De geestelijke gezondheidszorg leunt te veel op specialisten, zegt deze specialist

Lex Bohlmeijer
Correspondent Goede gesprekken
Foto door Marijn Smulders (voor De Correspondent)

De ‘samen-redzaamheid’ staat onder druk, ziet crisisdienstverpleegkundige en onderzoeker Bauke Koekkoek. In plaats van bij de buurvrouw of goede vriend op de bank, komen mensen met een probleem steeds vaker bij een specialist terecht. Maar de kunst is juist om het klein te houden.

Het is praktisch onmogelijk om iets zinvols te zeggen over de zorg in zijn geheel. Daarvoor is het bouwwerk van de hulpverlening te omvangrijk en te complex. Daarom heb ik mij beperkt tot de geestelijke gezondheidszorg. En nog specifieker, tot het raakvlak waar sociale en psychische zorg in aanraking komt met politie en justitie.

Dit is het specialisme van Bauke Koekkoek (1973). Hij heeft jarenlange ervaring als verpleegkundige bij de crisisdienst, dat is de eerste hulp bij psychische nood. Hij staat dus met twee poten in het bluswater. Maar hij is ook onderzoeker. Gepromoveerd in de sociale wetenschappen is hij tegenwoordig lector Onbegrepen gedrag en Samenleving bij de HAN in Nijmegen en bij de Politieacademie. Hij kan de ggz belichten vanuit verschillende perspectieven.

De laatste jaren richt Koekkoek zich op ‘verwarde personen’ zoals dat in politietermen is gaan heten. Opeens waren ze er. Het aantal meldingen bij de politie van mensen die verward gedrag vertonen En niemand wist precies hoe dat kwam.

De term werd een vergaarbak voor allerlei soorten klachten: sociale problematiek, overlast, burenruzies, psychische stoornissen, geweld. Heel vaak horen ze niet bij de politie thuis.

In zijn boek De kwestie verwarde personen analyseert Koekkoek helder het probleem. Hij haalt aannames onderuit, baseert zich op cijfermatig onderzoek (nee, er wordt in Nederland, dus daar kan het niet door komen) en hij stelt voor om de term verward te vervangen door ‘onbegrepen’.

Hoe je het aantal meldingen, en daarmee de druk op de zorg, zou kunnen verminderen, daarover heeft hij wel een idee: doe iets aan het fenomeen dat in de zorg ‘escalatie’ heet. Als een klacht of hulpvraag niet verholpen kan worden, verwijst de zorgverlener snel door, hoger de specialistenladder op. Als het daar ook niet lukt, herhaalt zich het procédé. Het is de vraag of dit altijd noodzakelijk is.

Je hebt dus mensen nodig, aan het begin van de keten, die juist met complexe situaties kunnen omgaan. Hij heeft er een mooie omschrijving voor: ‘zo gewoon mogelijk handelen in ongewone situaties’. Dat is de belangrijkste waarde die hij handen en voeten geeft in de beschrijving van een vijftal deugden in zijn boek. Die zijn van belang voor professionals in de zorg, maar ook voor bestuurders, én voor burgers. Sterker, je zou zijn verhaal kunnen gebruiken als inspiratie voor andere sectoren. Voor mij komt het namelijk dicht in de buurt van levenskunst. En daar kunnen we allemaal iets mee.

Je citeert Cruijff, bij wijze van motto: 'Voor vrijlopen heb je techniek nodig'. Leg uit.

‘Ik voetbal sinds een paar jaar. Ik kan hard werken maar ik ben niet technisch. Daarom vond ik die uitspraak van Cruijff leuk. Op het veld moet je kijken, waar zijn de mensen en waar is de vrije ruimte? Je moet snappen dat je daar naartoe moet gaan, want dan kun je bal krijgen.’ 

Het grappige is dat hij dat techniek noemt!

‘Dat komt mij persoonlijk wel goed uit, want ik heb niet zoveel techniek aan de bal, maar ik kan wel goed vrijlopen.’ 

Wat is vrijlopen in de ggz?

‘Ruimtes zoeken waar een andere interactie kan ontstaan tussen mensen met problematiek en professionals en andere partijen.’

In Nederland worden dingen vaak dichtgeorganiseerd, waardoor we de eigen kracht van mensen over het hoofd dreigen te zien

Die ruimte zien we vaak over het hoofd? 

‘We zijn in Nederland goed in regelen en hebben sterk het idee dat het goed komt als we de boel goed organiseren, als mensen goed zijn opgeleid, we de juist instanties aan het werk zetten. Daardoor worden dingen vaak dichtgeorganiseerd, waardoor we de eigen kracht van mensen over het hoofd dreigen te zien.’ 

In de opdracht verwijs je naar ‘onze verdwenen mannen: Rob, Evert, Bert en Wessel. Wie zijn dat?

‘Bert is mijn eigen vader, Wessel is mijn opa, Evert en Rob zijn mijn twee ooms. Die ooms zijn allebei vroeg overleden. De ene aan tbc, een infectieziekte waarvan we dachten dat ze niet meer bestond. Mijn andere oom is aan een hersentumor overleden op 39-jarige leeftijd. Hem heb ik in de laatste jaren van zijn leven intensief begeleid. Laten we zeggen dat er aan die kant van mijn familie veel verloren is gegaan aan connecties. Mijn oma die dus twee van haar drie zoons tijdens haar leven heeft verloren, is vele jaren de dragende kracht geweest aan die kant. De derde zoon wilde op zeker moment geen contact meer met haar en haar man. Dat is een drama.’ 

Voedt dat jou, als verpleegkundige en als lector? Dat jij weet hoe kwetsbaar mensen zijn, en dat je daar zo dicht mogelijk bij wilt staan? 

‘Ik weet hoe krachtig de familiebanden vaak zijn, ook al zijn de banden verbroken. De onderliggende verbindingen kunnen mensen bepalen, onderuithalen of versterken. Het zorgt ervoor dat ik in mijn werk bezig ben met de vraag: hoe zit het rondom de mens die ik voor me zie? Wie is er wel, wie is er niet? Hoe zit het een generatie hiervoor? Soms wel twee generaties terug. Daar heb ik in de crisisdienst zelden tijd voor maar ik probeer er toch voeling mee te hebben.’

‘Mijn familiegeschiedenis is weliswaar dramatisch, maar niet uniek. Er gebeuren in allerlei families heftige dingen; soms zijn mensen steunend naar elkaar, maar soms ook enorm destructief. En dat betekent bijvoorbeeld dat ze soms met heftige symptomen in de zorg terechtkomen, terwijl de oorzaak misschien wel ergens anders ligt dan in het brein, in ziekte.’ 

In verhoudingen?

‘Ja, en dat is niet het hele verhaal natuurlijk. Maar familieverhoudingen worden in mijn vak weleens onderbelicht.’

Wie zijn die zogeheten verwarde mensen?

‘Het zijn mensen die bij de politie in beeld komen, zo is het begonnen. Soms komt iemand tien keer in beeld, een ander maar één keer. De term dekt allerlei ingewikkeld gedrag waar agenten tegenaan lopen. En tegelijkertijd gaat het over veel meer, het gaat over mensen die moeite hebben met relaties, met wonen, met het begrijpen van de wereld, of om mensen die ernstige psychische stoornissen hebben waar ze soms hun hele leven lang last van hebben. Dus onder die term gaan vele verschillende situaties schuil.’ 

Die niet allemaal thuishoren bij de politie. 

‘Ik denk inderdaad dat vele mensen niet thuishoren bij de politie.’ 

Het vormt maar een klein onderdeel van alle registraties bij de politie. Maar wees er bewust van dat er soms wel degelijk heftig agressieve situaties zijn

Soms is er wel sprake van gevaar. Jij verwijst zelf naar de gewelddadige dood van Els Borst, gedood door een verward persoon. Werpt dat een schaduw op alle gevallen van verwardheid?

‘Het echte harde gevaar en de echte agressie vormen maar een klein onderdeel van alle registraties die bij de politie gedaan worden. Maar wees er bewust van dat er soms wel degelijk heftig agressieve situaties zijn. Gisteren kreeg ik van een politiecollega een verhaal te lezen over een wijkagent die bij iemand langsging in de verwachting dat ze goed contact zouden hebben, zoals altijd. Zodat hij hem weer mee kon nemen naar de instelling waar hij vandaan was gevlucht. Dat pakte volledig anders uit, met veel agressie. Dat is buitengewoon ingrijpend. Het maakt enorme indruk op de mensen die erbij betrokken zijn. Tegelijkertijd weet ik dat er weinig situaties zijn waar het zo uit de hand loopt.’

Lezer Matthijs mailde dat in een recent onderzoek van de Erasmus Universiteit 'verward gedrag' nota bene als 'wicked problem' wordt omschreven. Dat stoort hem, omdat hij zelf zo’n verwarde man is geweest. 

‘Er is een groot verschil tussen wat mensen die in dat soort situaties zijn geweest zelf ervaren hebben en het hoogover-verhaal, zoals we dat aan universiteiten, hogescholen of bij grote instellingen kennen. Ergens in de afgelopen jaren is op zeker moment de term “wicked problem” uit de bus gekomen. Dat betekent: we begrijpen er niks van. We hebben geen idee wat we hiermee aan moeten. Ik kan me goed voorstellen dat een mens die dit leest denkt: ik ben blijkbaar een wicked problem. Waar slaat dit op? Hij kent zijn eigen motieven, hij weet waarom het zo gelopen is. Mensen kunnen dat in de situatie zelf (of achteraf) goed snappen maar zich toch niet onttrekken aan het verloop van de dingen.’

Jij stelt voor om een andere term te hanteren: mensen met onbegrepen gedrag. Daar zit het relationele in, het suggereert een verstandhouding? 

‘Dat is het belangrijkste van die term, de interactie tussen twee of meer mensen zit erin. Ik ga ervan uit dat gedrag altijd een betekenis heeft of een richting of een verklaring. Het komt niet zomaar als een meteoriet op de aarde vallen. En ik zeg erbij dat er situaties zijn dat mensen zo sterk onder invloed zijn van bijvoorbeeld middelen of van de eigen beleving in hun hoofd dat het moeilijk is om daar van buitenaf nog iets betekenisvols van te maken. Maar mijn punt is dat het in relatief weinig gevallen zo extreem is. Zoals het aantal heftige agressie-incidenten ook vrij klein is. Vaak kun je proberen om het gedrag op een of andere manier te begrijpen en dat kun je doen door in gesprek te gaan.’ 

Je moet het dus omdraaien: er zijn niet méér verwarde mensen, maar onze onmacht om met hen om te gaan is groter geworden? 

‘Dat zeg ik inderdaad. Tegelijkertijd, als je het zo uitdrukt, schrik ik. Want dan trekken mensen snel de conclusie dat “we meer moeten gaan doen om mensen te begrijpen”. En dat wordt dan vertaald als “we moeten meer zorg-professionals of veiligheidsprofessionals laten aanrukken om dat toegenomen gedrag weer in goede banen te leiden. Je krijgt dus een beleidsreactie in aantallen mensen en hogere opleidingen, maar ik vraag me af: is dat wel wat we zoeken?’ 

Je zou kunnen zeggen: dit is nou typisch het gevolg van de bezuinigingen op de zorg. We hebben het over onszelf afgeroepen. Jij bent gaan rekenen, is dat ook zo? 

‘Ik kan geen bewijs vinden voor de stelling dat het door de bezuinigingen komt. Daar zitten twee kanten aan. Een is: we bezuinigen niet in Nederland. Dat is een groot frame, maar de kosten van de gezondheidszorg stijgen al jaren. Als we het corrigeren voor het aantal mensen dat in Nederland woont, of de inflatie, dan stijgen die kosten vanaf de jaren zeventig per hoofd van de bevolking altijd! Ook in de geestelijke gezondheidszorg. We gaan wel middelen anders besteden.’

‘Jij zult ongetwijfeld iemand kunnen vinden die zegt: bij mij is een afdeling wegbezuinigd. Maar daar staan weer andere mensen tegenover die zeggen: bij ons is er een team bij gekomen. Er zijn ook bedden verdwenen; bedden zijn plekken waar mensen kortdurend kunnen verblijven, of jarenlang als zij ernstige psychische problematiek hebben waarmee ze niet in de samenleving kunnen functioneren.’

‘Bedden zijn natuurlijk een mooie oplossing voor een maatschappelijk probleem, als mensen zich niet staande kunnen houden en veel overlast veroorzaken. Dan is het verleidelijk om te denken: als die persoon dan maar ergens in de bossen is opgenomen, dan is ons probleem hier opgelost. En voor hem of haar is het ook beter, daar wordt liefdevol voor hem gezorgd, en hij wordt beter gemaakt. Welnu, er zijn minder bedden in de ggz, maar als je kijkt naar de verhouding tussen het aantal bedden en het aantal incidenten, zie je maar een kleine samenhang. Ongeveer 10 procent. Dat wil zeggen, 90 procent van de toename van verwarde persoonsmeldingen kun je niet verklaren. Dus moet je op zoek naar andere oorzaken.’ 

We leren onze jongeren om 24 uur per dag bezig te zijn met prestaties. En met beschikbaar zijn, en informatie opnemen

Ligt het in sociale problematiek? Dat de maatschappij individualistischer is geworden, moeilijker. Dat sociale verbanden verdwenen zijn. Dat het leven voor veel mensen het leven is geworden? 

‘Het is moeilijk om daar gefundeerde uitspraken over te doen. Ik ben in hart en nieren een onderzoeker en als je dit soort uitspraken doet, moeten daar cijfers onder liggen die je goed kunt analyseren. Dat is met dit soort dingen erg moeilijk. Aan de andere kant, even een voorbeeldje. Mijn zoon is elf en zit in de brugklas. Afgelopen week vroeg hij ’s avonds om een uur of acht of hij nog even Magister mocht checken. Dat is het online systeem waarin de cijfers voor proefwerken tevoorschijn komen.’

‘Goh, als ik terugdenk aan mijn jeugd dan wachtte je gewoon totdat je dat vak had, en of de docent het proefwerk wel of niet had nagekeken. Dit dringt door tot in zijn privéleven. Een vriendje van hem, op een andere school, kan nog tot zes uur ’s avonds via Magister extra huiswerk voor de volgende dag krijgen.’

‘Dus als hij om twee uur thuis is van school, dan is er een tijdsvak van vier uur waarin hij nog huiswerk kan krijgen. Pas vanaf zes uur ’s avonds is hij veilig, om het zo maar even te zeggen. Ik vind dat erg intrusief in het leven van jonge mensen. Als wij dat met elkaar op deze manier doen, dan leren we onze jongeren om 24 uur per dag bezig te zijn met prestaties. En met beschikbaar zijn, en informatie opnemen. Het is moeilijk om er de vinger op te leggen, maar ik denk dat er meer druk op de ketel zit dan in andere tijden.’

En omdat wij daar allemaal mee te maken hebben, wordt het lastiger om hulp te bieden aan iemand in je omgeving die het moeilijk heeft?

‘Dat is een lastig punt. Onze levens zitten vol. Veel mensen voelen relatief weinig ruimte om wat extra’s te doen. Maar mensen met een laag inkomen en verschillende baantjes zie je toch vaak hulp bieden aan anderen in nood. Dat vraagt veel. Ik heb het idee dat velen in onze samenleving het gevoel hebben dat ze niet meer kunnen doen dan ze al doen. Samen-redzaamheid, om het zo maar te zeggen, is een te grote belasting.’ 

Op een gegeven moment gaat het niet meer over jou, maar over je hoofd, of over een klein onderdeeltje in dat hoofd

Dus bellen we 112. Schakelen we professionals in. En daar begint het proces van escalatie. Dat begrip is cruciaal om te begrijpen hoe de zorg functioneert, in jouw ogen. Wat is escalatie? 

‘Escalatie wil zeggen dat je je eigen onmacht deelt met iemand anders die daar professioneel iets mee zou moeten kunnen. Dat doen mensen ook bij mij als ik bij de crisisdienst in functie ben. Als ze vastlopen komen ze naar mij toe en zeggen: doe iets. Je legt als mens je lot in handen van iemand die ervoor doorgeleerd heeft. Als die persoon het kan oplossen, als het lukt, min of meer samen met jou, dan is het mooi. Dan blijft de escalatie beperkt tot dat ene treetje.’

