Een voetnoot in de geschiedenis laat zien dat de band tussen Nederlanders en Marokkanen al eeuwenoud is

Ghizlan El Hachimi
Geschiedenisonderzoeker UvA
De illustraties bij de tien verhalen die tot hoop stemmen, zijn verzorgd door een nieuwe lichting beeldmakers, allen in 2020 afgestudeerd aan een Nederlandse kunstacademie. Dit beeld is gemaakt door Narges Mohammadi (Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, Den Haag). Foto: Io Sivertsen. Lees meer over haar werk en deze serie onderaan dit stuk.

Ik stuitte op een bijzonder reisverslag uit de zeventiende eeuw. Een Marokkaanse gezant trok naar Nederland om het noordelijke leven te onderzoeken. Zijn verhaal laat zien dat de betrekkingen tussen Marokko en Nederland al eeuwenoud zijn, en dat Nederlanders en Marokkanen elkaar toen al als potentiële bondgenoten en vrienden zagen. 

Het tegenovergestelde van een Nederlander is een Marokkaan, daarom zullen alle ontmoetingen tussen deze twee eindigen in ellende. Althans, dat suggereren de tweets van figuren als Thierry Baudet, wiens carrière afhangt van de instandhouding van het fabeltje van de grote boze bruine Marokkaan, het bebaarde monster dat erop uit is blonde vrouwen in NS-treinen te terroriseren. 

Het is makkelijk om te geloven in de onverzoenlijkheid van Oost en West als je blijft hangen in het heden. Dat doet ons namelijk geloven dat er geen Marokkaan te bekennen was in Nederland voor er gastarbeiders arriveerden in de jaren zestig. En dat de kinderen van die arbeiders met dusdanig vreemde normen en waarden zijn opgevoed dat het niet slechts Marokkanen zijn, maar vooral niet-Nederlanders. 

Het hedendaagse fabeltje verliest zijn overtuigingskracht als we terugkeren naar het verleden. Ik doe onderzoek naar de diplomatieke relaties tussen de Nederlandse republiek, het Ottomaanse rijk en Noord-Afrika en hoe deze relaties worden beschreven in literatuur uit of over invloedrijke steden zoals Amsterdam in de zeventiende eeuw. In de voetnoten van een naslagwerk stuitte ik op een reisverslag dat hedendaagse ideeën over Nederland en Marokko ontwricht. 

Kitāb Nāṣir al-dīn ʻalā ʼl-qawm al-kāfirīn, oftewel De voorstander van het geloof tegen de ongelovigen, is geschreven door Ahmad ibn Qāsim Al-Hajarī in 1637. De titel klinkt luguber, maar Al-Hajarī’s verslag is allesbehalve een vijandig testament. 

Al-Hajarī was een morisk, een Andalusische moslim die na de kroning van Filips III Spanje moest ontvluchten. In Marokko werd hij gezant van sultan Zidan Abu Maali en reisde naar Frankrijk en Nederland om verslag te kunnen doen van het leven van de noordelijke christenen. Met name het protestante Nederland was bijzonder voor Al-Hajarī, die vooral bekend was met het katholicisme.

Hij wilde begrijpen wat de Nederlander nou precies kenmerkte. 

Zo kwam Al-Hajarī op bezoek bij niemand minder dan stadhouder en prins Maurits van Oranje. Al-Hajarī werd in Den Haag door zijn oude vriend Pieter Maertenszoon Coy, een ambassadeur van de Staten-Generaal, ontvangen. Die stelde hem voor aan de prins, met wie Al-Hajarī vier keer samenkwam. 

De mannen bespraken hun gedeelde vijand, koning Filips III, en een potentiële samenwerking tussen de Nederlanden, het Ottomaanse rijk en Marokko om de Habsburgers omver te werpen; razend spannend vanuit politiek-historisch perspectief, maar ook belangrijk om bij stil te staan: de prins en Al-Hajarī deelden dezelfde onderdrukker, wellicht het sterkste sociale bindmiddel.

Maar ze interesseerden zich ook voor elkaars belevingswereld. Zo was Maurits geboeid door de talen die Al-Hajarī sprak, door zijn ervaring als vluchteling en natuurlijk door zijn ideeën over Spanje.

De twee konden het zo goed vinden dat Maurits hem een wens bood, iets wat alleen gebeurde als het lid van een Koninklijk Huis iemand heel hoog had zitten. Het was gebruikelijk om een geldsom te vragen, maar Al-Hajarī wilde de prins niet doen geloven dat moslims gierige geldwolven waren, zoals in die tijd weleens gedacht werd, en vroeg daarom om garantie dat hij met een Nederlands schip veilig terug kon keren naar Marokko. 

Dat de geschiedenis dit soort interacties huist, stemt me hoopvol. Niet hoopvol dat de PVV zetels zal verliezen, maar hoopvol, omdat de geschiedenis in staat is ons begrip van het heden te veranderen. 

Marokko is geen ver land dat zich pas met behulp van vliegtuigen heeft geïnfiltreerd in de Nederlandse arbeidsmarkt. De Nederlander bevond zich eeuwen geleden al aan het Marokkaanse hof en ook de Marokkaan bezocht zonder problemen Den Haag en Amsterdam, niet als vreemdeling, maar als potentiële bondgenoot en vriend. 

Dit verleden is er, verscholen in de voetnoten. Het is aan historici om deze geschiedenis aan het licht te brengen. Niet als anekdote, maar als geïntegreerde kennis die al op de basisschool wordt onderwezen. Want dat de geschiedenis van Marokko en Nederland zo over het hoofd wordt gezien, helpt enkel bij het in stand houden van racistische fabeltjes. 

Lees ook: