Coronavaccins zijn te belangrijk om aan een handvol farmaceuten over te laten
Zo snel mogelijk iedereen vaccineren. Dat is de enige uitweg uit de coronacrisis. Maar vanwege internationale patentwetten worden er veel minder vaccins geproduceerd dan zou kunnen. De volksgezondheid zou zwaarder moeten wegen dan de belangen van een handvol farmaceuten.
In deze fase van de pandemie zijn we totaal afhankelijk van enkele grote bedrijven. Farmaceuten Pfizer, Moderna en AstraZeneca hebben momenteel de sleutels van onze vrijheid in handen. Zij bepalen hoeveel vaccins we krijgen en dus ook wanneer we verlost zullen geraken uit deze ellende.
In armere landen is die afhankelijkheid nog schrijnender. Daar hoeven ze voorlopig helemaal niet op vaccins te rekenen. Een kleine groep rijke landen, samen niet meer dan 14 procent van de wereldbevolking, heeft al meer dan de helft van de beschikbare dosissen opgekocht.* Volgens een rapport van The Economist* zullen de inwoners van de armste landen tot 2023 of zelfs nog langer moeten wachten eer ze ingeënt kunnen worden.
Vaccins worden momenteel niet gezien als een publiek goed, ook al is hun ontwikkeling grotendeels gefinancierd met publiek geld. Een paar grote farmaceuten hebben het eigendomsrecht geclaimd en doen wat bedrijven altijd doen: ze verkopen hun producten aan de hoogstbiedende.
Dat we toestaan dat bedrijven eigenaar worden van producten die het verschil kunnen maken tussen leven en dood, is een politieke keuze. Een keuze die niet alleen nadelig is voor armere landen, maar waarmee we ook in ons eigen vel snijden. Als we het lef zouden hebben om het eigendomsrecht van deze bedrijven te beperken, kunnen we deze pandemie sneller de kop indrukken. We zouden niet alleen sneller veel meer vaccins kunnen produceren, maar ook de bestaande productiecapaciteit kunnen inzetten om alleen de beste vaccins te maken.
In november vorig jaar deden Costa Rica en Zuid-Afrika al een poging om de sleutels in handen te krijgen. Ze dienden bij de Wereldhandelsorganisatie een aanvraag in voor een uitzondering op de wereldwijd geldende patentwetgeving, in de hoop zo het recht te verkrijgen om zelf coronavaccins te laten produceren.
Zo ver is het dus gekomen. Een land moet toestemming vragen aan een weinig democratische instelling om goederen te maken waarmee het zijn eigen inwoners kan redden.
Waarom?
Voor het antwoord op die vraag moeten we een slordige veertig jaar terug in de tijd.
Als de winstmarges van farmaceuten in het geding komen, komen ze in actie
In de jaren zeventig werden ook in landen als India en Brazilië farmaceutische bedrijven opgericht. Daardoor hoefden deze landen geen geneesmiddelen meer te importeren uit de Verenigde Staten of Europa, maar konden ze deze zelf produceren. Dat was volkomen legaal, omdat in veel landen geneesmiddelen niet gepatenteerd konden worden. En als een land wel patenten toekende aan medicijnen of vaccins, dan stopte deze bescherming aan de landsgrenzen. Een Amerikaans patent had dus geen enkele juridische waarde in India.
Die beperkte patentbescherming bedreigde de omzet van enkele Amerikaanse farmagiganten. Hun geneesmiddelenexport naar die landen daalde. En als hun winstmarges in het gedrang komen, schieten farmaceuten in actie. Het startschot werd in 1982 gegeven door Barry MacTaggart, de toenmalige CEO van farmagigant Pfizer. Hij plaatste een opiniestuk in The New York Times met de titel ‘Stealing from the mind’. De boodschap was duidelijk: andere landen stalen Amerikaanse uitvindingen. Die diefstal moest stoppen.
Volgens de farmaceutische industrie was er dringend behoefte aan wereldwijde patentbescherming
Het bleef niet bij een opiniestuk. Er volgde een massale lobbycampagne om andere bedrijven en de Amerikaanse overheid ervan te overtuigen dat er dringend behoefte was aan een wereldwijde patentbescherming. Met succes: al snel sloegen Westerse landen en bedrijven de handen ineen. Samen streefden ze naar de vervanging van de lappendeken aan nationale patentregels door één wereldwijd geldig patentsysteem – een systeem dat vanzelfsprekend toegesneden was op de wensen van enkele grote Westerse bedrijven.
Landen als India of Brazilië hadden weinig te winnen bij zo’n internationaal geldende patentwetgeving, want ze bezaten zelf nauwelijks patenten. Maar deze armere landen slaagden er niet in om zich te verenigen en werden genadeloos tegen elkaar uitgespeeld. Een voor een werden ze overtuigd om mee te doen met wat uiteindelijk de TRIPS-akkoorden zouden worden: de Agreement on Trade-Related Intellectual Property Rights, waarin een aantal minimumregels voor de patentwetgeving vastgelegd werd door de Wereldhandelsorganisatie.
Daarvoor gebruikten de Verenigde Staten en hun bondgenoten wortels – lagere invoerheffingen als de armere landen exporteerden naar Amerika of Europa bijvoorbeeld – maar vaker werd de stok tevoorschijn gehaald: als de landen zich bleven verzetten, konden ze handelssancties verwachten.
Uiteindelijk gaven bijna alle landen toe en in 1994 ondertekenden in Marrakech 123 landen de TRIPS-akkoorden. Elk land verplichtte zich om zijn patentwetgeving aan te passen. Patenten waren vanaf dat moment wereldwijd geldig. De productie en de verkoop van een geneesmiddel waarop je niet het patent bezat, was plots illegaal.
Landen werden afhankelijk van rijke multinationals, geneesmiddelen veel te duur
Al snel werd duidelijk dat dit voor veel landen betekende dat ze voor hun volksgezondheid afhankelijk werden van enkele rijke multinationals. En doordat farmabedrijven nu een wereldwijd monopolie hadden op de verkoop van hun geneesmiddelen, konden ze vragen wat ze wilden. Daardoor werden geneesmiddelen te duur voor het overgrote deel van de wereldbevolking. Dat is nog altijd zo: op dit moment hebben naar schatting 2 miljard mensen door de te hoge prijzen geen toegang tot essentiële geneesmiddelen, waardoor er elk jaar ongeveer 10 miljoen mensen sterven.
Het was een virus dat deze spanning tussen de belangen van enkele grote bedrijven en volksgezondheid voor het eerst echt op scherp stelde: HIV.
Pas na publieke verontwaardiging bonden de farmaceuten in
Eind jaren negentig stierven in Zuid-Afrika dagelijks duizenden mensen aan aids. Er bestonden al enkele aidsremmers, maar deze waren veel te duur. De Zuid-Afrikaanse overheid besloot de TRIPS-regels te negeren en haar patentwetgeving aan te passen, zodat ze goedkopere, generieke versies van die aidsremmers kon importeren. Dat vond de farmaceutische industrie geen goed idee. Farmaceuten lobbyden bij de Amerikaanse overheid, die vervolgens dreigde met economische sancties tegen Zuid-Afrika. Verschillende bedrijven spanden een proces aan tegen de Zuid-Afrikaanse overheid wegens inbreuken op het internationale patentrecht. Pas na massale publieke verontwaardiging bonden de farmaceuten in en lieten ze de import van generieke aidsremmers toe.
Toch was het pleit nog niet gewonnen. Ook in de jaren erna werd elke overheid die het lef had om voor zijn eigen bevolking goedkopere geneesmiddelen te produceren bedreigd. Toen Thailand in 2007 plannen maakte om een generieke versie van de aidsremmer Kaletra te laten produceren en te verkopen,* dreigden de Verenigde Staten met handelssancties. Thailand had weinig keuze en moest zijn plannen opbergen.
Toen kwam het coronavirus en de geschiedenis herhaalde zich.
