De kledingindustrie gaat laten zien hoe kleding is geproduceerd, maar is dat genoeg?
Het is een van de grootste en meest ambitieuze initiatieven in de kledingindustrie: de Sustainable Apparel Coalition. Bedrijven van Patagonia tot Walmart en van Amazon tot Zalando willen inzicht geven onder welke arbeidsomstandigheden en tegen welke milieukosten kleren en schoenen zijn gemaakt. Lukt dat? En wat heb je er als consument aan? Je leest het in deze explainer.
Op 1 oktober 2009 ontvangen de CEO’s van Nike, H&M, Levi’s en Gap een merkwaardige mail in hun inbox. Bij het openen van het bericht springen twee grote logo’s prominent in beeld: die van Walmart en Patagonia.
Het dure outdoormerk en de budgetsupermarktketen schrijven dat ze de handen ineenslaan om te werken aan niks minder dan ‘een duurzame kledingindustrie’.
Een plan ligt al klaar: de twee willen een meetsysteem ontwikkelen voor de impact van kleding- en schoenenbedrijven op het milieu en op mensen – inclusief die van alle producten afzonderlijk. Zodat kledingbedrijven weten hoe ze verantwoorder kunnen produceren en zodat consumenten eindelijk betrouwbare informatie krijgen over hoe eerlijk en duurzaam bijvoorbeeld een spijkerbroek is gemaakt.
Inmiddels, ruim elf jaar later, hebben zo’n 250 bedrijven en retailers, van Amazon tot Zalando, zich bij het initiatief aangesloten, dat de Sustainable Apparel Coalition (SAC) heet. Samen vertegenwoordigen ze meer dan veertig procent van de kleding- en schoenensector.
Het is ongetwijfeld een van de meest omvangrijke en ambitieuze samenwerkingen rondom duurzame en eerlijke productie binnen de industrie. De aankondiging van Zalando, begin dit jaar, om de gegevens van de organisatie als uitgangspunt te gebruiken voor de verkoop van producten, illustreert op welke schaal de index toepasbaar is. De eerste resultaten zijn inmiddels openbaar gemaakt, en komend voorjaar volgt de rest.
Maar wat staat er precies in die index? En wat hebben consumenten hieraan? Zes vragen en antwoorden.
Waarom zo’n index?
Omdat niemand nu weet onder welke arbeidsomstandigheden en met welke kosten voor het milieu een kledingstuk wordt gemaakt én omdat elk bedrijf nu een andere aanpak hanteert om problemen rondom bijvoorbeeld arbeid op te lossen. Zo hebben kledingbedrijven elk hun eigen gedragscodes en inspecteurs, en zijn er een aantal bedrijven met eigen systemen om de ecologische voetafdruk van materialen en productieprocessen te meten.
Kledingbedrijven hebben elk hun eigen gedragscodes en inspecteurs
Het resultaat: fabrieken, die veelal gedeeld worden door meerdere kledingmerken, krijgen jaarlijks tot wel tien verschillende inspectiediensten over de vloer, met elk hun eigen – al dan niet tegenstrijdige – veiligheidseisen. En met de wildgroei aan duurzaamheidsclaims en labels is het niet alleen voor consumenten compleet onduidelijk geworden wat nu een goed product is, en waarom, maar ook voor de bedrijven die deze kleren maken.
Patagonia en Walmart kwamen met het idee voor een index met daarin de belangrijkste informatie achter de productie van kleren. Zodat consumenten, bedrijven, investeerders en overheden de informatie kunnen gebruiken die voor hen het meest relevant zouden zijn. In het geval van consumenten bijvoorbeeld om te weten welke broek het meest milieuverantwoord is. En voor de fabrikanten en kledingmerken om te weten waarop ze vooruitgang kunnen boeken.
Klinkt handig, als je verantwoord kleren wil kopen. Wat zit er in voor bedrijven zelf?
Allereerst was het idee dat een gezamenlijke aanpak, bedrijven een hoop tijd, geld en moeite zou besparen. Zo had Nike bijvoorbeeld al een database gebouwd, de Nike Considered Index, die de kosten voor het milieu van alle gebruikte materialen van schoenen en kleren analyseerde. Andere bedrijven waren met iets soortgelijks bezig, maar alles voor intern gebruik.
Walmart en Patagonia vroegen in het begin vooral grote internationale bedrijven waarvan ze wisten dat die bezig waren met deze vraagstukken aan te sluiten. Als Target, Gap, Levi’s, Nike, Li & Fung, Marks & Spencer, The Otto Group en Timberland al meededen, dan moesten andere merken wel een heel goed argument hebben waarom zij niet in dit rijtje stonden.
Wat waarschijnlijk ook meespeelde: de maatschappelijke druk die de bedrijven voelden. Zo schreven Patagonia en Walmart in de brief van 1 oktober 2009 niet voor niets: ‘Ten slotte zullen we als bedrijfstak profiteren van de unieke mogelijkheid om beleid vorm te geven en normen te creëren voor het meten van duurzaamheid, voordat de overheid dit onvermijdelijk oplegt.’
Een groot deel van de industrie is nu dus aangesloten bij de Sustainable Apparel Coalition. Wat doet die organisatie precies?
