Er is heel wat mis met het topturnen, zag een sportarts meer dan dertig jaar geleden al

Michiel de Hoog
Correspondent Sport

Mishandeling, bizarre trainingsregimes, eetstoornissen: de afgelopen jaren kwamen talloze misstanden in het topturnen aan het licht. En dat is niks nieuws onder de zon, laat een spraakmakend Nederlands onderzoek uit 1985 zien.

In 2015 verzocht de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) onderzoekers van de Hogeschool Utrecht om onderzoek te doen naar de turncultuur in Nederland. De aanleiding waren de verhalen die Nederlandse turnsters hadden over het leed dat ze tijdens hun carrière hadden ervaren.

Toen het onderzoek klaar was, wachtte de onderzoekers een vervelende verrassing: de bond hen het rapport openbaar te maken. Ook nu – in de commotie die uitbarstte na het verschijnen van de turndocumentaire – blijft dit gedegen onderzoek vooralsnog ongepubliceerd.

Dit incident kent een interessant precedent. In 1986 wilde de turnbond, toen nog KNGV geheten, ook al een gedegen en alarmerend onderzoek in een la laten verdwijnen. Pas na tussenkomst van de Tweede Kamer kwam het boven tafel.

Een behoorlijk goede studie naar blessures

De jonge sportarts Peter Vergouwen – toen aan het begin van zijn carrière, later uitgegroeid tot – had de turnbond gevraagd of hij onderzoek mocht doen naar blessures en (onder)voeding bij de turnsters van de nationale selectie in trainingscentrum Papendal. De media al jaren over de blessures in het turnen, maar harde data waren er weinig.

De turnbond ging uiteindelijk akkoord en in 1985 was Vergouwen klaar met de analyse van zijn data. Hij verwerkte ze in twee stukken: een over de voeding van turnsters en een over blessures. Het voedingsgedeelte dat turnsters veel minder energie innamen dan ze verbrandden, en dat er sprake was van een ‘belangrijk voedingsprobleem’.

Turnsters raakten gemiddeld negen à tien keer per seizoen geblesseerd

Het blessureonderzoek was nog opmerkelijker: turnsters raakten gemiddeld negen à tien keer per seizoen geblesseerd. Dat was bijna twee keer zo vaak als in eerdere, buitenlandse studies was gebleken. Kortom: turnen op deze manier is eigenlijk onverantwoord.

Vergouwen wilde zijn bevindingen publiceren, want hij wist maar al te goed dat hij verontrustende resultaten had, die ook nog eens rustten op geweldige data.

Immers, in ander onderzoek werd de turnsters gevraagd uit hun geheugen te putten: wanneer was je geblesseerd en waaraan? Retrospectief onderzoek heet dat. Vergouwens onderzoek was prospectief: de sportarts en de turnsters noteerden de blessures drie jaar lang vrijwel meteen. Veel betrouwbaarder, bovendien geholpen door het feit dat Vergouwen vrijwel elke dag in het trainingscentrum aanwezig was.

Wat zijn bevindingen nu precies betekenden? Vergouwen was precies: dit is ‘slechts’ een beperkte, Nederlandse studie. Er zou dus meer onderzoek nodig zijn om conclusies te trekken.

Maar het KNGV verbood het.

Het Streisandeffect avant la lettre

Het KNGV gaf drie redenen voor het verbod: Vergouwen zou zich niet aan communicatieafspraken hebben gehouden, het rapport zou kwalitatief niet voldoende zijn en de privacy van turnsters zou niet gewaarborgd zijn. Dat laatste argument was alvast een tikkeltje vreemd, want waarom was de bond dan überhaupt akkoord gegaan met het onderzoek?

De echte reden was waarschijnlijk een andere: de resultaten zouden het draagvlak voor het turninternaat in Papendal onderuit kunnen halen. De bond was in de jaren zeventig gestart met dit semi-internaat: talentvolle meisjes woonden bij gastgezinnen en konden daardoor dagelijks trainen. Het doel: de grote Oost-Europese turnnaties bijhouden.

Maar op het dure internaat en het drillen van jonge tieners kwam en Vergouwens rapport zou het standpunt van het tegenkamp versterken. Vandaar dat de turnbond de doofpot zocht. Het KNGV werd daarin gesteund door de Nederlandse Sportfederatie, de werkgever van Vergouwen. De sportarts kwam daardoor in een vervelende situatie terecht: in conflict met zowel opdrachtgever als werkgever.

