De stille bondgenoot van rechts? Je woont erin
Meer dan de helft van alle woningen in Nederland is een koophuis. En dat heeft grote gevolgen voor onze politieke voorkeuren. Want wie een huis bezit, is minder snel voor herverdeling van de welvaart.
Wie een huis koopt, denkt niet in de eerste plaats aan politiek. Nieuwe huiseigenaren maken zich vooral druk over de maandelijkse hypotheeklasten, en of die lager zijn dan de huur die ze daarvoor betaalden. Over wat het huis waard zal worden, en of dat zal bijdragen aan hun pensioen.
Het kopen van een huis is vooral een individuele keuze, zou je denken. Maar alle huisaankopen bij elkaar – 58 procent van de woningen in Nederland is een koophuis – hebben grote politieke gevolgen. We zijn gewend kiezers onder te verdelen in links en rechts, jong en oud, hoog- en laagopgeleid. Maar je zou ze ook kunnen opdelen in huiseigenaren en huurders.
Als je goed kijkt, kun je dat ook zien. Op de Windjammerdijk in de Amsterdamse wijk IJburg bijvoorbeeld. Achter ongeveer de helft van de ramen – van waarachter de bewoners uitkijken over het water – hangen sinds een aantal weken posters. ‘Geen megawindmolens in IJburg’, staat erop, met daaronder een reusachtige windmolen naast een paar prominente gebouwen uit de stad.
Opvallend, want een groot deel van deze bewoners stemt op D66 en GroenLinks,* de partijen die de windmolens willen plaatsen. Maar de IJburgers zijn bang dat hun uitzicht straks niet meer alleen zal bestaan uit voorbijtuffende binnenvaartschepen en in de verte het witte kerkje van Durgerdam. Het stadsbestuur heeft het gebied rondom hun wijk tot ‘zoekgebied’ verklaard voor het plaatsen van megawindturbines.
De meeste mensen die tegen de windmolens protesteren, hebben een koophuis. Van de huurders in de wijk heeft slechts een enkeling een poster achter het raam geplakt. Waar dat verschil vandaan komt? De huiseigenaren zijn bang dat hun huis door de windmolens in waarde zal dalen. Dat komt bovenop de angst voor geluidsoverlast en stress die voor mensen onhoorbare bromtonen mogelijk veroorzaken.
Huiseigenaren stemmen sneller rechts
Het protest op IJburg is een zichtbaar voorbeeld van iets dat meestal verborgen blijft: huiseigenaren stellen zich politiek gezien anders op dan huurders.
Die verschillen komen het duidelijkst naar voren tijdens de verkiezingen. Huiseigenaren stemmen twee keer vaker op de VVD of Forum voor Democratie dan huurders, blijkt uit data die socioloog Niels Spierings van de Radboud Universiteit op mijn verzoek bekeek. Omgekeerd stemmen huurders ruim twee keer zo vaak op de SP, en kiezen ze ook eerder voor de PVV, GroenLinks of 50PLUS.
Daarmee toont Spierings geen oorzakelijk verband aan. Wie een eigen huis koopt, gaat natuurlijk niet automatisch VVD of FVD stemmen. Toch is het effect best sterk, zegt hij, als je bedenkt dat hij de data heeft gecorrigeerd voor onder andere opleiding, inkomen en leeftijd.
De extra stemmen voor rechts gingen ten koste van de ChristenUnie, D66, PvdA, PVV en 50PLUS
Spierings keek ook of mensen door de jaren heen van partij veranderden, nadat ze een huis hadden gekocht of juist waren gaan huren. Van de mensen die in 2015 huurden en in 2019 of 2020 een eigen huis hadden, zei in 2015 17 procent op een rechtse partij te willen stemmen – vijf jaar later was dat 39 procent. Dat is een veel sterkere toename van rechtse stemmers dan onder mensen die in 2015 al een koophuis hadden: in die groep was er een groei van 33 naar 43 procent.
De extra stemmen voor rechts gingen ten koste van de ChristenUnie, D66, PvdA, PVV en 50PLUS. Vooral die laatste twee verloren steun onder de nieuwe huiseigenaren: in 2015 gaf 27 procent van de toekomstige huiseigenaren aan op deze partijen te stemmen. In 2019 en 2020 was dat 12 procent. Mensen die daarentegen links stemden toen ze nog huurden, doen dat als kopers ook: het aantal linkse stemmers daalde in deze groep maar met 1 procentpunt: van 23 naar 22. Volgens Spierings speelt bij deze groep ideologie een grotere rol bij hun stemkeuze.
Natuurlijk zijn er andere grote thema’s die meewegen bij de keuze voor een partij, zoals migratie, het klimaat en – tijdens de komende verkiezingen – corona. En ook bij een veranderende politieke voorkeur spelen factoren als inkomen, leeftijd en opleiding een rol. Maar volgens Spierings kunnen die factoren niet de hele verschuiving van huiseigenaren van midden- naar rechtse partijen verklaren. ‘Huizenbezit maakt de economische situatie van mensen heel tastbaar.’
Het ideaal van een eigen huis
Om te begrijpen waarom het hebben van een koophuis van invloed is in het stemhokje, moeten we terug naar de naoorlogse periode. In de jaren vijftig, zestig en zeventig was de heersende opvatting nog dat de middenklasse het beste af is in een sociale huurwoning. Woningcorporaties kregen veel subsidie om te bouwen. In 1971 was 35 procent van de huizen in Nederland een koophuis. Ongeveer de helft was sociale huur, de rest particuliere huur.*
Maar in de jaren tachtig veranderde dat drastisch. Na twee oliecrises was de werkloosheid enorm gestegen. De overheid gaf veel uit aan uitkeringen, terwijl de belastinginkomsten juist laag waren. Omdat deze situatie onhoudbaar dreigde te worden, besloot het kabinet flink te bezuinigen op uitkeringen en op de subsidies voor sociale woningbouw. In plaats daarvan kwam er steun voor een alternatieve manier om in de sociale zekerheid van burgers te voorzien: de eigen woning.
De bedragen die huishoudens konden lenen om een woning te kopen werden hoger, en er kwamen nieuwe hypotheekvormen op de markt. Daarnaast kregen woningcorporaties meer ruimte om huizen te verkopen. Dat had effect: in het jaar 2000 was de helft van de woningen in Nederland een koophuis.
Een nieuw soort ongelijkheid
De toename van het huizenbezit heeft de samenleving veranderd. Was een huis tot de jaren tachtig vooral een plek om in te wonen, met de bezuinigingen op uitkeringen en sociale woningbouw werd het ook een belangrijke investering. Want wie een tijdje werkloos is, langdurig ziek wordt of met pensioen gaat, doet er goed aan eigen vermogen te hebben.
Het is tegenwoordig een stuk minder geaccepteerd dat mensen voor hun sociale zekerheid afhankelijk zijn van de gemeenschap, stelt stadsgeograaf Richard Ronald van de Universiteit van Amsterdam, die een boek schreef over de politiek rondom huizenbezit. In plaats daarvan geldt nu het kapitaal in een huis als sociale verzekering.
Ouderen die decennia geleden een huis kochten, profiteerden enorm van de prijsstijgingen
Dat creëert een nieuw soort ongelijkheid in de maatschappij. Want de maatregelen die het huizenbezit moesten bevorderen, hadden ook andere effecten: in 2008, vlak voor de financiële crisis, waren de huizenprijzen ruim vijf keer zo hoog als in 1983, toen ze na de oliecrises een dieptepunt bereikten.
Ouderen die decennia geleden een huis kochten, profiteerden enorm van die prijsstijgingen. Maar jongeren hebben inmiddels steeds minder toegang tot de woningmarkt. Onder 18- tot 39-jarigen nam het huizenbezit tussen 2011 en 2018 af van 53 tot 47 procent. Dat betekent 113.000 jonge huishoudens met een koophuis minder, die dus geen kapitaal opbouwen.*
Huizenbezit is een aanslag op de solidariteit
Als je jouw woning als een spaarpotje ziet, heeft dit invloed op hoe je naar de wereld kijkt, blijkt uit onderzoek van bestuurssocioloog Stéfanie André van de Radboud Universiteit. Zij bestudeerde de politieke voorkeuren van huiseigenaren aan de hand van data uit 24 Europese landen en zag dat huiseigenaren minder vaak voorstander zijn van herverdeling van de welvaart dan huurders. In andere woorden: als je een koophuis hebt, is er grotere kans dat je tegen hoge belastingen voor hogere inkomens bent, waarmee overheden bijvoorbeeld pensioenen, toeslagen en uitkeringen financieren.
Ook hier geldt: dat kan komen doordat huiseigenaren vaak een hoger inkomen hebben dan huurders, ouder zijn en hoger opgeleid – en daardoor per definitie al conservatiever in hun politieke opvattingen. Maar ook als André met deze en andere factoren rekening houdt, zijn Nederlandse huiseigenaren 5 procent minder voor herverdeling dan huurders.
Dat klinkt als weinig, maar volgens André is het een aanzienlijk percentage, vergeleken met andere omstandigheden die de politieke voorkeuren van mensen beïnvloeden. ‘Huizenbezit is een aanslag op de solidariteit’, concludeert ze.
Ook in andere landen is er een samenhang tussen huizenbezit en steun voor de verzorgingsstaat
Onderzoekers in andere landen vonden eenzelfde samenhang tussen huizenbezit en steun voor de verzorgingsstaat. Zo stelde politicoloog Ben Ansell van de universiteit van Oxford vast dat huiseigenaren in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk minder voorstander van herverdeling van de welvaart zijn als de huizenprijzen stijgen.* En uit onderzoek van Steffen Mau en Thomas Lux van de Humboldt Universiteit Berlijn blijkt dat Duitse huiseigenaren kritischer zijn over publieke pensioenvoorzieningen dan huurders.*
Overigens geldt dat niet overal. Het verband tussen huizenbezit en solidariteit geldt alleen voor landen waar relatief veel huizenkopers een hypotheek nemen, zoals Nederland. In bijvoorbeeld Spanje en Portugal hebben de meeste huiseigenaren geen hypotheek, maar betalen hele families mee aan de aankoop van het huis. In die landen is voor de bewoners het vermogen in het huis dus geen persoonlijk kapitaal. Als zij verhuizen, gaat er vaak een ander familielid in wonen.
Verklaring voor de populariteit van de VVD
Ook André ziet dat het toegenomen financiële belang van het eigen huis invloed heeft op stemgedrag. Ze vergeleek de partijkeuze van huiseigenaren en huurders aan de hand van dezelfde data als Spierings, maar dan na de Tweede Kamerverkiezingen van 2006, 2010 en 2012. In 2006 en 2010 was er geen verschil. Maar in 2012 gingen huiseigenaren opeens anders stemmen.
Dat had te maken met de daling van de huizenprijzen door de financiële crisis. Daardoor zagen huiseigenaren het vermogen dat ze dankzij hun woning hadden opgebouwd opeens slinken. Wie een groot vermogen had opgebouwd, veranderde niet van partij. Deze mensen maakten zich blijkbaar geen zorgen.
Maar van de eigenaren wier huis door de crisis onder water kwam te staan, verliet een deel de middenpartijen en stemde GroenLinks, Partij voor de Dieren of SP – partijen die voor een groot sociaal vangnet zijn. En wie een klein vermogen had opgebouwd en dat in gevaar zag komen, had juist een grotere kans een middenpartij in te ruilen voor de VVD. Deze huiseigenaren wilden de rest van hun vermogen redden door op een partij te stemmen die het eigenwoningbezit beschermt. ‘Dat is een deel van de verklaring voor de populariteit van de VVD’, zegt André.
