Turnen hóéft geen kindersport te zijn, stelt deze oud-turnster

Michiel de Hoog
Correspondent Sport
Illustraties door Ibrahim Rayintakath (voor De Corrrespondent)

In de turnsport geldt de rotsvaste overtuiging dat piepjong beginnen, vloekende coaches en loodzware trainingsregimes de enige weg naar de top zijn. Sportwetenschapper Natalie Barker-Ruchti doet er alles aan om daar verandering in te brengen, al is het misschien tegen beter weten in.

De Zwitsers-Nieuw-Zeelands-Zweedse sportwetenschapper en socioloog heeft de afgelopen maanden geleerd dat ze geen enkele turncoach meer kan vertrouwen.

Toen afgelopen zomer een lawine aan verhalen over fysiek en geestelijk misbruik in het turnen naar buiten kwam, moest ze concluderen dat de sport – háár sport – er nog slechter aan toe is dan ze dacht. Zelfs coaches op wie ze haar hoop op verandering had gevestigd, blijken ernstig in de fout te zijn gegaan.

Barker-Ruchti wil een fundamentele aanname binnen het turnen veranderen: dat het een sport voor kinderen is – voor meisjes. Dat wil zeggen: hoe kleiner het lichaam, hoe wendbaarder de turnster, hoe hoger de scores. Het gevolg van deze aanname is dat jonge meisjes worden afgebeuld om zo klein, wendbaar en vaardig mogelijk de Olympische Spelen te halen – waarna ze stukgeturnd en met pensioen gaan.

‘De sport is hierdoor voorbestemd voor misbruik’, zegt Barker-Ruchti.

Maar het hoeft zo niet te zijn, denkt ze. Er is mogelijk: van turnsters die tot hun dertigste op hoog niveau presteren. Die niet een, maar drie of meer Spelen halen. En die niet al op zes-, zeven- of achtjarige leeftijd geïsoleerd van de gewone wereld leven, omdat ze al twintig tot dertig uur per week trainen.

Turnen kan – kort gezegd – een normale sport worden.

Ze wil demonstreren dat je ook als twintiger of dertiger succes kunt hebben, en daarmee turnsters, coaches en bonden inspireren

Met dat doel voor ogen heeft Barker-Ruchti gedaan naar de carrières van turnsters en hun coaches. Ze wil demonstreren dat je ook als twintiger of dertiger succes kunt hebben, en daarmee turnsters, coaches en bonden inspireren. Maar haar hoop leunde op de aanname dat er meer van zulke rolmodellen zijn. En de onthullingen van de afgelopen maanden en jaren hebben die aanname grotendeels onderuitgehaald.

Ze somt een aantal ‘gevallen’ trainers op – stuk voor stuk grootheden in het turnen. ‘Ik dacht dat Amanda Reddin zo’n goede trainer was’, zegt ze over de Britse bondscoach, die onder meer Beth Tweddle op haar 27ste naar een bronzen Olympische medaille coachte. Niet dus: Reddin is beschuldigd van wreedheid door onder meer

Ook Kim Zmeskal, wereldkampioen in 1991, kende ze als het vooruitstrevende type coach, een ex-turnster die coachte vanuit het perspectief van een turnster. Maar: Maggie Haney dan, coach van Olympisch kampioen Laurie Hernandez? ‘Ik wilde haar net Mary Lee Tracy, decennialang bondscoach van de Amerikaanse vrouwen? Peggy Liddick?

De lijst is lang. ‘Ik zei laatst tegen een verslaggever van The New York Times: ik steek mijn hand voor niemand meer in het vuur.’

Het is lastig om tegen de stroom in te zwemmen

Zelf maakte Barker-Ruchti op elfjarige leeftijd mee hoe vreemd de sport is die ze zo liefheeft.

In het Zwitserse kanton Bern was ze een talent. Ze droomde van toelating tot het selectieprogramma van de nationale turnbond, maar werd afgewezen. Haar ‘morfologie’ was wat jargon bleek te zijn voor een verkeerde lichaamsbouw. ‘Ze hadden me nooit gemeten of gesproken, ze wisten niet hoe gemotiveerd ik was’, vertelt ze via Zoom, vanuit haar werkkamer aan de universiteit van Örebro in Zweden.