Vermoedelijk was er minder aandacht voor het rapport geweest als het in eerste instantie was gepubliceerd

Begin 1986 kwam de zaak in de publiciteit, toen NRC Handelsblad Tweede Kamerleden stelden vragen, staatssecretaris Joop van der Reijden zei dat het onderzoek openbaar moest worden, en na wat ge-heen-en-weer gebeurde dat in april 1986 ook in Geneeskunde en sport.

‘In het Oostblok kan je een dergelijke publikatie (sic) verbieden’, de hoofdredacteur van het wetenschappelijke tijdschrift, Arnoud Brok, fijntjes op. ‘In Nederland gaat dit op een zodanig klungelige wijze dat de verbieder van de wal in de sloot geraakt. En, wilt u aannemen, dat dit ons toch wel enig genoegen doet!’

Vermoedelijk was er minder aandacht voor het rapport geweest als het in eerste instantie – zonder poging tot censuur – was gepubliceerd.

(Dit fenomeen kwam later overigens bekend te staan als het Barbra Streisand wilde in 2003 een publicatieverbod op een foto van haar villa. Voordat ze een rechtszaak aanspande om het verbod af te dwingen, was de foto slechts zes keer gedownload. Een maand later was het kiekje meer dan 400.000 keer bekeken.)

Hier dan: het verboden rapport

Enkele feiten en citaten uit het paper haalden de media; het onderzoek zelf bleef redelijk onvindbaar in academische bibliotheken liggen. Bij dezen – met toestemming van Vergouwen en de uitgever – kan ik het alsnog publiceren. Klik op de sidenote in de zijlijn om uit Geneeskunde en sport te lezen.

Interessant #1: Vergouwen zag aankomen dat de blessureproblemen in het turnen endemisch zijn. ‘Om (...) effectief maatregelen te nemen ter (...) preventie is moeilijk, zo niet onmogelijk, wanneer we de eisen die het topturnen stelt in aanmerking nemen.’

Het regende blessures in het internaat, en toch vond de bondscoach dat er nog meer getraind moest worden

Immers: de moeilijkheidsgraad van het turnen werd Als een turnster een nieuw element (een trucje) bedacht, en de jury dat hoog beloonde, moest de rest van de turnwereld wel mee, wilde ze een kans maken. Dat betekende weer: nog meer trainen, nog meer risico nemen, met nog meer kans op blessures.

Interessant #2: het regende dus blessures in het internaat, als gevolg van de harde training, zonder aansprekende resultaten. Toch vond bondscoach Hans van Zetten dat er nog meer getraind moest worden. Misschien wel tegen beter weten in.

Van Zetten zei zelf dat Vergelijk dat met de grote turnlanden: de Sovjet-Unie, Roemenië en Oost-Duitsland hadden veel meer turnsters om door de molen van spijkerharde training op jonge leeftijd te halen. Die raakten ook daar bij bosjes geblesseerd, maar uiteindelijk bleven er nog steeds genoeg over.

Interessant #3: het KNGV had Vergouwen behoorlijk zwartgemaakt, maar Vergouwen werd een jaar later gesteld door een onderzoekscommissie. Uitstekende publicatie, geen privacyschending, geen communicatiefouten. Toch ruimde Vergouwen het veld. Sterker nog: de turnbond de hele medische commissie van het KNGV op te heffen.

De bitterheid en kinnesinne borrelden voort. Op een sportmedisch congres voor het wereldkampioenschap in 1987 in Rotterdam kreeg Vergouwen ook al had hij een van de belangrijkste onderzoeken naar turnblessures uitgevoerd.

Keer op keer dezelfde misstanden

Ik kan niet goed beoordelen wat er structureel aan blessure-incidentie en -preventie is verbeterd sinds de jaren tachtig. Onderzoekers zien dit probleem ook: onderzoeken naar blessures zijn zelden uniform in aanpak en definities. Wel ze allemaal een schrikbarend hoog aantal blessures in het turnen.

Het doet denken aan de recentere misbruikschandalen in het turnen, die ik Om de zoveel jaar komt er een groot schandaal naar buiten, vrijwel identiek aan het vorige. Kennelijk worden blessures bij kinderen normaal gevonden – of in elk geval niet abnormaal genoeg om er echt iets aan te doen.

De eerste alinea’s van dit stuk zijn ingekort na publicatie, omdat per ongeluk een oningekorte versie online was gekomen (fout van mij, MdH).

Meer lezen?