Ook bij dit virus is het Zuid-Afrika, deze keer samen met Costa Rica, dat probeert de patentwetgeving te omzeilen. De landen vroegen in november vorig jaar een zogenaamde TRIPS-waiver aan, die het mogelijk maakt om vaccins te laten produceren zonder dat de producenten aangeklaagd kunnen worden voor het schenden van de patentwetgeving. Meer dan honderd landen steunen dit voorstel. De Europese Unie, de Verenigde Staten, Japan, Noorwegen, Brazilië, Canada, Het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland verzetten zich. Allemaal landen (en één politiek verbond) met een sterke farmaceutische industrie. Je hoeft geen complotdenker te zijn om te vermoeden dat dat geen toeval is.
Landen met een sterke farmaceutische industrie verzetten zich tegen een uitzondering op de TRIPS-regels
Het is nog onduidelijk wanneer de Wereldhandelsorganisatie een definitieve uitspraak doet over de TRIPS-waiver. Intussen verdedigt de EU haar verzet tegen het opheffen van de patenten door te verwijzen naar haar steun aan ACT-A: een aankoopmechanisme van de Wereldgezondheidsorganisatie dat probeert om ook voor armere landen vaccins te bemachtigen. Dat is een doekje voor het bloeden. Het klopt dat de Europese Unie al wel wat geld gedoneerd heeft aan ACT-A, maar wat ze er niet bij vertellen is dat de rijkere landen al de meeste beschikbare vaccindossisen opgekocht hebben. Je hebt niet veel aan een aankoopmechanisme als er niets meer aan te kopen valt.
Ondanks de retoriek van hun leiders – Europese Commissievoorzitter Ursula Von der Leyen noemde de vaccins een ‘universeel publiek goed’ en de Franse president Emmanuel Macron beweerde dat ‘het noodzakelijk is dat een vaccin tegen covid-19 een mondiaal publiek goed is, dat buiten de wetten van de markt staat’ – kiezen deze landen dus toch voor de belangen van Big Pharma, en niet voor de volksgezondheid.
Dat kan anders – maar alleen als overheden sterk optreden en het algemene belang boven dat van de industrie stellen.
Hoe de volksgezondheid het kan winnen van de farmaceutische industrie
Hoe zou dat in zijn werk kunnen gaan?
Het toekennen van de TRIPS-waiver is de eerste stap. Maar daarmee ben je er nog niet: je moet ook de knowhow bezitten, de precieze methode om deze vaccins aan te maken. Die kennis is nu bedrijfsgeheim en ook de goedkeuring van de TRIPS-waiver geeft je als overheid nog niet het recht om bedrijfsgeheimen op te eisen. Maar je kan als overheid een bedrijf natuurlijk wel onder druk zetten. Sterker nog, dat is al met succes gebeurd, en wel in Nederland.
In het begin van de pandemie was er in Nederland een tekort aan lysisbuffer: een vloeistof die je nodig hebt om PCR-tests uit te voeren. Zo’n lysisbuffer is eenvoudig te maken, mits je het exacte recept hebt. Roche, de producent van deze buffer, weigerde aanvankelijk dat recept vrij te geven. Toen de Nederlandse overheid, gesteund door de terechte publieke verontwaardiging, druk uitoefende, bond Roche in en gaven ze hun bedrijfsgeheim vrij, waarop Nederlandse bedrijven de vloeistof zelf konden maken.
Natuurlijk is het productieproces van een vaccin een heel stuk ingewikkelder dan het recept voor een lysisbuffer. Maar moeilijk is niet onmogelijk. Als farmaceuten eenmaal hun geheimen delen, duurt het leerproces misschien enkele maanden, maar kunnen daarna andere bedrijven aan de slag.
Dat brengt ons meteen bij de volgende horde: productiecapaciteit. Zijn er wel voldoende fabrieken waar we deze vaccins kunnen produceren? Waarschijnlijk wel. Farmaceuten als Moderna, Pfizer of AstraZeneca sluiten nu al samenwerkingsverbanden met andere farmaceutische bedrijven om hun productiecapaciteit op te voeren. Maar lang niet alle mogelijkheden worden daarbij benut. Farmagigant Merck bijvoorbeeld zette na teleurstellende resultaten de ontwikkeling van zijn eigen vaccin stop. De productielijnen die dat bedrijf voorzien had om hun vaccin te maken zouden we alvast kunnen inzetten. En er zijn nog tal van fabrikanten van generieke medicijnen die, na de overdracht van de nodige kennis, perfect in staat zijn om deze vaccins te maken.