De absurd vroege selectie bestaat nog steeds. ‘Het op jonge leeftijd schiften van turnsters in wel of niet talentvol, aan de hand van karakteristieken die totaal niet voorspellend zijn, is echt een probleem. En ik snap het ook niet. Waarom zou je niet vijftig turnsters opleiden in plaats van vijf? Wie weet zijn er dan wel twintig van hen heel goed op hun zestiende, in plaats van twee.’

Barker-Ruchti wilde coachen zonder het gebruikelijke geblaf en gecommandeer

Na een paar jaar in de Zwitserse B-selectie (die ze op wilskracht toch haalde), ging Barker-Ruchti sportwetenschap studeren in Nieuw-Zeeland – met een focus op turnsters en coaches – en werken als turncoach. Daar leerde ze hoe lastig het is af te wijken van culturele verwachtingen binnen de sport.

Barker-Ruchti wilde coachen zonder het gebruikelijke geblaf en gecommandeer. Maar: ‘Als ik werk wilde maken van deze hobby, had ik vrijwel zeker moeten coachen op een manier waar ik niet achter sta.’ Of, zoals ze later mailt: ‘Mensen worden in het abusive coaching getrokken. Omdat succesvolle coaches het immers ook zo doen. En omdat veel coaches onder druk staan van bonden en clubs om medaillewinnende turnsters te produceren.’

En dus trok Barker-Ruchti de wetenschap in, naar eigen zeggen ‘een beter pad om de turnsport te verbeteren’. Sinds 2006 schreef ze waarin ze sociologische theorie koppelt aan de turnpraktijk. Sinds enkele jaren werkt ze met andere onderzoekers – veelal ex-turnsters – aan het onderzoeksproject een aanval op de aanname dat turnen een kindersport is.

Je zegt: je hoeft geen kind te zijn of een kinderlichaam te hebben om uit te blinken in het turnen. Maar is het probleem van het turnen niet dat het heel goed mogelijk is dat een vijftienjarige wereldkampioen wordt?

‘Noem mij een andere sport waar kinderen zo jong beginnen met zulke intensieve training. Stel dat een jong voetballertje al met drie of vijf jaar oud in een opleiding zou zitten, en dan vijftien tot dertig uur per week zou trainen. Wat zou dat kind dan al kunnen op vijftienjarige leeftijd? Dat zien we nog niet in het voetbal, maar in het golf, zwemmen en tennis wel, al is het nog niet zo extreem als in het turnen.’

Er is een verschil: in die sporten is het inderdaad mogelijk, maar wel uitzonderlijk dat een kind al de beste ter wereld is. In het turnen is het eerder de regel.

‘Het klopt dat turnen voorbestemd is voor alles wat we eerder bespraken. Het turnen beloont kleine lichamen die op kinderlichamen lijken. Het is technisch veeleisend, de verhouding tussen gewicht en kracht moet gunstig zijn, en er is het geloof dat turnsters hun niveau niet lang kunnen volhouden. Enerzijds omdat ze gaan groeien, anderzijds omdat je met een volwassen geest niet op deze manier fulltime traint. Kinderen zijn meer kneedbaar, ze zien het fysieke gevaar minder, ze stellen minder vragen, ze doen wat gezegd wordt. Dit weet men. Daarom gebeurt er wat er gebeurt.’

‘Maar de vraag moet zijn: wat is de schade? Die is namelijk enorm, zowel bij die handvol succesvolle turnsters, als bij de kinderen die het topniveau niet halen. Het idee is: je haalt de Olympische Spelen als je vijftien, zestien of zeventien jaar oud bent, en daarna stop je. Maar waarom zou je een sport niet zo inrichten dat je twee of drie Spelen kunt halen? Zelfs een spijkerharde neoliberaal zou dit moeten willen. Er gaat namelijk flink wat belastinggeld naar zulke sport. Het is nu een absurd slechte investering.’

De neiging is wel, in veel sporten, om zo vroeg mogelijk te beginnen, en om zo snel mogelijk heel goed te zijn.

‘Dat betekent dus dat al die sporten, bonden en coaches ingaan tegen allerlei richtlijnen van het Internationaal Olympisch Comité, van nationale bonden, van overheden. Die partijen moeten dus ingrijpen. Daarnaast moeten sponsoren zeggen: hier wil ik me niet mee associëren.’

‘De parallel die ik trek is met biologische landbouw en intensieve landbouw. Natuurlijk kunnen we troep verkopen en er snel geld mee verdienen, maar dat gaat een keer fout. Mensen zien dat ook in. Ik zie dat al gebeuren in de sport. Steden die geen Olympische Spelen meer willen organiseren; sponsors die hun geld weghalen; ouders die hun kinderen niet meer naar de turnhal sturen.’

Je wijst op richtlijnen. Maar van de Nederlandse sportwetenschapper begreep ik dat coaches daar niet heel zwaar aan tillen. Ze zien dat niet als inspiratie, maar als hindernis.

‘Dit wijst op het culturele probleem, op hoe diep bepaalde aannames zijn geworteld. Het doet me denken aan het aanpakken van racisme. Er bestaat feitelijk niet zoiets als maar mensen denken van wel. Dat is een diepgewortelde overtuiging en dus moeilijk te veranderen.’

‘Met turnen is dat net zo: de aanname is dat je je jong moet specialiseren en vroeg moet uitblinken. Dat je moet drillen totdat je dood van het toestel valt. En net als bij racisme dringt niet door tot de alledaagse werkelijkheid. Coaches, turners en bonden weten niet hoe het anders kan. En zo lang dat zo is, zijn er maar twee opties: of ze coachen zoals ze het altijd deden, of ze coachen niet.’

Hoe kun je dit doorbreken?

‘Langzaam. Door geduldig alternatieven aan te reiken. Het heeft geen zin om te zeggen: je doet het fout. Dan schieten de coaches me af. Het is lastig, ook al komen wij [de onderzoekers met wie Barker-Ruchti werkt, MdH] uit de turncultuur. We hebben van alles geprobeerd, om bij conferenties van de te presenteren, om ons werk in hun databases te krijgen. Maar we krijgen eigenlijk alleen maar afwijzingen.’

De storm aan verontwaardiging, die deze zomer opstak Athlete A, is groter dan ooit. Kan die wat betekenen?

‘Nooit eerder zijn zoveel turnsters naar buiten getreden over het misbruik. Dat is uniek voor welke sport dan ook. Dit heeft al gevolgen gehad: sommige bonden ontsloegen mensen en stelden onafhankelijke onderzoekscommissies aan. Dat laatste is nu ook anders: voorheen waren het meestal schimmige, interne en dus niet onafhankelijke onderzoekjes. En ook de media hebben nu veel meer aandacht voor de misstanden.’

‘Wat ik wens is dat wakker worden, of vervangen worden, zodat ze hun verantwoordelijkheid waarmaken – het beschermen van turnsters. De FIG en de nationale bonden moeten deze strategische veranderingen in handen nemen. Als dat betekent dat bepaalde mensen op bepaalde plekken moeten worden vervangen, dan moet dat maar.’

Zou een verhoging van de leeftijdgrens in internationale competities helpen? Dan verander je echt iets structureels. Dan moet je volwassen zijn voordat je iets kunt winnen.

‘De meeste stemmen pleiten voor achttien jaar. Ik ben niet tegen, maar het is ook een risico. Een gevolg kan zijn dat er juist harder getraind wordt, zodat de turnster de bewegingen snapt vóór de puberteit, en er daarna extra tijd is om ze te automatiseren. Ik denk dus dat die leeftijdsgrens niet gaat werken, tenzij we ook duidelijk maken dat je je ook op een minder snel tempo kunt ontwikkelen. Dat je naast het turnen een normaal leven kunt leiden, dat je kunt socializen met generatiegenoten. Het pluspunt van het verhogen van de leeftijdsgrens is wel dat je ermee erkent dat er een probleem is.’

Dat lijkt me dan ook nauwelijks te ontkennen.

‘Nou, vertel mij dan maar wanneer de FIG dit heeft erkend.’

Wat zou dan wel werken? Nu kunnen coaches zeggen: wat wij doen is effectief. Het levert medailles op. Dat maakt jouw taak lastig, want je kunt niet bewijzen dat een andere aanpak ook succes oplevert.

‘Ik probeer te spelen met ideeën, door andere gedachten over turncarrières en -succes in omloop te brengen. Maar ik heb geen snoeihard empirisch bewijs dat een humanere aanpak betere turnsters oplevert. Het is nog nauwelijks gedaan. En toch moet iemand de zaadjes planten. Voor kleine en grote ideeën.’

‘Een klein idee is het afschaffen van het turnpakje, wat turnsters een stuk Een groot idee is wat we eerder bespraken: waarom gaan turnsters niet wat minder trainen tijdens de kindertijd?’

Uit het voetbal heb ik één ding onthouden: als vroeger scouten en trainen kan, dan gebeurt het ook. Als één persoon het doet, dan volgt de rest.

‘Ja, ik begrijp wat je zegt. Maar wat moet ik dan? Als ik zeg: het is zinloos om actie te ondernemen, dan raak ik medeplichtig aan het in stand houden van de cultuur. Met mijn onderzoek en sociologisch perspectief moet ik vragen blijven stellen. Anders kan ik niet met mezelf leven.’

Barker-Ruchti moet even slikken, want het onderwerp gaat haar overduidelijk aan het hart. ‘Ik praat veel met turnsters, en hun verhalen zijn zo verontrustend, dat ik ervan moet huilen. Snap je? Als ik zeg dat het zinloos is, moet ik ermee stoppen. En dat kan ik niet verantwoorden.’

Sorry dat ik een beetje doorduwde met mijn vragen.

‘Kijk, ik begrijp ook wel dat er een beetje logica ontbreekt in wat ik voorstel. Er zal inderdaad altijd iemand zijn die heel jong aan de slag gaat met turnsters. Later beginnen betekent dat een club of een land zegt: dan maar geen medailles winnen, dan maar geen Olympische Spelen halen. Ik snap het verzet daartegen. Maar die mensen moeten wel beseffen dat hun waarden in de war zijn. Ze geven niet genoeg om de individuen, alleen maar om de resultaten.’

Stel dat het Internationaal Olympisch Comité turnen uit een editie van de Olympische Spelen haalt, met een opdracht om de cultuur te veranderen. Een soort tijdelijke reset. Zou dat wat zijn?

Barker-Ruchti lacht wrang: ‘Dat zie ik niet gauw gebeuren. En de regels zullen ook niet snel veranderen, dus ik denk dat de weg naar verandering vooral via educatie moet lopen. Ouders zullen veeleisender moeten worden, kinderen moeten beter worden voorgelicht over wat wel en niet acceptabel is, media zullen anders moeten berichten, onderzoekers moeten kritischer zijn. We moeten geen heldenverhalen meer vertellen over piepjonge sterren. Al die dingen zijn nodig, maar dan nog: een cultuur verandert langzaam.’

Een zaak van de lange adem dus.

‘Ja.’

Dat betekent dus ook dat het misbruik voorlopig voortduurt.

‘Ja. Weet je wat eigenlijk heel gek is? In essentie vragen we coaches niks ingewikkelds. Ze moeten ophouden met schreeuwen, ze moeten een beetje op hun woorden letten, en op hun turnsters passen. Ik bedoel: ze gedragen zich toch ook niet zo tegen hun eigen kinderen? Nou dan. Het vergt niet veel meer inspanning dan – bijvoorbeeld – geen koffie meer drinken.’

Als het zo makkelijk is om dat niet te doen, waarom doen coaches het dan toch?

‘Uit gewoonte. Uit rotsvast geloof dat het werkt. Maar ik vermoed dat als coaches het zouden proberen, turnsters normaal behandelen, ze verrast zullen zijn dat de prestaties niet slechter worden. Maar dat is blijkbaar lastig. En schreeuwen lijkt lonend. Iemand die ik sprak vergeleek de trainingsmethode als volgt: coaches doen honderd eitjes in een zak, en gooien die tegen de muur. Als een van die eitjes niet breekt, dan maakt het die 99 gebroken eitjes goed. En er is altijd een eitje dat niet breekt, er is altijd een turnster die de beste is.’

‘Maar wat als je die eitjes eens niet tegen een muur gooit, maar verzorgt? Wie zegt dat ze het dan niet redden? Wie weet hoeveel turnsters dan tot bloei komen.’

Meer lezen?