Kleding heeft geen houdbaarheidsdatum. Waarom subsidieert de overheid die mythe?
Het kabinet kondigde half december aan om winkels die hun deuren vlak voor kerst moesten sluiten extra steun te bieden via een zogenoemde voorraadvergoeding.*
Deze winkeliers hebben ‘spullen ingekocht en die kunnen ze niet meer verkopen, ook omdat het vaak mode- en seizoensgebonden is’, sprak de premier in het debat van 15 december. ‘Daardoor daalt de waarde van deze voorraad ook snel.’
Zelfs Mark Rutte, die al vier verkiezingen op rij in dezelfde outfit campagne voert – blauw gewatteerd winterjack, een grijze sweater met capuchon en een wit overhemd – gaat ervan uit dat niemand in 2021 meer zit te wachten op avocado-kerstballen. En dat het dragen van een lilakleurige gebreide trui volgend jaar winter echt niet meer kan. Zó 2020. De mensen willen wat nieuws.
Wat dat betreft lijkt de voorraadvergoeding – die onlangs is verlengd en verhoogd tot een maximumbedrag van 200.000 euro en naar verwachting zo’n 160 miljoen in totaal kost* – behoorlijk op de ‘koelkastvergoeding’: de tegemoetkoming voor kroegen, cafés en restaurants om het ingekochte voedsel dat door de plotse sluiting weggegooid moest worden te compenseren.
Immers: ‘Niet alleen voedsel is bederfelijke waar’, aldus Klaas Dijkhoff in een debat over de noodzaak van de extra voorraadsteun. ‘Want wie koopt er straks nog een winterjas of agenda uit 2021?’
Agenda, oké, vooruit. Maar winterjas?
50 procent korting dan maar?
Laat duidelijk zijn: voor ondernemers zoals Dick Bijnen, eigenaar van kledingzaak Seventy-Six in Veldhoven, die nu met een onverkochte wintervoorraad van zevenduizend stuks zit – goed voor een verkoopwaarde van een half miljoen euro – zijn dit geen leuke tijden. Spullen weggooien doet hij niet, maar ze volgende winter opnieuw in de rekken hangen ook niet. ‘Je wilt geen oude spullen verkopen aan de start van het seizoen. Er zijn mensen die het niet zien, maar veel zien ook wel op de websites van die merken dat het van de oude collectie is’, legt hij me uit.
En dus gaat de hele collectie linea recta de uitverkoop in. In de hoop dat mensen de spullen die ze eigenlijk niet echt mooi vinden en niet nodig hebben nu toch wel kopen, omdat het toch bijna niks kost en het daarom ook niet uitmaakt of ze na een paar keer dragen in de kledingbak belanden of bij het grofvuil.
Bijnen ziet ook wel dat er gewoonweg veel te veel wordt geproduceerd en ingekocht. Ook onder normale omstandigheden blijft hij – en met hem veel collega-winkeliers – met onverkochte voorraden tot wel 30 procent zitten. En dat elk seizoen weer.
Waarom doen we alsof kleding bederfelijk is?
Deze modetrend-ideologie, die onze kleding een steeds beperktere houdbaarheid geeft, is goedbeschouwd waanzin. Sta er even bij stil: een premier en een fractievoorzitter die doodleuk verspilling aanjagen door te stellen dat mensen volgend jaar geen bordeauxrode lakleren laarzen meer willen dragen, maar kakigroene.
Er stáát geen houdbaarheidsdatum op kleding. Kleding gaat niet schimmelen, niet na een maand, niet na een jaar, niet na tien jaar. En dat de waarde van een product daalt omdat het uit de collectie van 2019 komt en niet uit die van 2020, is geen natuurwet.
Het is allemaal bedacht. Het zijn keuzes. Economisch gemotiveerde keuzes.
Immers, als we onze kleren tot op de draad zouden opdragen, dan behoorde de eigenaar van Zara nooit tot de rijkste mensen ter wereld.* Als we onze blouses en laarzen zouden gebruiken zolang ze meegaan, zouden de Brenninkmeijers van C&A nooit de rijkste familie van Nederland zijn geweest. En als het merendeel van de kleding in de textielbakken daadwerkelijk versleten zou zijn, dan had Marinus Boer, eigenaar van textielsorteerbedrijf Boer Group, echt geen vermogen van rond de 170 miljoen euro.
Verspilling is het verdienmodel.
En de voorraadvergoeding van het kabinet is daar in feite een subsidie voor. Het is normaliseren wat niet normaal is. En ook dát is een keuze.