Sociale huurders hebben geen medelijden van woningcorporaties nodig, wel hun solidariteit

Josta van Bockxmeer
Correspondent Wonen

Zo’n twee jaar geleden ging ik voor het eerst op bezoek bij het bestuur van een woningcorporatie. Ik was net begonnen met de portefeuille woningmarkt bij Het Financieele Dagblad. Samen met een collega luisterde ik naar verhalen over het kleine budget van de huurders, over de hoeveelheid ‘verwarde personen’ die de corporatie moest huisvesten en over de Geld om bewoners beter te begeleiden, was er nauwelijks. 

Ik was onder de indruk van het sociale engagement van de bestuurders, maar toch zat het gesprek me niet lekker. En hoe vaker ik met medewerkers of bestuurders van corporaties praatte, hoe meer me duidelijk werd waar dat aan lag. Ze spraken steevast over sociale huurders als personen met weinig geld en weinig perspectief. Soms gaven ze ook de indruk dat het moeilijke mensen zijn. Zo zei een corporatiebestuurder tegen mij dat veel van de huurders al ouder zijn, en bang voor verandering. Daarom zouden ze weinig moeten hebben van nieuwkomers in hun buurt.

Geen van de medewerkers die ik sprak in de paar jaar dat ik over woningcorporaties schrijf, huurde zelf van een corporatie. Zelf ben ik wel in een sociale huurwoning opgegroeid – op het Bickerseiland in Amsterdam – en pasgeleden ben ik opnieuw huurder van een corporatie geworden. Ik herken mezelf totaal niet in het beeld van sociale huurders als een groep mensen om medelijden mee te hebben. Dat is niet alleen een vervelend stigma, het is ook schadelijk. 

Het mengen van rijk en arm is niet de oplossing

Dat werkt als volgt: door het beeld dat corporatiemedewerkers hebben van hun huurders, ontstaat de indruk dat er vanzelf problemen komen als een wijk veel sociale huurwoningen heeft. De oplossing die corporaties en gemeenten vervolgens aandragen, is het mengen van wijken met veel sociale huurders. Om dat te bereiken, verkopen corporaties woningen en laten ze huizenblokken slopen, zodat er duurdere appartementen voor terug kunnen komen.

Maar als we naar de feiten kijken, zijn sociale huurders helemaal niet zo arm. Ieder huishouden met een inkomen tot 39.000 euro bruto per jaar komt in aanmerking voor een sociale huurwoning. Dat geldt voor ongeveer en die zijn echt niet allemaal ‘kansarm’.

Met een beetje pech dragen nieuwe bewoners zelfs bij aan de stigmatisering van sociale huurders

Bovendien is het mengen van arm en rijk niet per se de oplossing voor sociale problemen. Inwoners met een hoger inkomen dragen immers weinig bij aan een buurt als ze de hele dag op hun werk zijn en hun kinderen niet naar de bestaande scholen in de buurt willen sturen.

Met een beetje pech versterken nieuwe bewoners zelfs de stigmatisering van sociale huurwoningen en hun bewoners. Zo ging ik ooit – ik moet een jaar of zeventien zijn geweest – met mijn toenmalige vriendje mee naar zijn oppasadres. Het was in een huizenblok naast dat van mij op het Bickerseiland, koopwoningen die niet lang daarvoor waren gebouwd. Toen de ouders thuiskwamen, vertelden ze dat ze hun nieuwe buurt heel leuk vonden. Alleen die lelijke blokken van de buren, die konden echt niet. Maar dat wisten die mensen zelf ook wel, dachten ze. Ik was te verbaasd om te vertellen dat ik daar woonde, en dat ik dat helemaal niet wist.

Woningcorporaties zitten klem

Ik denk niet dat het de bedoeling van medewerkers van woningcorporaties is om hun huurders in het nauw te drijven met negatieve vooroordelen. Zij zitten ook klem. Door de invoering van de hebben zij nauwelijks nog geld om woningen te bouwen. Tot 2015 konden ze nog geld verdienen door naast sociale huurwoningen ook duurdere woningen te verhuren, maar sinds de mag dat niet meer. 

