De natuur. Wat boeit het?
Herfst in Noord-Italië, gouden uur op de kliffen van Normandië, zeesaffieren die glitteren in zee – we waarderen de natuur vooral om haar schoonheid. Waar geven we nog meer om? En waarom?
De biologen van de wereld hadden nét een dik rapport uitgebracht over het omvallen van een miljoen dier- en plantensoorten – het was overal in het nieuws – toen een filosoof opstond en zei: ik zie het probleem niet.
Het was Bas Haring, hij zei: jullie vinden dat verdwijnen van biodiversiteit een probleem omdat jullie houden van al die soorten – waarom werden jullie anders bioloog? En dat mag hoor, maar zeg dát dan. Kom uit voor je waardeoordeel.
Zaai geen grootschalige paniek onder het lekenpubliek, terwijl met deze kaalslag prima te leven valt, terwijl veel ‘ingestorte ecosystemen’ er prachtig groen uitzien. Sla te vaak vals alarm en je helpt de geloofwaardigheid van de wetenschap om zeep.
Vooral dat laatste vond de filosoof erg.
Interessant, dacht ik. Want los van hoe feitelijk juist het relaas van de filosoof verder was, inderdaad: waarom boeit de natuur? Wat zíjn die waardeoordelen waar een mens zoal ‘voor uit kan komen’?
Gelukkig stelde Stephen R. Kellert, ‘de goeroe van de sociale ecologie’, eind jaren zeventig precies die vraag.
Hij, en de nog beroemdere bioloog Edward O. Wilson, waren in de ban van het fenomeen ‘biofilie’, gedefinieerd als ‘de aangeboren neiging om je aandacht te vestigen op leven en op leven lijkende fenomenen’. Biofilie zou diep verankerd zitten in onze genen. Het had onze voorouders succesvolle overlevers gemaakt. Daarom zouden ook moderne mensen beter gaan op een flinke dosis natuurschoon.*
Maar waar biofilie ook huist, in DNA, brein of elders, Kellerts typologie van negen soorten natuurwaardering is een mooi startpunt voor de vraag: waarom geven om natuur?
1. Gebruikswaarde: wat doet de natuur voor ons?
Zie de mens als waterige vleeszak die draait op organische materie, en de waarde van niet-menselijk leven is evident. We eten planten, dieren en schimmels. Darmbacteriën helpen de boel verteren. Insecten verwerken onze poep tot iets waar planten blij van worden. Planten en plankton zorgen voor die comfortabele 21 procent zuurstof in de lucht. Enzovoorts.
Onze biomedische industrie is totaal afhankelijk van… een 445 miljoen jaar oude krab
Wie de natuur waardeert om het life support system dat ze is, houdt van de natuur om haar praktische, materiële gebruikswaarde.
Niet alle leven is nuttig voor de mens, niet alle dieren hebben gebruikswaarde, zou de filosoof zeggen. Een hoop wezens kunnen we prima zonder. En biologen onderschrijven dat. Een leefbare planeet is: planten, insecten, microben, plus wat schimmels. De rest is extra.
Maar vaak weten we niet goed wélke wezens dan ‘extra’ zijn. Dat levert weleens problemen op.
Eind jaren vijftig beval Mao Zedong alle vliegen, ratten, muggen en mussen in China uit te roeien. Hij noemde het: de Vier Plagencampagne.
Wat bleek: de mussen die ‘het graan van het volk’ aten, aten óók massa’s insecten. Zonder de mus hadden de insecten vrij spel. Zwermen sprinkhanen verzwolgen het land en niemand had nog rijst. Toen China uit ellende de uitgeroeide mussen terug importeerde uit de Sovjet-Unie, was het al te laat. Resultaat: tientallen miljoenen Chinezen stierven de hongerdood.*
Nu had Zedong wat rustiger kunnen beginnen met die mussen, maar sowieso geldt: het is moeilijk te doorgronden hoe wezens in een ecosysteem interacteren. De visquotapraktijk is daar een goed voorbeeld van.
Elk jaar proberen visserijbiologen te berekenen hoeveel ton van een bepaalde vissoort maximaal gevangen kan worden, opdat deze vis ook in de jaren daarop nog te vangen valt: opdat hij niet ‘overbevist’ is.
Maar dan zwemt opeens een naburige populatie hongerige zeehonden langs, of een parasitaire infectieziekte steekt op, of een bepaald soort visvoer verdwijnt, en je nauwkeurig gemanagede kabeljauwpopulatie stort alsnog in – of vissers zich nou aan quota houden of niet.
Deel in zo’n wirwar van verhoudingen maar eens labels als ‘nuttig’ uit.
Bovendien zit nut soms in een onverwacht hoekje. Neem onze geavanceerde biomedische industrie, die totaal afhankelijk is van… een 445 miljoen jaar oude krab.
Wat? Ja, de degenkrab. In zijn babyblauwe bloed zitten amoebocyten, een soort witte bloedcellen, die in reactie op bacteriedeeltjes een enzym afgeven waarvan het bloed meteen gaat klonteren. Zo schakelen ze gifstoffen uit.
Met dit bloed controleren we inmiddels allerlei medisch materiaal als medicijnen en implantaten op verdwaalde restjes bacterie. Eerder gebruikten we daar levende konijnen voor.* Dankzij de ‘LAL-test’ op krabbasis voldoen reageerbuisjes bloed ook.
Veel mensen danken nu hun leven aan dit prehistorische beest. Maar dat de krab zo nuttig zou zijn, hadden we tot 1953 – tot de ontdekking van het wonderbloed – nooit gedacht.
2. Naturalistische waarde: in vervoering door natuur
Haaks op dit idee van de natuur als gebruiksvoorwerp staat het houden van de natuur om de natuur zelf.
Mensen maken boswandelingen, gaan strandjutten en rijden naar Schotland. Ze kopen tentjes bij de Bever en genieten van ruisende bomen, glinsterend water en tjilpende vogels. Deze ‘naturalistische waardering’ voor het niet-menselijke ontstaat volgens Kellert door direct contact met de natuur.
Het is de soort diepe waardering die ik voelde toen ik bijkans van een berg af regende in Corsica, en ineens een helder oranjegele salamander vol inktvlekken vlak voor mijn voeten doodgemoedereerd een natte steen op zag stappen. Zat-ie dan, in al z’n salamanderheid. (Het bleek een Corsicaanse vuursalamander. Ik heb nog dagen salamanders gegoogeld.)
Oftewel: je komt wezens tegen en je wilt meer van ze weten. Kellert spreekt van ‘fascinatie, verwondering en eerbied’, een ‘intense nieuwsgierigheid en drang om de natuurlijke wereld te verkennen’. Als kind kon ik uren naast de kooi van mijn albinograsparkiet staan, één vraag indachtig: jij zet water en zaad om in witte veertjes. Hoe dan?
Er zit ook een hang naar het onbekende in dit type waardering. Ik sprak bomenbioloog Olaf Bánki van Naturalis over zijn levenswerk: het digitaliseren van alle bekende soorten en hun data in de online database The Catalogue of Life. Zegt-ie opeens:
‘Ergens vraag ik me wel af hoor – stel dat we alles op deze wereld kennen... is hij dan nog wel zo spannend? Dus we zijn heel erg bezig met alle soorten in kaart te krijgen...’
Ik: ‘...en tegelijkertijd hoop je dat je nooit op dat punt komt?’
‘Misschien niet.’
3. Intellectuele waarde: it's complicated
Laatst zag ik een econometrist wild enthousiast zijn over mieren. Ze had ontdekt dat mieren hét antwoord hebben op een van ’s mans grootste ergernissen: in de file staan.
In de nieuwsbrief van onze correspondent Ontcijferen – de econometrist in kwestie – stond dat mieren níét vastlopen in een bottleneck, zoals mensen dat wel doen bij de uitgang van een concertzaal. Zeker 10 procent van de mieren blijft namelijk stilstaan, soms wel twintig minuten lang, opdat de rest kan doorstromen in ordentelijke rijen. Voor enkele mieren duurt de weg zo wat langer, maar het miervolk als geheel bespaart een hoop tijd.
Was de mens maar zo chill als de mier, verzuchtte de cijfervrouw
Hetzelfde zie je als mieren infrastructuur aanleggen. Tunnels graven gaat sneller als niet elke mier zich overal mee bemoeit, dus doet 30 procent van de mieren 70 procent van het werk.
Was de mens maar zo chill als de mier, verzuchtte de cijfervrouw.
Mijn punt: soms kan waardering voor de natuur opborrelen na een koude, objectieve bestudering ervan. Omdat organismes iets slim aanpakken – niet omdat ze pluizig zijn.