‘Komt die hulpverlener er niet uit, dan is het niet meer van deze tijd om te zeggen: “Goh, Lex, jij zit wel erg te tobben, maar ik heb er ook geen oplossing voor, dit is het leven, ik zou proberen een nieuwe fiets te kopen en lekker aan de slag te gaan.” Nee, als hulpverlener is het moeilijk om te verdragen dat we ons onmachtig voelen. Dus ik probeer jou bij een andere hulpverlener te krijgen, een gespecialiseerde of een betere. Ik verwijs door, een trapje hoger. Als het daar lukt, is de geest weer in de fles.’

‘Maar als het verder blijft gaan, als die problemen steeds maar niet opgelost worden, dan raak je dus steeds dieper in dat professionele systeem dat naarmate je dieper komt ook steeds fragmentarischer wordt. Op een gegeven moment gaat het niet meer over jou, maar over je hoofd, of over een klein onderdeeltje in dat hoofd. Het wordt steeds kleiner en specialistischer, en het gaat steeds minder over de mens als geheel.’

‘Er is een klein stukje dat gerepareerd moet worden en daar zijn specialisten voor. Maar als het niet blijft lukken ga je op een gegeven moment rondcirkelen in het zorgsysteem, terwijl je ver verwijderd bent geraakt van de gehele mens en de context waar het probleem is ontstaan. Je bent geëscaleerd in je eigen probleem en de link met het normale leven om je heen, de mensen, de naasten, je werk, je huis, dergelijke dingen, kan zomaar verloren gaan.’ 

Aan de basis is er dus behoefte aan mensen die met complexe situaties kunnen omgaan. Of durven omgaan. Jij maakt dat mee in de crisisdienst, dat is toch niet eenvoudig?

‘Het is helemaal niet eenvoudig; dus je vraagt veel van mensen. Iemand zegt bijvoorbeeld: ik heb totaal geen zin meer in het leven, ik wil er een eind aan maken. Er is een partner of een vader mee, er komt een verhaal bij over wat er allemaal speelt in de omgeving. Je hebt allemaal tegengestelde perspectieven en belangen. Dan is het moeilijk om rustig te blijven. Het is ook niet fair om het professionals kwalijk te nemen dat dat niet altijd lukt. Tegelijkertijd wordt op het gebied van psychische problematiek makkelijk gekozen voor de oplossing van behandeling, intensieve contacten of misschien een opname om te zorgen dat iemand niet een eind aan zijn of haar leven maakt. Die oplossing is veilig en bekend.’

Je schuift iets van je af, als hulpverlener?

‘Misschien doe je het zelf, of een collega, of je verwijst het door. Dat kan allemaal. Maar de grote kunst en uitdaging is om te blijven kijken, wat speelt hier nu precies? Zijn het verstoorde gezinsverhoudingen, is het misschien een heftige levensfase die hier gierend uit de klauwen loopt vanwege een paar tegenslagen die de afgelopen weken, dagen zijn gebeurd? Is het iets anders wat meer met het leven te maken heeft dan met ziekte? En als dat zo is, en je kunt daar overeenstemming met elkaar over bereiken, dan zie je mensen vaak opgelucht ademhalen. “Als je het zo uitlegt, snap ik het, dan wil ik het wel proberen.” Soms valt het dan de goeie kant op. En soms ook niet, daar moet ik eerlijk over zijn, het is niet een succesverhaal pur sang.’

Lezer Farid suggereert dat het komt door al die bureaucratie. Ook een gevolg van die escalatie. Ga terug naar lokale teams. Blijf dicht bij de omgeving waarin het gaat om wonen, werken, wijken, buren. Is dat zinvol denk jij?

‘Het is een zinvol idee. Dat hebben we een aantal jaar geleden geprobeerd door middel van sociale wijkteams die in veel gemeenten gestart zijn. Die zouden dicht bij burgers hun werk gaan doen. Het ging om generalisten, mensen die van veel markten thuis zijn, en die kunnen ondersteunen ook bij heftige dingen.’