Ik denk dat corporaties zo’n negatief beeld schetsen van wijken met veel sociale huurwoningen, omdat ze willen dat er iets verandert. omdat ze geld nodig hebben om in hun wijken te investeren. Ze willen woningen opknappen, buurthuizen bouwen en zonnepanelen op daken leggen. En daarom hopen ze het Rijk te overtuigen om te stoppen met het heffen van hoge belastingen. Maar de manier waarop ze dat proberen te bereiken, werkt averechts.

Als een kern van bewoners trots is en blijft, is er hoop voor een wijk

Wat kan de sociale samenhang in een buurt dan wel vergroten? De betrokkenheid van bewoners, Als een kern van bewoners trots is en blijft, is er hoop voor een wijk. Er is een woningcorporatie nodig die luistert en woningen bouwt volgens hun wensen. En een gemeente die dat mogelijk maakt.

Op het Bickerseiland in Amsterdam zijn de sociale huurwoningen in de jaren zeventig en tachtig neergezet op initiatief van een actiegroep. Die bestond voor het allergrootste deel uit mensen met een laag inkomen; veel van hen leefden van een uitkering. Ze waren overgebleven toen de wijk, die een rijk industrieel verleden had, steeds verder verloederde. 

Maar de bewoners waren trots op hun wijk, en kwamen in verzet tegen de kantoren die beleggers ervoor in de plaats wilden neerzetten. schoot ze te hulp: die wilde de nieuwe woningen wel financieren. Het is nu een van de populairste buurten van Amsterdam.

We leven inmiddels in een andere tijd. Zoals schrijver en activist Massih Hutak schrijft over komt collectieve actie in een wijk makkelijker tot stand als de bewoners een homogene groep vormen. In het geval van het Bickerseiland in de jaren zeventig waren dat witte arbeiders die overwegend stemden. Tegenwoordig bestaan Amsterdam-Noord, Rotterdam-Zuid en complexen als de L-flat in Zeist uit tientallen nationaliteiten en geloofsgemeenschappen. Er wordt veel langs elkaar geleefd; niet iedereen kent elkaar.

Maar al deze groepen hebben ook dingen gemeen. Allemaal behoren ze tot een economische klasse die geen plek meer heeft in de opgeknapte buurten. En Hutak benadrukt de kleine acties van solidariteit die er plaatsvinden: buurtgenoten passen op elkaars kinderen, doen boodschappen voor elkaar, steunen lokale ondernemers en houden in de gaten hoe het met hun buren gaat.

Wat als corporaties en huurders de handen ineenslaan?

Corporatiemedewerkers moeten ook nu trots zijn op de gemeenschappen in hun buurten, en luisteren naar de wensen van bewoners. Er is niets tegen de verbetering van wijken, maar het moet gebeuren op een manier die ook in het belang is van de huidige bewoners. Dat betekent dat zij in hun wijk mogen blijven tegen een huur die voor hen betaalbaar is. Dat hun woning wordt aangepast als ze ouder worden, of dat er een ander huis beschikbaar is waar ze naartoe kunnen verhuizen. En dat hun kinderen een woning in de buurt kunnen vinden.

Sociale huurders hebben zelf genoeg ideeën over hoe het beter kan, leerde ik toen ik op bezoek ging Woningcorporatie Vestia wil deze wijk slopen, De bewoners die ik er sprak, wisten alles over de mogelijkheden voor het opknappen van hun huizen. Ze kwamen in verzet tegen de sloopplannen, wonnen een rechtszaak,

In de eveneens liggen plannen klaar voor een eigen wooncoöperatie van de bewoners. Desondanks zet corporatie Woonstad de verkoop aan een belegger door, die woningen wil bouwen die voor de huidige Wielewaalers te duur zijn. 

Handelen in de interesse van de huurders kan tot kostbare renovaties en dure nieuwbouwprojecten leiden. Daar hebben corporaties niet zomaar het geld voor. Maar het gaat erom dat corporaties weer een eenheid gaan vormen met hun huurders – de mensen voor wie ze er uiteindelijk zijn. Dat ze samen met hen de politieke strijd voor meer investeringen in sociale woningbouw aangaan. Zo creëren ze sterke gemeenschappen, die hun medelijden niet nodig hebben.

Meer lezen?