Als iemand doodgaat of ziek wordt, weten mensen vaak niet wat ze moeten zeggen. Dat heeft niets met empathie te maken, denk ik – of misschien juist wél. Als we iets heel erg vinden, als we iets horen dat ons voorstellingsvermogen te boven gaat, raken onze woorden zoek. 

In het lied van Kensington wordt dit mooi omschreven:

No one knows just what to say

It’s like we’re in uncharted territory

No one knows the proper way

It’s like the ground has fallen from under me

And all sensible words

All sensible hearts

Oh, where do they go?

And why do they leave us now?


Toen mijn moeder een paar jaar geleden ziek werd, was de dood de grote olifant die in de woonkamer stond. Hoewel wij normaal gesproken juist overal over kunnen praten, slopen we sinds de dag van de diagnose stilletjes om dat metaforische beest heen. Onze monden bleven gesnoerd. 

De mensen om ons heen, vrienden, familie, collega’s, vonden dat (vanzelfsprekend en terecht) lastig. Ze wisten zelf al niet hoe ze het gesprek moesten beginnen – laat stáán als wij het zelf ook niet konden. Toch kwamen daar, op dat onontgonnen terrein, langzamerhand handvatten om het wel mondjesmaat ergens over te hebben. 

Deze verhalen bieden troost

Een van die handvatten kregen we toegestuurd van een van mijn beste vriendinnen, Lisa. Een paar maanden voor mijn moeders dood viel er met een zachte plof – we zaten toen op de bank, mijn moeder en ik – een pakketje op de deurmat. Het was een boek, vol verzameld werk van Toon Tellegen (1941), schrijver van gedichten, kinderboeken en proza en toneel voor volwassenen. Hij schreef vele bundels allegorische dierenverhalen en won voor zijn hele oeuvre de Hendrik de Vriesprijs (2006) en de Constantijn Huygensprijs (2007). 

Uit de bovenkant van het boek staken felroze bladwijzertjes. Die had Lisa er zelf ingeplakt. Ze wezen ons de weg naar pagina’s waar we verhalen konden vinden die troost boden. 

Het eerste dat mijn moeder en ik lazen, was Zeno. Afkomstig uit de bundel Daar zijn woorden voor (2005): 

Er zijn geen antwoorden. 

De zon schijnt. 

De wind waait. 

Een schildpad kijkt om

en ziet Achilles staan, 

die naar hem wuift

en roept: ‘Schildpad! Wacht op mij!’

Men moet absoluut ontroostbaar zijn. 


Mijn moeder is de schildpad, dacht ik toen, ik ben degene die roept, en het klopt: we zijn absoluut ontroostbaar. Mijn moeder kneep even in mijn hand. Ze hoefde er niets bij te zeggen. Dat had Toon Tellegen al gedaan.  

Tellegen maakt verdriet behapbaar

De weken daarna heb ik mijn moeder veel voorgelezen, uit veel verschillende verhalen- en dichtbundels van Tellegen. We hebben het er nooit over gehad, maar ik denk dat ze de verhaaltjes zo fijn vond, omdat ze kort waren, over het leven en de dood gaan, maar niet over óns leven, niet over háár op handen zijnde dood. Dat had iets veiligs. 

Tellegens dieren huilen, lachen, mijmeren, missen, hebben lief, troosten, voelen

Wat Tellegen namelijk doet, is verdriet en verlies feilloos benoemen, zonder het écht te benoemen. Hij maakt het grote klein, en het kleine groot. De verhaaltjes van Tellegen gaan over een schildpad. Een nachtuiltje. Een krekel. Niet over ons. Tellegen personifieert zijn dieren: dat is een veelgebruikte vorm van beeldspraak in de literatuur, waarbij levenloze dingen, dieren, voorwerpen of abstracties menselijke eigenschappen krijgen toegewezen. Tellegens dieren huilen, lachen, mijmeren, missen, hebben lief, troosten, voelen. 

Daarom herkennen we ons er wel in, maar blijven ze tegelijkertijd kinderlijk: kinderlijke taal maakt verdriet behapbaar zonder het te bagatelliseren. Het is denk ik te vergelijken met hoe ouders vaak aan hun kinderen uitleggen dat ‘opa of oma een sterretje is geworden’. Het doet niets af aan de waarheid, het is begrijpelijk, maar wel troostrijk: opa of oma is er nog wel, maar dan hoog in de lucht, stralend. 

Nadat mijn moeder was overleden, zocht ik in Tellegens werk verhalen die over mijn verse bulk verdriet gingen. Ik kreeg van een oude buurvrouw een gedicht toegestuurd uit Als wij vlammen waren en maakte daardoor ook kennis met Tellegens werk dat niet over dieren ging. Minder abstract, meer over mensen, en directer: 

Soms, een enkele keer,

met heel veel moeite en voornamelijk toevallig,

lukt het iemand

om met beide armen zijn verdriet te omvatten.

Hij tilt het op

Laat de deur niet op slot zijn nu..

Hij duwt hem open met zijn knie

en loopt met grote breedsporige passen naar buiten.

Kijk uit! roept hij

want het verdriet is zo groot dat hij er niet overheen kan kijken,

en doorzichtig is het nooit.

Ver weg, in een sloot of op een drassige plek

onder populieren

of achter een scheve schutting tussen autobanden,

speelgoed, resten van een vuur,

gooit hij het neer

en fluitend loopt hij terug naar huis.

Iedereen begrijpt dit

Vlak daarna sprak ik een uitvaartondernemer voor een van mijn artikelen over troost, en zij vertelde me dat ze Toon Tellegens werk vaak voorlas tijdens een afscheid. Soms op eigen initiatief, soms op verzoek van de families – Tellegens werk staat bekend als troostrijk. ‘Iedereen begrijpt wat hij schrijft’, vertelde ze me. ‘Het is alsof hij onze verliezen als inspiratiebron heeft gebruikt.’

Een universele en veilige vorm van troost. Dat zijn Tellegens bundels voor mij geworden. Als ik nu van iemand iets hoor dat ik heel erg vind en dat mijn voorstellingsvermogen te boven gaat, raken mijn woorden nog steeds zoek. Dan stuur ik diegene een kaartje met een van Tellegens gedichten, of ik stuur een van zijn bundels, zorgvuldig hier en daar beplakt met memoblaadjes. Want Tellegen heeft de belofte in zijn titel waargemaakt. Daar zijn woorden voor. 

Lees ook:

Dit is troost tussen harde kaft Het kinderboek De jongen, de mol, de vos en het paard biedt troost in angstige tijden.

Lees het verhaal van Hizir Cengiz terug