‘Dat is op een aantal plekken goed gelukt. Maar op veel plekken zijn die wijkteams een soort indicatiestellers geworden. Ze doen een intake, vinden het ingewikkelder dan werd aangekondigd, hebben nog veel wachtenden, et cetera. Eigenlijk is daar een soort doorverwijsindustrie ontstaan, zonder dat de hulpverleners of bestuurders daarop uit waren. Het klein houden blijkt elke keer weer heel moeilijk te zijn. Het is ingewikkelder dan een organisatiemodel erop loslaten. Het vraagt om een micro-interactie tussen mensen waar flexibiliteit in zit.’ 

De essentie voor jou is: 'zo gewoon mogelijk handelen in ongewone situaties’.

‘Het is voornamelijk gebaseerd op de ervaring van een jaar of 25 in de zorg. Ik heb gemerkt dat de patiënt, of cliënt, het waardeert als je rustig blijft en je gewoon met iemand blijft praten. Als je er niet onmiddellijk een ziekteverhaal van maakt. En allerlei professionele terminologie gebruikt. Op het moment dat je het technischer maakt, maak je afstand.’ 

‘Generieke procesvaardigheden worden minder belangrijk gevonden dan specialistische professionele overwegingen. Iets is al snel een bijzondere stoornis, die op een speciale manier behandeld moet worden. Dat professionele discours maakt de afstand tot de mens groot, en creëert een eigen professionele wereld. Een wereld waarop beleidsmakers proberen te sturen, maar dat is lastig omdat het zo ingewikkeld gemaakt wordt. Ik denk vaak, jongens, het is een moeilijk vak, maar het gaat ook om basale vaardigheden.’

Zou je het kunnen toelichten aan de hand van een voorbeeld? 

‘Ik probeer het even zo klein mogelijk te maken. Een tijdje geleden kwamen een zoon en een vader in de crisisdienst; zoon is een jaar of veertien en stuurt appjes naar een vriend dat hij dood wil. Hij is ook weggelopen. Vader maakt zich zorgen. Van de jongen die ik eerst naar binnen vraag hoor ik allerlei dingen over de vader. Ik denk, als dat klopt is het moeilijk om een goeie vader te zijn. Met de vader erbij hebben we een gesprek over suïcidaliteit. Ten slotte zegt de vader: “Dat is allemaal heel mooi, maar ik maak me toch erg zorgen en ik vind dat hij even opgenomen moet worden. Want dan is hij even weg [met een handgebaar erbij], zodat ik aandacht kan geven aan mijn andere kinderen.” Dat deed mij pijn als vader. En ik zag dat het die jongen ook pijn deed. Ik dacht: moet ik professioneel reageren? Of reageer ik als mens, vanuit wat ik denk dat nu zinvol is. Dus ik zei: “Het spijt mij dat ik het zeg, maar dit raakt mij als vader toch wel heel diep. Wat u zegt over uw eigen kind. ‘Die moet maar even weg’.”’

‘Later ging hij weer toelichten waarom hij dat had gezegd, maar er was even een moment dat ik dacht: nu dring ik door. Ik bleef dicht bij mijn eigen gevoel en probeerde gewoon te reageren. Uiteindelijk ben ik koffie gaan halen en kregen zij de opdracht om te kijken of de jongen niet een paar dagen ergens anders heen kon. Daar zijn ze uit gekomen. Wij hebben ze niet meer teruggezien. Dat is geen garantie voor succes, maar ze zijn in ieder geval niet meer bij ons geweest.’ 

Je maakt het te kwetsbaar door te zeggen: iedere hulpverlener doet als vanzelf het goede. Het is een lastig vak

Er wordt vaak gezegd, en dat geldt voor professionals in allerlei sectoren (politie, onderwijs), geef het vertrouwen terug aan de professional! Die reageert vanuit haar ervaring, en intuïtie. En gevoeligheid.