Ook biologen voelen dit soort intellectuele waardering voor complexe beestjes. Ik zal nooit het podium vol stralende entomologen in Paradiso vergeten, toen een van hen verhaal hield over het onmogelijk kleine brein van de sluipwesp. Of hoe enthousiast kwalbiologen in Barcelona werden van de onzichtbaarheidsmantel van de mannelijke zeesaffier.
Dit minuscule roeipootkreeftje heeft ontelbaar veel zeshoekige kristallen in zijn cellen, waarmee hij de intensiteit en de kleur van het licht dat zijn lijf weerkaatst, aanstuurt. Japanse vissers noemen een zwerm zeesaffieren wel ‘tama-mizu’ of juweelwater. Het ene moment onzichtbaar, het andere moment iridiserend in alle kleuren van de regenboog: mocht er nog een nanotechnoloog dromen van onzichtbaarheidsmantels à la Harry Potter, zoek niet verder.
Dus word je blij van het vernuft van cellen, van grotere organismes, of juist van hoe ingenieus alles samenhangt in een ecosysteem – denk: bestuiving, zaadverspreiding, parasitisme, predatie, ontleding, energie- en voedingsstoffenoverdracht? Dan is dit jouw natuurwaardehokje.
4. Esthetische waarde: feeërieke diepzeewormen
Maar de grootste waardering die de natuur ons ontlokt is waarschijnlijk die voor haar schoonheid. Herfst in Noord-Italië, gouden uur op de kliffen van Normandië of de koraalriffen in de Indische Oceaan – wat mensenhanden kunnen maken komt toch vaak niet in de buurt bij the real thing.
Al heeft menig maker zijn carrière gewijd aan toch ten minste een benadering. Een van mijn favorieten is de Tsjechische glasblazer Leopold Blaschka (1822-1895).
Blaschka stond eens bij avond op de boeg van een schip alwaar hij radeloos verliefd werd op de lichtgevende kwallen die ronddobberden in het water onder hem. Als verdronken sterren, helder schijnend met een scherpgroen licht. ‘Onbeschrijfelijk mooi,’ schreef hij in zijn dagboek. ‘Alsof de kwallen hun betoverd waarnemer wilden meelokken naar het rijk der feeën.’
Uiteindelijk maakte hij met zoon Rudolf meer dan 3.500 modellen van ruim 800 soorten kwallen, zeenaaktslakken, inktvissen, wormen, slangsterren, zeekomkommers en anemonen, allemaal van glas.
De Blaschka’s voerden daartoe een uitgebreide correspondentie met de grote biologen uit hun tijd, onder wie de Duitser Ernst Haeckel, die zelf door zijn natuurplatenboek Kunstformen der Natur (1904) vol algen, schelpen en koralen niet alleen als belangrijk wetenschapper te boek stond, maar ook als begenadigd illustrator.
Haeckels diepzeeplaten inspireerden weer eindeloos veel andere kunstenaars, in het bijzonder die uit de art-nouveauperiode. Maar nog altijd zijn er ontwerpers die Haeckels tekeningen van bijvoorbeeld radiolaria omzetten in wonderlijke lampen.
Dan heb je de kunstenaars die natuur tot leven wekken in animaties, zoals de Nederlandse animator Michael Dudok de Wit deed in zijn grandioze film The Red Turtle (2016). Het verhaal is gebaseerd op een onderwaterontmoeting tussen Dudok de Wit en een echte schildpad bij het eiland La Digue.
Al was ik met name onder de indruk van Dudoks krabjes – in een kleine bijrol. Parmantig dribbelen ze door alle scènes heen, met bamboeblaadjes, stukjes fruit en dode vis, immer zijwaarts.
Tekst gaat verder onder het beeld. Experiment: beelden bij elkaar en niet verspreid door het stuk, zodat het werk op zichzelf staat. Foto’s komen uit het kunstboek ‘Deep Time’ van fotograaf Lynn Alleva Lilley. Ze schetsen het leven van de degenkrab.
5. Symbolische waarde: het bijenvolk als ideaal
De natuur kan ons ook ideeën geven van hoe dingen ‘horen te zijn’, of wie we zelf graag willen zijn. Zo zagen christenen allerlei betekenis in de natuur, sterker nog: God zette de dieren speciaal op aarde om de mensen te leren hoe te leven.
Die lessen werden genoteerd in een boek dat lange tijd net zo populair was als de Bijbel: het bestiarium. Wilde je weten hoe een karaktereigenschap als ‘trouw’ eruitziet, bestudeer de hond. Pure onschuld? Zie het lam.