Partijen passen zich aan huiseigenaren aan
Het ligt voor de hand te denken dat vooral rechtse partijen verantwoordelijk zijn voor de toename van het huizenbezit in Nederland. Zij winnen er immers stemmen mee. Maar ironisch genoeg was juist de steun van de PvdA beslissend, laat onderzoek van politicoloog en socioloog Sebastian Kohl van het Max Planck Instituut in Keulen zien.
Kohl maakte een database van alle verkiezingsprogramma’s sinds de Tweede Wereldoorlog. Hij noteerde van elke partij standpunten die het aantal huurwoningen moeten vergroten, en standpunten die het kopen van een woning stimuleren. De meest opvallende verandering die Kohl daarbij tegenkwam, is die bij de PvdA in de jaren tachtig.
Eind jaren zeventig en begin jaren tachtig pleiten de sociaaldemocraten nog bijna uitsluitend voor sociale woningbouw. Ook wil de PvdA woningen van particuliere eigenaren onteigenen. In 1986 schrijft de partij voor het eerst dat er ook voldoende koopwoningen voor de lagere inkomens moeten zijn.
Dankzij de PvdA kregen het CDA en de VVD genoeg steun voor bezuinigingen op de sociale huursector
In 1989 maakt de PvdA ruimte voor de verkoop van sociale huurwoningen, iets waar ze eerder niet achter stond. En in 1994 schrijft de partij: ‘De PvdA zal het eigenwoningbezit onder lager betaalden bevorderen.’ Hiermee kregen het CDA en de VVD genoeg steun voor bezuinigingen op de sociale huursector.
De afgelopen jaren deden ook andere politieke partijen meer voorstellen die woningbezit beschermen, naarmate het aandeel huiseigenaren toeneemt. Zo toonde GroenLinks zich door de jaren heen voorstander van een programma waarbij sociale huurders hun eigen woning konden kopen, en van een premie voor starters op de woningmarkt.
D66 was al langer voorstander van maatregelen die het kopen van een huis makkelijker maken, maar ondersteunde ook betaalbare huur voor een brede groep. In 2012 verandert dat: toen wilde de partij de huren in de sociale sector juist verhogen. In datzelfde verkiezingsprogramma staat bovendien dat mensen in staat moeten zijn hun zorgkosten te betalen met vermogen uit hun huis. Met andere woorden: de partij ziet een koophuis als vervanging van sociale zekerheid.
Een zichzelf versterkend effect
Kohl concludeert: in landen waar de meerderheid van de huishoudens een eigen woning heeft, kunnen partijen in het politieke midden niet anders dan huizenbezit ondersteunen. Het is een zichzelf versterkend effect: eerst hebben politieke partijen het huizenbezit bevorderd, nu zijn ze ervan afhankelijk voor de steun van hun kiezers.
Afgaande op de verkiezingsprogramma’s van dit jaar willen partijen daar nu wel verandering in brengen. Bijna allemaal schrijven ze dat de markt de afgelopen jaren te veel macht heeft gekregen, en dat de overheid weer een grotere rol moet gaan spelen als het om wonen gaat. (Hoe dat er precies uit moet zien en hoe de partijen daarin verschillen, is het onderwerp van een volgend stuk.)
Ondertussen besloot de Amsterdamse gemeenteraad deze maand dat het gebied rond IJburg ‘zoekgebied’ voor windmolens blijft. Het onderzoek naar geluidsoverlast en schade voor de gezondheid moet nog komen, net als de definitieve beslissing over waar de molens komen te staan.
Toch staan GroenLinks en D66 nu al voor een dilemma. Ze willen duurzame energie opwekken, maar hadden de tegenwind van hun eigen kiezers niet meegerekend. Die hebben naast groene dromen ook een eigen huis.