Heeft de Europese Unie inderdaad voor vrede gezorgd?
Op 12 oktober 2012 maakte het comité voor de Nobelprijs voor de Vrede bekend dat de prijs zou worden toegekend aan de Europese Unie. ‘De Unie en zijn rechtsvoorgangers,’ heette het in het persbericht, ‘hebben gedurende zes decennia bijgedragen aan vrede, veiligheid, democratie en mensenrechten in Europa.’
Daarmee verwoordde het comité iets wat veel (vooral oudere) Europeanen zelf aan den lijve hadden ervaren en wat Europese politici als de kern van het Europese integratieproject beschouwden. Je kon twisten over de economische baten, over de politieke noodzaak, over de democratische gevolgen ervan; als vredesproject was het een onmiskenbaar succes. En laten we daar in vredesnaam dankbaar voor zijn. Voor je het weet, zaai je haat en is het oorlogsmonster terug van weggeweest.
Toch zijn bij die lezing enkele vraagtekens te plaatsen. Ten eerste is zestig jaar vrede in Europa allesbehalve een record. In de historiografie van de negentiende eeuw is de term ‘honderdjarige vrede’ ingeburgerd. Tussen de Napoleontische oorlogen en het begin van de Eerste Wereldoorlog droegen De Heilige Alliantie en daarna het Concert van Wenen zorg voor een precair machtsevenwicht dat resulteerde in wat nog altijd het record in Europa is: honderd jaar vrede.
Een groot verschil
Natuurlijk is het woord ‘vrede’ relatief. Het onvolprezen Wikipedia leert dat er in die periode mondiaal 79 gewapende conflicten waren, waarvan 21 op Europees grondgebied. Het merendeel daarvan was echter kort, kleinschalig en speelde zich aan de randen van Europa af. De grootmachten Engeland, Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk, Italië en Rusland waren gedurende deze honderdjarige vrede maar zo’n achttien maanden met elkaar in oorlog. Vergeleken met gemiddeld zestig tot zeventig jaar in de twee voorafgaande eeuwen. Voorwaar een groot verschil.
De uitzondering was uiteraard de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871, die het zaad strooide waaruit vier decennia later de Eerste en Tweede Wereldoorlog zouden groeien. Maar ook die duurde maar zo’n tien maanden en kostte ten hoogste aan 160 duizend mensen het leven – ongeveer evenveel als er aan slachtoffers tussen 1991 en 1995 in de Joegoslavische oorlog zijn gevallen en een fractie van de gevallenen tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog van 1861 tot 1865.
En de Koude Oorlog dan?
Dan die zestigjarige vrede waar de EU die Nobelprijs voor kreeg. Als we tellen vanaf de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal waren er wereldwijd 92 gewelddadige conflicten. Daarvan speelden er zich negen op Europees grondgebied af en kenden een verdere tien een substantiële Europese deelname. Daar hoorden zowel de bloederige Joegoslavische oorlog van begin jaren negentig als de Algerijnse oorlog tussen de Franse kolonialist en de Algerijnse dekolonialist tussen 1954 en 1962 bij. Oftewel, als de term ‘vrede’ toepasbaar is op het Europa van na 1952, dan is zij ook op het Europa van tussen 1815 en 1914 toepasbaar.
Als de term ‘vrede’ toepasbaar is op het Europa van na 1952, dan is zij ook op het Europa van tussen 1815 en 1914 toepasbaar
Belangrijker is de vraag of die zestigjarige vrede die het comité van de Nobelprijs voor de Vrede toeschreef aan de Europese Unie en haar rechtsvoorgangers, inderdaad aan de EU kan worden toegeschreven. Ten eerste omdat het Europese project met net zoveel gemak kan worden gezien als een voortzetting van oorlog met politieke middelen als een radicale breuk met de Frans-Duitse animositeit waar het Nobel comité het voor houdt.
Wat de Vrede van Versailles, het plan-De Gaulle, het plan-Monnet en het Verdrag van Maastricht delen, is de Franse poging de expansiedrift van Duitsland aan banden te leggen. En als het met militaire middelen niet lukt (zoals de slag om Frankrijk van mei/juni 1940), dan maar met politieke: ontfutsel Duitsland haar monetaire autonomie en dwing haar tot deelname aan een monetaire unie met landen die er volstrekt andere opvattingen op het vlak van monetaire prudentie en begrotingsdiscipline op na houden.
Ten tweede, omdat de relatieve Europese vrede van na de Tweede Wereldoorlog plaatsvond in een periode waarin sprake was van een continentale opschaling. De onbenoemde ‘derde’ in het persbericht van de Noorse vredesvrienden was natuurlijk de Koude Oorlog. Vrij snel na het einde van de Tweede Wereldoorlog werd Europa het strijdtoneel van de twee grote overwinnaars van dat conflict: de Verenigde Staten en de Sovjet Unie. Beide grootmachten trachtten in de volgende veertig jaar hun ideologische gelegitimeerde militaire beschermingsparaplu’s zo ver mogelijk over het Europese continent te plooien. En het was alleen maar te danken aan de apocalyptische vermenigvuldiging van de verwoestingskracht van het wapentuig dat deze Koude Oorlog nimmer heet werd.
De EU is het gevolg van oorlogsmoeheid
En ten derde omdat, zoals Tony Judt in zijn magnum opus Postwar - A History of Europe since 1945 zo magistraal beschreven heeft, het Europa van Monnet tot Merkel tot in zijn haarvaten getekend is door de herinneringen aan de twee verwoestende oorlogen. De Eerste Wereldoorlog had aan 37 miljoen manschappen het leven gekost: 9 miljoen Russen, 6 miljoen Fransen, 3 miljoen Britten, 7 miljoen Duitsers en 7 miljoen Oostenrijkers. De Tweede Wereldoorlog deed daar met 60 tot 80 miljoen (waarvan één derde soldaten en twee derde burgers) nog een schepje bovenop: 25 miljoen Sovjets, 13 miljoen Chinezen, 8 miljoen Duitsers, 450 duizend Britten, 415 duizend Amerikanen en 500 duizend Fransen (waarvan het merendeel tijdens de bevrijding). Bovendien was de schaal van de verwoesting door militaire innovatie (tapijtbombardementen, atoombom) veel groter en geografisch veel meer verspreid.
Judt laat er geen twijfel over bestaan dat deze oorlogservaring bepalender is geweest voor de onwil van Europese mogendheden om op oorlogspad te gaan dan alles wat maar met de EU te maken heeft. Sterker, de EU is net als Europese demilitarisering en dus Europese vrede vooral het gevolg van oorlogsmoeheid: ‘Nie wieder Krieg.’
Niet de EU, maar de geschiedenis had de Nobelprijs voor de Vrede moeten krijgen.