In weerwil van christelijke symboliek is de manbij dus geen heerser, maar een luxeproduct voor eenmalig gebruik
Of hoe word je een goede prediker? Zie de os. Want net als een os ploegt de prediker de grond van het menselijk hart om, om zaadjes te planten van hemelse betekenis. Handlangers van de duivel konden dan weer te raden bij het bokje: een koppig, wulps dier, met ogen zo vol lust dat ze er scheef van staan.
Ook relaties tussen dieren waren leerzaam. Het bijenvolk stond symbool voor de ideale samenleving – eigenlijk al sinds de oude Grieken. Met een sterke koning aan kop en gedweeë werkbijen daaronder, die zonder enig onderling conflict onverdroten richting een gezamenlijk einddoel ploeterden. Geestig, want...
Bleek die ideale samenleving vrijwel geheel uit vrouwen te bestaan!
Alle werkbijen zijn vrouw. Met aan het hoofd een koningin, weten we nu. Een bijenkorf kent helemaal geen koningen. Bijen hebben wel mannetjes – de darren – maar die zijn vrij nutteloos. (Toen Aristoteles de manbijen bestudeerde, dacht hij dat het parasitaire bijen waren van een geheel andere soort.)
Het enige doel dat een dar dient is het bevruchten van die koningin. Daar krijgt hij haast nooit de kans voor. En bij het orgasme explodeert hij. Letterlijk.
In weerwil van christelijke symboliek is de manbij dus geen heerser, maar een luxeproduct voor eenmalig gebruik.
Afijn. Zolang er denkers zijn die de mens aan zichzelf willen uitleggen, zullen ze dieren gebruiken om dat te doen – zoals recentelijk de Canadese rocksterpsycholoog Jordan Peterson nog deed met de kreeft en het winterkoninkje.
Zelf wacht ik op de grote geest die een parallel trekt tussen het neoliberalisme en de Aziatische bladluis die z’n baby’s pureert om gaten mee te dichten in de muur.
6. Humanistische waarde: de uil van je leven
‘Kijk – ik woon nu twee jaar met haar samen. Ze kost me al met al zo’n twintig euro per jaar. Ze is schitterend mooi en grappig. Ze is aanhankelijk, maar niet behoeftig. En ze ruikt goed. Het maakt haar niet uit hoe laat ik thuis ben. Ze praat niet in de ochtend. En we hebben haast geen ruzie over wie welke pagina’s van de zondagkrant krijgt.’
Kakapo-Twitter is geregeld in rouw omdat de kakapo’s kampen met een hardnekkige schimmelinfectie
Tot zover de schrijver Martin Windrow toen hem gevraagd werd waarom hij zijn Londense flatje deelde met een uil.
Kellert noemt dit de ‘humanistische’ waardering voor de natuur. Dat is de waardering voor meestal dieren, soms bomen, die in mensenogen evenveel waard zijn als medemensen. De gezelschapsdieren. De pakezeltjes, blindegeleidehonden, de jachtvalken. De dieren die we in huis nemen, zoals katten – een regelrechte ecologische ramp voor het leven om onze huizen heen, het moet gezegd – waar we al onze knuffelbehoeftes op botvieren.
Maar het kunnen ook wilde beesten zijn. Zoals Sirocco de kakapo, die menig hart stal na een sekstape met de cameraman van komiek Stephen Fry. Kakapo’s hebben eigen Twitterkanalen waar kakapo-onderzoekers dagelijks filmpjes van kakapo’s uploaden die door duizenden liefhebbers op de voet worden gevolgd.
Kakapo-Twitter is geregeld in rouw omdat de kakapo’s kampen met een hardnekkige schimmelinfectie.
Hele websites zijn gewijd aan het verslaan van de band tussen mens en dier, met vrijwel altijd als moraal van het verhaal dat dieren veel menselijker zijn dan we denken, of wat een band met een dier de mens zoal brengt. Rust. Zelfvertrouwen. Vreugde. Een hoge tolerantie voor poep.
Ik surf vaak naar mens-dierwebsite The Dodo. Succesnummers: de gepensioneerde metselaar en de loyale pinguin Dindim die elk jaar hoi komt zeggen,* de duiker die al twintig jaar bevriend is met de wilde haai Emma die houdt van aaien over haar bol, en de huishaan Bree die graag bedden opmaakt in de ochtend.
7. Morele waarde: de ethiek van natuurliefde
De filosoof zei dat we een hoop dier- en plantensoorten best kunnen missen. Ik vroeg een ecoloog die zich bezighoudt met bodemleven wat hij daarvan dacht.