‘Dit is ingewikkeld. Als je aan de autonomie van hulpverleners komt, dan kom je aan iets fundamenteels. Maar ik moet zeggen dat ik ook veel dingen heb zien misgaan vanuit datzelfde vertrouwen. Omdat door hulpverleners een bepaalde kant op wordt gedacht, omdat dat soms beter uitkomt, of omdat je door de organisatie in een richting wordt gestuurd, of omdat er meer geld te verdienen valt. Dat kunnen allemaal redenen zijn waarom je bepaalde beslissingen neemt of keuzes maakt. Die moet je met collega’s en het liefst met mensen van buitenaf toetsen! Anders kunnen ze desastreus uitpakken.’

‘Ik zal ook verkeerde keuzes hebben gemaakt, in de overtuiging dat het de juiste was. Je maakt het te kwetsbaar door te zeggen: iedere hulpverlener doet als vanzelf het goede. Het is een lastig vak, je moet checks-and-balances inbouwen om ervoor te zorgen dat er niet allerlei dingen mislopen. Want dat gaat makkelijk.’ 

Wat je voorstelt is een soort levenskunst, procesvaardigheden als samenwerken, vasthouden, richting geven, over heen grenzen heen kijken, reflecteren.

‘Het vervelende van dit soort woorden is dat je er allerlei kanten mee op kunt. Dus ik heb in mijn boek geprobeerd het beter uit te leggen. Het zijn dingen die je doet in het vormgeven van een proces. Het zijn menselijke dingen die bijvoorbeeld ook van pas komen als je een vergadering wilt voorzitten. Of als je bij voetbal een paar verschillende teams wilt indelen, of als je ingewikkelde bestuurlijke beslissingen moet nemen.’

Je noemt als voorbeeld van een goeie bestuurder Hans Spekman, en zijn aanpak van Hoog Catharijne in Utrecht.

‘Hans Spekman heeft samen met andere mensen heel veel voor elkaar gekregen bij het Centraal Station in Utrecht. Daar veroorzaakten mensen problemen met agressie, maar het was vooral onmenselijk wat daar gebeurde. Met een enorm plan hebben ze mensen uit de ellende weten te krijgen. En dat is inspirerend, want het was echt zo’n toestand waarvan negen van de tien Nederlanders zeiden: dat is niet op te lossen.’

Maar wat heeft Spekman dan gedaan, met het oog op dat zo gewoon mogelijk handelen in een ongewone situatie?

‘Hij heeft gedacht, ook vanuit zijn persoonlijke ervaring, zijn zus was verslaafd: mensen willen een zo goed mogelijk, zo gewoon mogelijk leven leiden. Mensen kiezen er niet voor om ergens in een tunnel tussen de poep en de gebruikte naalden te liggen. Dus laten we daarbij aansluiten, en ze proberen iets te geven waar ze naartoe kunnen leven of werken.’

‘Dus dat is weer dat gewone leven. Tegelijkertijd was hij, samen met de mensen in zijn netwerk, blijkbaar slim genoeg om te snappen dat je er met liefde en een huis en dergelijke alleen niet komt. Die mensen zijn niet zomaar in die omstandigheden beland. Dus ze hebben er ook strenge regels aan gekoppeld, aan de mensen, en aan zichzelf, als gemeente. Ze dachten: als er gebeld wordt dat iemand moet worden geholpen, moeten we binnen een bepaalde tijd reageren. We moeten meteen aan de bak en niet wachten tot het geëscaleerd is.’

‘Maar ze hebben ook gezegd: je moet kunnen aantonen dat je gebonden bent aan Utrecht, anders gaan we je niet helpen. Dat is een rare vraag aan mensen die dakloos zijn en rondom het station hangen. Hadden ze dat niet gedaan dan was Utrecht een nog grotere magneet geworden. Het getuigt van een soort straatwijsheid om te denken: als wij hier allemaal goede dingen gaan doen, dan komen er veel mensen op af. Dat redden we niet, we kunnen niet de hele wereld helpen. Dat is het soort realisme waarvan ik denk dat we er wel wat meer van mogen hebben.’ 

Ik zoek, en dat klinkt misschien conservatief, weer naar gemeenschappen van mensen

Kun je het toelichten ten aanzien van burgers. Niet alleen de mensen die het soms knap lastig hebben met het leven, maar ook de mensen die eromheen staan. Voordat we 112 bellen kunnen we zelf nog een hoop doen? 