Belangrijkste focuspunt van de alliantie: het bouwen van een gestandaardiseerd meetinstrument om de kosten van een product voor mens en milieu te kunnen vergelijken. De Higg-index.
De informatie die de aangesloten bedrijven moeten aanleveren, varieert van hoeveel water en welke chemicaliën er zijn gebruikt voor de productie van een kledingstuk tot hoeveel loon een fabriekswerker kreeg, en hoeveel uren zij gemiddeld werken.
Naast de aangesloten kleding- en schoenenmerken verstrekken zo’n tienduizend fabrikanten van over de hele wereld informatie over hoe zij te werk gaan. In totaal gaat het om honderden gegevens per kledingstuk.
Die informatie, zo is het idee, kan eerst door alle werknemers van een bedrijf worden ingezien en uiteindelijk ook met de buitenwereld worden gedeeld – mits het bedrijf dit zelf wil.
De organisatie ziet erop toe dat bedrijven deze gegevens verzamelen en ze analyseert en controleert of de data ook daadwerkelijk kloppen. Helaas is het voor een consument nog steeds niet mogelijk om zelf op te zoeken hoe verantwoord een paar sokken is gemaakt, of wat de CO2-uitstoot van verschillende bedrijven is, omdat nog niet alle gegevens zijn gecheckt. In het voorjaar van 2021 moet dat klaar zijn.
Wat kunnen we dan verwachten? Dat er een soort energielabel aan kledingstukken komt te hangen?
Een presentatievoorbeeld laat een jurkje zien, waarbij staat hoeveel broeikasgassen er bij de productie zijn uitgestoten, hoeveel water er is gebruikt en hoeveel hernieuwbare en fossiele energie er is gebruikt. Ook staat erbij hoe het product scoort ten opzichte van andere producten in de index. In dit geval behoort het tot de beste 10 procent.
Op die manier kan je kledingstukken als consument met elkaar vergelijken, en op basis daarvan een keuze maken.
Een simpel label zoals er aan wasmachines hangt, is volgens de organisatie onmogelijk omdat de ‘impact’ van zo veel verschillende dingen afhangt, die niet te vatten zijn in één algemeen oordeel.
Wat zeggen critici erover?
Dat gegevens over milieu en arbeidsomstandigheden maar niet geopenbaard worden, leidde al meermaals tot kritiek. De consensus van de critici: dit lijkt too little, too late.
Ook stellen sommigen dat de Higg-index te veel leunt op vertrouwen dat de bedrijven correctie informatie doorgeven, en dat de manier waarop de uiteindelijke score wordt berekend, niet transparant is.
Voor de berekeningen over hoe duurzaam een materiaal was, werd niet meegenomen hoe lang ze meegaan, of ze recyclebaar zijn, en of deze verband houden met plasticvervuiling
Waar al wel scores naar buiten zijn gebracht, kwamen die vrijwel direct onder vuur te liggen. Recentelijk openbaarde de Sustainable Apparel Coalition een maatstaf voor hoe duurzaam een materiaal is. Zijde was volgens de organisatie veertien keer zo vervuilend als het synthetische alternatief acetaat. En de ecologische voetafdruk van een Alpaca-wollen sweater kon met 85 procent worden teruggedrongen door het materiaal te vervangen voor de synthetische stof acryl. Natuurlijke materialen waren veelal slechter dan op olie en plastic gebaseerde alternatieven.
Wat bleek: voor de berekeningen werd alleen rekeningen gehouden met hoe materialen worden gemaakt, en niet hoe lang ze meegaan, of ze recyclebaar zijn, en of deze verband houden met plasticvervuiling.
Niet lang na alle kritiek liet de organisatie weten de data en uitkomsten van de index te herzien.
Hoe kan het beter?
De hypothese achter het initiatief is dat betere gegevens leiden tot betere beslissingen. Maar gaan bedrijven jaar na jaar daadwerkelijk iets veranderen? Wie gaat hierop toezien? En wat als ze dit niet doen?
Omdat het een vrijwillig initiatief is – bedrijven zijn in principe niet verplicht om mee te doen – blijft de reikwijdte en dus het uiteindelijke effect ervan waarschijnlijk gering. Bovendien is het nu aan de bedrijven zelf om te bepalen welke informatie ze wel en niet met de buitenwereld willen delen.
Het verplicht gebruik van de index en het verplicht openbaar maken van de informatie, bijvoorbeeld middels wetgeving, zouden het kracht kunnen bijzetten. Al helemaal als geëist wordt dat bedrijven jaar op jaar progressie laten zien.
De Europese Commissie heeft eind april toegezegd om komend jaar te komen met zogeheten due-diligence -wetgeving. Bedrijven moeten daarvoor misstanden bij activiteiten van hun bedrijf, dochterondernemingen of elders in hun ‘toeleveringsketen’ opsporen, voorkomen, beperken en bestrijden. Denk aan mensenrechtenschendingen, onveilige werksituaties of milieuschade.
De Higg-index zou daar misschien wel dé methode voor kunnen zijn. Het is tenslotte zo goed als af. Bedrijven kunnen er direct mee aan de slag, mochten ze er niet al mee bezig zijn.