En als we dan toch bezig zijn, waarom maken we dan niet alleen de beste vaccins? Momenteel wordt een groot gedeelte van de vaccinproductiecapaciteit ingezet om suboptimale vaccins aan te maken. Zo is het AstraZeneca-vaccin mogelijk minder effectief dan dat van enkele concurrenten. Waarom verplichten we AstraZeneca niet om zijn enorme productiecapaciteit in te zetten om een van de andere vaccins te maken?
De crisis is te groot om aan een paar bedrijven over te laten
Deze enorme gezondheidscrisis is te belangrijk om aan enkele bedrijven over te laten. Willen we de pandemie zo snel mogelijk beëindigen, dan moeten de oude regels – patenten, aandeelhoudersbelangen, bedrijfsgeheimen – tijdelijk op de schop, zodat we zo snel mogelijk iedereen kunnen inenten. Later, na de pandemie, kunnen we dan nog discussiëren over eventuele vergoedingen.
Natuurlijk moet deze enorme inspanning op een of andere manier gecoördineerd worden. Overheden zijn daarvoor waarschijnlijk niet de beste keuze. Ook zij zijn niet zozeer gericht op het belang van alle wereldburgers, maar vooral op dat van hun eigen bevolking. Maar waarom zou de Wereldgezondheidsorganisatie, die nu al een sterk coördinerende rol inneemt in het beteugelen van deze crisis, ook niet de vaccinproductie kunnen sturen?
In de woorden van de WHO: 'Nobody is safe until everybody is safe'
En nee, we moeten dit niet alleen doen voor de armere landen. Ook wij rijke westerlingen hebben er alle belang bij om de sleutels van onze vrijheid te ontfutselen uit de handen van de industrie. Onze overheden zijn er, door voldoende geld op tafel te leggen, in geslaagd om voor ons voldoende vaccins te reserveren. Leuk, maar in de woorden van Tedros Adhanom Ghebreyesus, de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie: ‘Nobody is safe until everybody is safe’. We leven niet op een eiland. Een lage vaccinatiegraad in de rest van de wereld heeft ook voor ons enorme gevolgen. Hoe langer het virus kan circuleren, hoe groter de kans dat er varianten opduiken – varianten die met een beetje pech de immuunreactie die door de vaccins wordt opgewekt omzeilen.
En dan is er nog de economische impact van het laten doorwoeden van de pandemie. In de wereldeconomie is alles met alles verbonden. Een lockdown in pakweg Oost-Azië voelen we ook hier. Een recente studie * berekende dat indien ontwikkelingslanden er eind 2021 slechts in slagen om de helft van hun bevolking in te enten, de wereldeconomie tussen de 1,8 en 3,8 biljoen dollar verlies lijdt. In het meest extreme scenario – geen vaccins voor armere landen dit jaar – loopt dat verlies op tot 9 biljoen dollar.
Het idee dat het openbreken van patenten noodzakelijk is om deze pandemie te bedwingen, wint terrein. Het is ook niet langer enkel een linkse hobby. Enkele weken geleden twitterde Gwendolyn Rutten, de voormalige voorzitter van de bepaald niet linkse Vlaamse liberale partij: ‘Covid-19 vaccins zouden publiek goed moeten zijn. Geen patenten, geen monopolies.'*
We hebben al zo veel rechten gedeeltelijk opgegeven tijdens deze pandemie – het recht om af te spreken met wie je wil, het recht op onderwijs en het recht op privacy. Waarom vragen we dan enkele grote bedrijven niet om een stukje van hun eigendomsrechten op te geven?
Voor dit artikel sprak ik met Karel Hendriks en Dimitri Eynikel van Artsen zonder Grenzen, en Els Torreele van het UCL Institute for Innovation & Public Purpose.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!