd), is dat het gaat om neurologische stoornissen. Een van hen heeft voorgesteld om de term mental disorder te vervangen door brain disorder. Welnu, elke DSM-diagnose bestaat uit eenzelfde structuur. Je krijgt een beschrijving van een aantal gedragingen, affecten of emoties, of eigenschappen. Die worden gegroepeerd in rubriekjes. Neem de stoornis borderline, die diagnose berust op acht rubrieken, en je krijgt de diagnose borderline als iemand beantwoordt aan minstens vijf van de acht. Je verwacht symptomen, of een medisch vertoog. Die vind je niet. Wat je wel vindt zijn normale affecten zoals woede, en normale gedragingen, maar met één belangrijke verbijzondering. Dat gedrag, die eigenschap, of die emotie, komt te veel voor, of te weinig. Dat is het snijpunt. Als het te veel of te weinig is, dan is het pathologisch, afwijkend.’

Het is een waardeoordeel

‘Het is een waardeoordeel en geeft de illusie van kwantificering. Zoals we dat kennen in de geneeskunde. Koorts wil zeggen dat je temperatuur boven de 37,2 Celsius ligt. In de DSM wordt die illusie gegeven, maar het berust op intuïtieve waardeoordelen. Die door de clinicus gevormd moeten worden. Bijvoorbeeld ADHD bij een kind, daar luidt het: ‘zit vaak niet stil’. Wat is vaak? Is uw vaak hetzelfde als mijn vaak? Dat moet je inschatten. Daar hanteer je voortdurend sociale normeringen. Toch worden diagnoses toegekend waarvan men aanneemt dat ze wijzen op neurobiologisch bepaalde aandoeningen. Daar zit wat mij betreft een fundamentele oneerlijkheid.’ 

Bij een kind met ADHD klinkt het oordeel: ‘zit vaak niet stil’. Maar wat is vaak? Is uw vaak hetzelfde als mijn vaak?

‘Ik denk dat elke maatschappij een dergelijk systeem nodig heeft. Om te kunnen uitmaken of iemand al dan niet beantwoordt aan de normen. Om te kunnen bekijken hoe je die mensen kunt helpen. Hoe we de maatschappij daartegen kunnen beschermen, want dat is af en toe ook nodig. Maar je moet ervan uitgaan dat je te maken hebt met normen. En daar moet discussie over zijn.’

Dat is een lastig gesprek, want dat is geen harde materie.

‘Wat vind je aanvaardbaar, en wat niet? De normeringen zijn sinds de victoriaanse tijd enorm veranderd, wat in de tijd van Freud als afwijkend werd beschouwd, is vandaag normaal. Dat betekent dat wij een ethische weg hebben afgelegd, en toleranter zijn geworden. Dat kun je alleen maar toejuichen. Het wil zeggen dat je daar met een zekere regelmaat overleg over moet hebben. Terwijl we nu het omgekeerd zien. De psychiatrie wordt gebruikt om een nieuwe burgerlijkheid op te leggen. Je moet beantwoorden aan veel criteria, en als je dat niet doet, moet je een pilletje nemen. Als jij regelmatig een woede-uitbarsting hebt, kan het weleens zijn dat jij lijdt aan intermittent explosive disorder. Dat is een officiële psychiatrische stoornis. Daar moet je voor behandeld worden. Het heeft een neurobiologische basis en heeft niks te maken met het feit dat je in een arbeidssituatie zit waar je echt wel reden hebt om te ontploffen.’

Daar ben je duidelijk in: uiteindelijk heeft dit allemaal het doel om ons optimaal te laten functioneren binnen het economische systeem. 

‘Psychiatrie is vanaf het begin, dat beschrijft Foucault, een dispositief om de maatschappelijke normaliteit te beheren. Zowel voor het individu als voor de maatschappij. Dat betekent dat psychiatrie altijd schatplichtig is aan de maatschappij waarbinnen ze functioneert. Maar maatschappijen zijn zeer verschillend op het vlak van normering. Je hoeft geen groot maatschappijcriticus te zijn om te zien dat economie bij ons centraal staat. Het maatschappelijke is ondergeschikt aan het economische model. De normeringen worden vanuit dat economische model opgelegd. De psychiatrie stapt daarin mee. Dat doet ze altijd. Maar je mag hopen, en dat is in de geschiedenis ook altijd aanwezig, dat in de schoot van de geestelijke gezondheidszorg stemmen opgaan die kritisch zijn. Klopt dit wel?’ 

‘Er is altijd tweespalt. Er is een groep die maatschappij bestendigend werkt, die te weinig vragen stelt, en een groep die dat wel doet. Dat spanningsveld is noodzakelijk, dat is een goed idee. Ik zou het liever explicieter zien.’ 

Ik vind het aantrekkelijk om terug te grijpen op Intimiteit, waarin je uitgebreid schrijft over onze (verstoorde) omgang met het lichaam. We zouden beter naar ons lichaam moeten leren luisteren?

‘Binnen de pseudowetenschappelijke opvatting van psychiatrie wordt alle accent op het lichaam gelegd. Het lichaam staat in ons hele leven centraal. Dat is duidelijk. En tegelijk wordt het lichaam ook onderworpen aan het normatieve. In de tijd van het ontstaan van de psychiatrie, periode Freud, werd er een specifieke houding tegenover het lichaam opgelegd. Het is een houding die getuigt van vijandigheid. Ik tegenover mijn lichaam. Het lichaam moet overmeesterd en onderdrukt worden, seksualiteit is taboe. En dat zal tot diep in de vorige eeuw blijven bestaan. Dan krijgen we gelukkige de seksuele revolutie, dat is een vooruitgang, maar vandaag zitten we aan de andere kant. Het lichamelijke is goed en mooi, maar onze lichamen zijn nooit goed genoeg, nooit mooi genoeg. Wij moeten excelleren op lichamelijk vlak. Iedereen moet eeuwig jong zijn, en sportief, en zo moet het opnieuw beantwoorden aan de opgelegde normen. In dit geval van perfectie. Dat is even knettergek. En zorgt voor evenveel slachtoffers.’

‘Fenomenen die we achter ons gelaten hadden, keren terug. In de jaren 50, 60, toen seksualiteit aanvaardbaarder werd, waren er koppels die alleen konden vrijen als het licht uit was. De confrontatie met het naakte lijf was te veel. Ik heb dat recent opnieuw gehoord bij jonge koppels. Bij de eerste intieme contacten kunnen ze alleen vrijen met het licht uit, of in een verduisterde kamer. Want ik ben niet mooi genoeg. Het is de nieuwe vorm van repressie. Dit is ook ziekmakend. Je krijgt eetstoornissen, zelfverwonding, extreme diëten. Dat is een exces van een bepaalde maatschappelijke normering.’

Ik hoor van jonge koppels die alleen kunnen vrijen met het licht uit, want ''ik ben niet mooi genoeg''. Dat is ziekmakend

Het lichaam registreert alles. Maar als je dingen voelt die je niet mag voelen, ga je ze verdonkeremanen. Dan wordt het stress, die ziek maakt. Als je je ervan bewust wordt, dan worden het emoties, dat vind ik verhelderend. 

‘Dan kun je er iets mee doen. Stress vind ik een belangrijk begrip. We moeten het idee van het bio-psychosociale ernstig nemen. De problemen waar we mee worstelen, die hebben altijd een bio-psychosociale ondergrond. Je moet die drie perspectieven samen nemen. Stress is daarbij een goeie insteek. Omdat we het medisch kunnen meten. We weten wat de effecten op het lichaam zijn, en wat de oorzaken zijn. Psychosociaal, relationeel. Op de werkvloer. Het begrip staat ons toe de drie perspectieven samen te nemen. Het kan somatische ziektes veroorzaken, onder andere diabetes, auto-immuunaandoeningen, maar ook psychiatrische en psychologische problemen. Het idee dat psychologische problemen alleen maar door het maatschappelijke komen, is even naïef als stellen dat ze alleen maar veroorzaakt worden door een neurobiologisch proces. Je moet het geheel nemen.’ 

En nogmaals. Het lichaam moet je niet normatief behandelen, je moet ernaar leren luisteren als een bron van informatie.

‘We moeten het leren als kind. Als kind leer je pijn te beschrijven. Dat moet je ook leren met mentale pijn, met emoties. Wat betekent het om verdrietig te zijn, of kwaad, of geil, dat moet je leren. Het gebeurt dat mensen dat niet leren, of fout leren. Dan heb je geen toegang tot bepaalde lichamelijke processen. Er zijn mensen die luidop roepen dat ze niet kwaad zijn. Er zijn mensen met een paniekstoornis, een hevige vorm van angst, die niet weten dat ze angstig zijn. Eén op drie! Dat is knettergek hè.’ 

Dat is dissociatief. Ze zijn losgekoppeld van hun eigen lichaam. In onze samenleving zie je dat bij veel mensen?

‘Het is algemeen geworden; wij luisteren niet, ervaren niet meer wat er in ons lichaam bezig is. We kijken naar het ideaal dat ons voorgehouden wordt. De signalen die uit ons lichaam komen, het klinkt banaal, dat weet ik, die negeren we. Dat is veel te vaak het geval. Mensen met een burn-out knallen tegen een muur. Iedereen in de omgeving ziet het aankomen. Wie ziet het niet aankomen? De persoon zelf.’