Hij zei: ‘Voor zover we weten is het leven op aarde het enige dat we kennen in het hele universum – en voor het eerst ook in het universum.’
‘Het is haast magisch dat dat kan. En wie zijn wij dan om te zeggen dat we ook wel met wat minder complexe biodiversiteit af kunnen? Ik vind dat een raar nihilistisch uitgangspunt. Zouden we het dan ook met de helft van de muziek, kunst of archeologische opgravingen kunnen doen?’
Kellert zou dit een moralistische waardering van de natuur noemen. Hij beschrijft hoe je de natuurlijke wereld ook kunt zien als één levend bolwerk, waarin alles verbonden is, en citeert de indiaan Luther Standing Bear:
Is de dieremancipatie geen schijnemancipatie, als die er alleen is voor 'ons soort beestjes'?
‘Wij zijn van het land en het land is van ons. We houden van de vogels en beesten die met ons op dit land groeiden. Ze dronken hetzelfde water als wij en ademden dezelfde lucht. We zijn allemaal één in de natuur. Dit indachtig was er in ons hart een grote vrede en een bereidwillige vriendelijkheid voor alle levende, groeiende dingen.’
Een moralistische waardering van de natuur is reden om je af te vragen welke verantwoordelijkheden je hebt naar niet-menselijk leven. Of wat je aan natuur wilt behouden en wat niet?
Neem de opkomende emancipatie van de dieren. Een overweging kan zijn: leuk hoor dit, voor chimpansees, dolfijnen en eekhoorns, maar in het gehele dierenrijk vormen zij als gewervelde diersoorten het topje van de ijsberg – een knuffelbare 2 procent. Hoe zit het met de kreeften, de kwallen en de kakkerlakken? Is de dieremancipatie geen schijnemancipatie, als die er alleen is voor ‘ons soort beestjes’?
8. Dominerende waarde: de mens als controlfreak
Biofilie betekent niet per se een positieve houding ten opzichte van natuur. Evolutionair gezien is het vermogen om andere levensvormen eronder te krijgen óók van groot belang. Hoe versla je anders een vijand met klauwen? Hoe domesticeer je anders koeien?
Maar die behoefte andere levensvormen te domineren, schept eveneens een sterke band, meent Kellert.
Er is geen beter voorbeeld van onze dominerende houding ten opzichte van de natuur dan ongediertebestrijding. Insecten vernietigen de helft van ons eten voor het ons bord bereikt – en dat betekent oorlog.
Ik daag iedereen uit om net zo genadeloos te reflecteren op het leed dat we vermeend ongedierte berokkenen, als de entomoloog Jeffrey Lockwood doet in zijn essay ‘To Be Honest’.
Samenvatting: Lockwood onderzoekt sprinkhanen. Hij houdt van ze, kent ze als zijn broekzak en kan liggend op zijn buik dagenlang kijken naar hoe hun kleine kaakjes gras herkauwen. Toch doodt hij er miljarden, elk jaar weer. Dat is zijn werk: het verfijnen van insecticiden. Aan die discrepantie gaat hij langzaamaan kapot.
Het essay is geen antilandbouwverhaal, maar zegt eerder: als we de aarde dan toch domineren – en dat is evident het geval – kunnen we dat dan niet wat beter doen? Lockwood legt uit:
‘Er bestaat geen alomvattende oplossing voor het universele dilemma dat we moeten doden om te kunnen leven.’ De mens hoeft van Lockwood niet te stoppen met plaagbestrijding en gif. ‘Ik pleit er eerder voor dat wetenschappers en consumenten diep, eerlijk en serieus nadenken over wat ze doen en hoe ze incrementeel minder schade kunnen toebrengen aan andere mensen, toekomstige generaties en andere soorten. Ik wil anderen niet vertellen wat ze moeten denken, ik wil slechts dát ze denken.’
Hij poneert de hamvraag: ‘Wanneer is moorden verantwoord? Wat is ‘killing well’? Westerse samenlevingen zijn wars van discussies over de dood – hoe zit dat met discussies over moorden?’
9. Negatieve waarde: bah, insecten in je anus
Vaak willen we ook iets of iemand overheersen uit angst.
‘De mens leert het snelst angstig zijn voor dingen die totaal niet op ons lijken’, zegt entomoloog Lockwood. Het is makkelijker een kind te leren gruwelen van iets wat glad en slijmerig is, dan van iets warms en zachts. Kinderen zijn ook alerter op wezens met óf te veel poten – zoals insecten – óf juist te weinig – zoals slangen, blijkt uit onderzoek.
Maar ook minachting en angst zijn uitingen van grote betrokkenheid.
Zo walgen veel mensen van ongewervelden. We associëren ze met rottend vlees, de dood, ziektes en ontlasting. Met ongebreidelde voortplanting en een ongezond gebrek aan respect voor persoonlijke ruimte: ze zitten in ons schaamhaar en onze anus. ‘Een Britse vrouw voelt na een bezoek aan de Ivoorkust iets wriemelen onder een wond aan haar buik en merkt dan dat vliegenlarven zich hebben ingegraven onder haar huid’, lees je dan in de krant. (Maar goed, we hebben duizenden mijten in ons gezicht wonen.)
Volgens Kellert zien voorstanders van natuurbehoud deze afschuw van natuur als misplaatst, als bron van klakkeloze destructie. ‘Wat wij wel de vooruitgang van de westerse samenleving noemen, is vanuit het oogpunt van de mier slechts het voorwaarts schrijden van de grote vernietiger’, citeert hij een groot bioloog.
De levende zee zit vol met miniatuurgruwelen die zijn ontworpen om bezoekende biologen in korte tijd te reduceren tot aminozuren
Maar genoeg natuur verdient onze haat ook, zou je zeggen. Met de opkomst van de industriële landbouw werd elke insectenplaag een dure grap. En eind negentiende eeuw ontdekten we verbanden tussen ziektes en insecten, zoals malaria en de mug.
Daarnaast had zelfs de grote E.O. Wilson himself – Mr. biofilie – een regelrechte hekel aan spinnen, en verachtte hij klein leven in de oceaan. ‘De levende zee zit vol met miniatuurgruwelen die zijn ontworpen om bezoekende biologen in korte tijd te reduceren tot aminozuren.’
Kellert concludeert: de angst voor verwonding of een gewelddadige dood zal altijd tot het menselijk repertoire aan reacties op de natuurlijke wereld behoren.
3... 2... 1... Paniek!
Terug naar de filosoof. ‘Kom uit voor je waardeoordeel’, sommeerde hij de biologen. Waarop ik me probeerde voor te stellen hoe dat uitkomen voor waardeoordelen er dan uitziet.
Hoe verwoord je de waarde die je aan natuur hecht op een ‘zuivere’ manier?
Stel, ik maak me hard voor een thuisplaneet mét degenkrabben. Dan is dat niet alleen om (nuttig!) hun bacteriedodende, babyblauwe bloed, maar ook (intellectueel!) omdat ze ogen hebben in hun staart en beter zien in het donker.* En omdat ze er al 445 miljoen jaar zijn en ik me graag voorstel (humanistisch!) wat ze hadden opgetikt als ze aan geschiedschrijving deden. Dit alles maakt bovendien dat ik (esthetisch!) degenkrabben echt heel mooi ben gaan vinden, die gekke minitanks met sabelstaart en ik er dus (dominerend!) graag eentje op een zandhoop op m’n bureau had rondscharrelen.
Al is dat waarschijnlijk (moreel!) geen best leven voor een ongewervelde gigant – sowieso denk ik dat de collega’s op mijn werkeiland (negatief!) de twaalfpotige scifi-schorpioen slecht zullen trekken. Want de degenkrab is helemaal geen krab, ze is familie van de trilobiet, wat haar air nog prehistorischer maakt – ze overleefde alle rampen tot nu toe, dus als iemand nog (symbolisch!) een toonbeeld van volharding zoekt... (Beter dan die leeuw.)
Al miljoenen malen schuifelden ergens ver weg hordes degenkrabben strandjes op die precies onder een goede hoek staan ten opzichte van de zee, samengebracht door een hemelkaart van ultraviolet licht van maan en sterren, om samen per vrouwtje honderdduizend eitjes te bevruchten.
Ik blijf het verbijsterend vinden (naturalistisch!) hoe al die organismes hier samen met ons op dezelfde planeet kunnen zijn, en de dingen toch zo totaal anders doen dan wij ze doen.
Nu ben ik transparant geweest. Rest de vraag: welke waarde is doorslaggevend in een besluit tot krabbehoud?
Of, in kraboverstijgende zin: welke waarde moet in het gedrang zijn, voor wetenschappers paniek mogen zaaien over de staat van de natuur?
En op basis van welke waardes vinden we dat dan vals alarm?