‘Dat is echt wel een puzzel. Dat raakt aan wat je eerder zei, dat veel mensen vol zitten. Wat mij bezighoudt is dat veel mensen niet meer bij een bepaalde groep of gemeenschap horen. We hebben geen kerken meer dus mensen voelen zich ontheemd. En er zijn geen andere instituties die richting geven. Een gemeenschap, dat zijn mensen met wie je iets deelt en die je ook regelmatig ziet en waarvan je weet hoe hun leven eruitziet.’

‘Die zijn sneller geneigd om elkaar te ondersteunen. Je kent dan mogelijk meer mensen bij jou in de buurt die je kunnen helpen. En misschien hoef je ook niet altijd zoveel te doen. Ik heb zelf wat voorbeelden van de afgelopen jaren uit eigen kring waarin we niet eens zo veel gedaan hebben, maar we zijn wel op bepaalde momenten rustig gebleven. En we hebben gezegd: we gaan nu even om hem of haar heen staan. We gaan elke avond eventjes langs.’

‘Als we dat met tien man kunnen doen dan is het voor iedereen te behappen; dat houden we wel even vol. Het is verschillende malen gelukt. Ik zoek, en dat klinkt misschien conservatief, weer naar gemeenschappen van mensen. Ik heb het gevoel dat mensen daar behoefte aan hebben. Ik wist zelf niet hoe het zou zijn om weer meer in zo’n groep te zijn. Maar ik ben er zelf heel blij mee.’

Ja, jij voetbalt, je hebt een cluppie! 

‘Zeker. Dat zijn zeventig of tachtig mannen van min of meer dezelfde leeftijd als ik. Waarmee je dingen deelt maar soms ook heel praktisch dingen regelt. Door de diversiteit kun je er op bepaalde momenten echt voor elkaar zijn. En omdat je met veel bent kun je dat ook dragen.’ 

Gewoon handelen, is dat weer het beeld van Cruijff, de vrije ruimte opzoeken? Is dat wat je in complexe situaties moet doen?

‘Het is zo moeilijk om je te onttrekken aan de onrust en de opwinding, omdat je denkt dat je daar nodig bent. Als je daar gaat staan, ben je dicht bij de bal en kun je dus snel iets betekenen, denk je. Terwijl iedereen die voetbalt weet dat je de bal niet meer kunt afspelen als iedereen bij elkaar staat. Er is geen ruimte meer, het spel loopt vast op het kluitje.’ 

En dat kluitje zijn al die specialisten bij elkaar, die maar voor escalatie zorgen. Maar er is nog een ruimte daarnaast! 

‘Net zoals jeugdelftallen het moeilijk vinden om het hele veld te gebruiken. Zij vinden het moeilijk om die ruimte te durven nemen. Het heeft te maken met het idee dat hoe specialistischer iets is, hoe beter het kan worden opgelost. Dat vind ik een beetje een overschatting van mijzelf en mijn collega’s. Het is ook een onderschatting van het vermogen van mensen om met elkaar dingen te doen. Niet per se om problemen op te lossen, maar wel om ze met elkaar te dragen en te zoeken naar uitwegen. Het is wel zo, je hebt er een zekere levenservaring en wijsheid voor nodig. Dus het is zeker niet makkelijk, maar ik hoop dat er meer ruimte komt.’

Waar sta jij nou met dit pleidooi, in de sector? Is dit politiek te vertalen? Dit vraagt om een verandering. Die is interessant maar voor politici best moeilijk om voor zich te zien. Waar zou jij mee beginnen? 

‘Ik zou klein beginnen. Ik zou in een wijk of in een buurt, of een kleine gemeente een experiment willen doen. Laten we met een aantal mensen in een netwerk kijken of we daar voorwaarden voor kunnen creëren. Laten we het uitproberen en kijken wat er dan gebeurt. Wel scherp en onderzoekend. Wat gebeurt er nu? Leidt dit tot andere dingen? Zijn er nieuwe mogelijkheden; wat heb je nodig om het tot een succes te maken? Ik zou het gewoon willen uitproberen.’

Lees verder: