Hoe in Amerika de jeugdsport een geld- en ongelijkheidsmachine werd

Michiel de Hoog
Correspondent Sport
Illustratie door redactioneel ontwerper Luka van Diepen

Sport in Amerika was een van de laatste bastions waar het niet uitmaakte of je uit een rijk of arm nest kwam. Maar inmiddels is de jeugdsport een geldverdienmachine geworden, waar ouders en kinderen mee moeten in de ratrace. Hoe dat werkt, lees je in Playing to Win.

Kun je van een dubbeltje nog een kwartje worden?

In het onderwijs en daarna het maatschappelijk leven wordt dat maar er is een vrolijke uitzondering op deze regel: de sport. Sport is als het kleine café aan de haven, van ‘daar zijn de mensen gelijk en tevree’. Wie je bent of je geld telt niet, het enige wat telt is wat je kunt – of je goed bent of niet. Dit verklaart waarom je op televisie een zeldzame diversiteit aan mensen ziet voetballen.

Maar blijft dit ook zo? In zijn nieuwe boek beschrijft journalist Michael Lewis dat sport in Amerika allang geen meer is. Sport is voor talentvolle jonge kinderen zo’n dure aangelegenheid geworden, dat alleen de rijkste helft van de Amerikanen het zich nog kan veroorloven – en dan veelal alleen door zichzelf de blubber te lenen.

Inschrijfkosten, reiskosten, hotelkosten – als je je in de VS wilt meten met de besten, kost je dat tienduizenden dollars per jaar, ook als je nog maar een tiener bent. Niet zelden zijn de wedstrijden in het weekend een staat verderop of aan de andere kust. En dus is rijkdom, of de bereidwilligheid je diep in de schulden te steken, in de sport een talent.

‘Inmiddels zijn we aangekomen op het punt dat de helft van de kinderen geen idee heeft hoe goed ze zijn’, schrijft Lewis. ‘Simpelweg omdat ze het geld niet hebben om het te laten zien.’

Kortom: als dubbeltje is het heel lastig een kwartje te worden. Niet omdat je het niet kunt, maar omdat je het je niet kunt

Sorry Barack, ik heb geen tijd voor een interview – ik moet mijn dochters coachen

Dit is in het kort de boodschap van Playing to Win – een boek dat ogenschijnlijk over jeugdsport gaat, maar eigenlijk over economische ongelijkheid.

Lewis brengt het niet als preek, maar als een vrolijke optocht van personages die onbedoeld zowel slachtoffer als dader zijn in het ‘jeugdsportindustriële complex’. Een van die personages is hijzelf – de doorgeslagen sportouder.

Op met zijn latere vrouw, voormalig MTV-presentator liegt hij dat hij nauwelijks interesse heeft in sport. (‘Ik voelde dat dat het goede antwoord was.’) Een paar jaar later draait hun gezin, gebaseerd op een leugen, zozeer om sport dat ze nauwelijks één keer per week gezamenlijk eten. Een proces dat begon met Soren: zij schreef haar oudste dochter in voor de lokale softbalcompetitie.

De heeft competitie laag in het vaandel staan. De score wordt niet bijgehouden, elke speler krijgt evenveel speeltijd, zodat de kinderen leren samenwerken en invoelen, in plaats van domineren en concurreren. ‘Onze kleine Scandinavische competitie’, spot Lewis, die zelf coach

Op een zeker moment komt iemand met een ketters idee: laten we een selectieteam samenstellen

Op een zeker moment komt iemand met een ketters idee: laten we een selectieteam samenstellen. Iemand anders staat het toe. En dat team met de beste Scandinavisch-socialistische snowflakesoftbalsters blijkt de sterkste teams uit Californië te kunnen verslaan. Dat besef doet de vredelievende veranderen in roofdieren ‘met donkere kapitalistische harten’.

Winnen leidt tot ambitie, leidt tot winnen, leidt tot ambitie – bij dochter en bij vader. Hij huurt een stel softbalsters in om de selectieteams te coachen; hij regelt voor zijn dochter Dixie. Het selectieteam wint toernooi na toernooi, waar Berkeley vervolgens niet goed mee om kan gaan. Uit geveinsde schaamte Lewis de gewonnen trofeeën onder het softbalveld van de club.

Voor hij het weet, is Lewis zo’n dertig uur per week zoet als coach-bestuurder van de softbalcompetitie. Als hij president Barack Obama enkele maanden volgt, en Obama hem na een werkbezoek uitnodigt voor een gesprek in het Oval Office, zegt hij af. Hij moet terug naar huis om het team van zijn dochter te coachen – sorry Barack.

De vanzelfsprekendheid waarmee hij dat doet, verbaast hemzelf (en is tevens een mededinger voor van het jaar). Om zo betrokken te raken, was nooit de bedoeling.

De bereidwilligheid van ouders om te investeren in hun kinderen is recessieproof

Wie het ook zo niet bedoelden: de twee oprichters van het softwarebedrijf LeagueApps.

Brian Litvack en Jeremy Goldberg wilden met hun bedrijf de organisatoren van jeugdcompetities helpen met allerlei administratieve problemen. In de VS kunnen clubs nauwelijks terugvallen op landelijke bonden (zoals in Nederland bijvoorbeeld de KNVB) – de zaak wordt in de avonduren gerund door vrijwilligers, dus er moet wel vraag zijn, denken ze. Dat blijkt een grandioze onderschatting.

Zodra LeagueApps live gaat, worden ze overrompeld door de vraag naar hun diensten – ‘als twee vissers die gingen vissen op baars en opeens een enorme marlijn aan hun hengel hadden’, schrijft Lewis. De organisatoren van competities blijken helemaal geen vrijwillige ouders. Het zijn professionals die bovenal interesse hebben in één functionaliteit van LeagueApps’ software: die om sportouders zo snel mogelijk geld te laten betalen.

En betalen doen de ouders. Jeugdsport blijkt een enorme, recessieproof miljardenindustrie die wordt voortgestuwd door de oneindige bereidwilligheid van ouders om geld te stoppen in de carrières van hun kinderen. Inschrijfkosten, hotelkosten, reiskosten, entreekosten, coachingskosten, medische kosten – bergen geld zijn ermee gemoeid.

Een van de verklaringen – naast liefde – is dat sport een entreeticket is tot de beste universiteiten. Universiteiten verstrekken beurzen aan talentvolle sporters, die ze scouten bij de beste toernooien – waar niet zozeer de beste spelertjes spelen, maar de beste spelertjes met ouders die het kunnen betalen. Succes in de VS is telkens meer voorbehouden aan de rijken.

En LeagueApps doet en verdient eraan mee – ook al was het ze aanvankelijk nauwelijks om het geld te doen.

Jesus Christ died on the cross, but not for you motherfuckers

En dan is er Haley Woods, de coach van het softballteam van Lewis’ de Cal Nuggets.

Woods is het personage dat je bijblijft nadat je Playing to Win uit hebt – een licht ontvlambare ex-speelster, ‘een vulkaan van een vrouw’, die zelfs als ze rustig is as en rook walmt. En als ze niet rustig is, wat vrij vaak het geval is, dan is ze een quotemachine.

Als een catcher (vanger) een bal mist, ‘Vang. De. Bal. Het is letterlijk de naam van je positie. Vanger.’

Als een speelster een domme beslissing ‘Dom én slecht in softbal is een slechte combinatie. Zorg dat je er eentje oplost.’

Na een lusteloos verlies van haar ‘Jezus Christus stierf aan het kruis, maar niet voor jullie,

Dom én slecht in softbal is een slechte combinatie. Zorg dat je er eentje oplost

Als dit hard klinkt: wordt niet boos om sportzaken, legt Lewis uit, maar om levenszaken. Het gaat haar erom dat je je best doet – dat drijft haar. Maar ze is evenzeer een rat in het rad van de jeugdsport. Winnen is voor haar club niet optioneel. Als je stopt met winnen, speel je niet meer op de toernooien waar de universiteitsscouts komen scouten.

En als dat gebeurt, stopt de toevoer van speelsters. (Dit besef is zo ver ontwikkeld dat bepaalde competities de boel flessen. Ze betalen scouts van universiteiten om zogenaamd te komen scouten. Dat trekt speelsters en dus geld.) En dus zoekt Woods permanent de beste speelsters, en maakt ze op haar site welke van haar voormalige speelsters naar welke prestigieuze universiteit zijn gegaan. Allemaal om de machine aan de praat te houden.

Het maakt duidelijk wat jeugdsport in de VS is geworden: een middel in plaats van een doel. Na een andere verliespartij maakt Woods dat met weer een memorabele kraakhelder. ‘Ik heb niet de tijd of de energie’, zucht ze, ‘om met alle coaches naar bed te gaan met wie ik naar bed moet gaan om jullie allemaal in een universiteitsploeg te krijgen.’

Het onbedoelde gevolg van wetgeving

Dan heeft Lewis al uitgelegd hoe het kan dat de jeugdsport zo groot en geprofessionaliseerd is geraakt – hoe het eigenlijk kan dat er een marlijn zwemt in het jeugdsportvijvertje waarin de jongens van LeagueApps hun hengels uitgooiden.

De belangrijkste reden: de toenemende exclusiviteit van de beste Amerikaanse universiteiten. Begin jaren negentig had je een kans van één op zes om te worden aangenomen op de Ivy League-universiteiten. In 2019 is dat eerder één op negentig. Behalve als je een jonge topsporter bent: dan zijn je kansen een stuk groter en is het onderwijs voor jou gratis.

Waarom? Dat komt weer doordat universiteiten de dollars achterna zijn gegaan. Uitzendrechten van de beste American football-ploegen van de universiteiten zijn jaarlijkse De meeste andere sporten leveren de universiteiten verlies op, maar dat nemen ze kennelijk op de koop toe – voor allerlei sporten zijn er beurzen beschikbaar.

Het resultaat: de professionalisering Een van de vele opmerkelijke feiten in Playing to Win is dat er bedrijven zijn met omzetten in de honderden miljoenen die ouders en kinderen coachen in hun jacht op de begeerde sportbeurzen. Examentraining – maar dan voor sport. Die branche is enorm: heeft een omzet van meer dan 100 miljoen per jaar – en is niet de enige grote speler op de markt.

Zij profiteren van de race om alsmaar jonger alsmaar beter te zijn, want universiteiten scouten spelertjes al in de brugklas. deelden ze zelfs beurzen uit aan spelers die

Als de rijken de enige rationele spelers in de markt zijn

De sportmarkt is geen rationele markt – verre van, legt Lewis uit.

De meeste ouders en kinderen doen mee aan de race om scholarships, maar hun doel is niet in de eerste plaats een goede opleiding. Ze willen hun kind naar een universiteit krijgen die op het hoogste niveau speelt. Dat zijn zelden de beste universiteiten. En nog los daarvan: een goede opleiding krijgen de student-sporters niet per se. Immers: als je sportprestaties lijden onder het onderwijs, dan trekt de universiteit je beurs in.

Softballcoach Woods spreekt uit ervaring met nog een heerlijke quote: ‘I’d bullshitted my way through a political science degree; I hadn’t really gone to school. What the fuck was I going to do with my life?

Kortom: tal van ouders steken zichzelf diep in de schulden om hun kinderen een kleine kans te geven om toegelaten te worden op een universiteit waar ze weinig anders doen dan sporten. De irrationaliteit biedt de rationele ouders van talentvolle sporters een groot voordeel. De beste universiteiten – de academisch beste universiteiten, Harvard, Yale, Stanford etc. – hebben zwakkere teams en zijn dús veel toegankelijker voor goeie sporters – omdat de beste speelsters er niet naartoe willen.

En dat is precies wat Lewis en zijn dochter Dixie tot hun verbazing Zonder problemen wordt Dixie toegelaten tot de prestigieuze universiteit van haar keuze. Een slotstuk van een heerlijke sportjeugd? Niet bepaald. Aan het einde van Playing to Win lopen vader en dochter rond op de campus waar ze gaat spelen en studeren. Zou ze haar carrière als topsportkind overdoen? Heeft ze niet verschrikkelijk veel gemist? Verjaardagsfeestjes, schoolfeestjes, uitgaan?

‘Ja’, zegt Dixie. ‘Maar kijk waar het me heeft gebracht.’

Het Nederlandse sportsysteem is volstrekt anders, zegt onderzoeker Jan-Willem van der Roest van de Universiteit Utrecht. Voor veel sportende kinderen van arme ouders zijn subsidies beschikbaar, waarvan redelijk goed gebruik wordt gemaakt. Wel is een andere trend zichtbaar: segregatie. Veel wijken en daarmee sportclubs worden uniformer van kleur – witte clubs en zwarte clubs, zogezegd, en de organisatie is bij de zwarte clubs vaak minder goed op orde dan bij witte clubs. Ik kom hier volgend jaar nog eens op terug.

Meer lezen?