Gisteren over diversiteit in de Tweede Kamer – of, beter gezegd: het gebrek daaraan. Met de vertegenwoordiging van vrouwen en personen met een migratieachtergrond gaat het in ons parlement nog lang niet goed genoeg.

In het huidige parlement is slechts 31 procent van de Kamerleden vrouw, en heeft 10 procent van de Kamerleden een migratieachtergrond. En van hen is niet één Kamerlid zwart.

Na de verkiezingen van volgende week verandert er waarschijnlijk wel iets ten goede: volgens de prognose van het Montesquieu Instituut is na de verkiezingen van volgende week 39 procent van de Kamer vrouw, en stijgt het aantal Kamerleden met een migratieachtergrond straks naar 13 procent. En onder hen zijn – naar alle waarschijnlijkheid – twee leden met een Surinaamse achtergrond.

Een evenredige representatie is het vooralsnog niet – als je het vergelijkt met het aandeel van deze groepen in de Nederlandse samenleving tenminste. Maar een goed begin is het halve werk.

Toch blijft de karige representatie van andere sociale minderheidsgroepen grotendeels onbesproken – ook in mijn artikel. Dat heeft vooral een praktische reden: om het onderwerp enigszins behapbaar te houden moest ik mijn analyse ergens afbakenen.

Maar zoals veel van jullie gisteren terecht opmerkten in de bijdragen onder mijn stuk: er zijn genoeg andere groepen die slecht of zelf helemaal niet vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer: mensen die niet hbo- of wo-geschoold zijn, bijvoorbeeld, of mensen met een beperking, mensen die niet uit de Randstad komen, niet-neurotypische personen, lhbti’ers. En zo verder.

En aan hun afwezigheid in de Tweede Kamer lijkt na de komende verkiezingen opnieuw weinig te veranderen.

Opleidingsniveau: de grote verdeler

Verreweg de meeste Kamerleden hebben een hbo-opleiding of een universitaire studie genoten. En ook voor de komende regeerperiode zullen academisch of hbo-geschoolde Kamerleden veruit in de meerderheid zijn.

Van de Kamerleden die in 2017 werden gekozen was maar liefst circa 92 procent van de kandidaat-kamerleden heeft een academische of hbo-opleiding genoten. Terwijl slechts 41 procent van de Nederlandse bevolking universitair of hoger beroepsonderwijs gevolgd heeft.

Dat betekent dat straks, na de verkiezingen, 80 procent van de Tweede Kamerleden gestudeerd heeft aan de universiteit, 12 procent een hbo-opleiding heeft gevolgd, en slechts 2 procent mbo-geschoold is.

Je zou natuurlijk kunnen denken: prima. Laat de slimste koppen het land maar besturen. Maar volgens bestuurskundige Mark Bovens zijn er twee fundamentele problemen met deze ‘diploma-democratie’: allereerst vergroot het de symbolische kloof tussen burgers en politiek:

Daarnaast, stelt Bovens, is opleiding alles behalve politiek neutraal. Academici hebben heel andere voorkeuren, zorgen en belangen dan praktisch geschoolden. Bovendien zorgen verschillen in opleiding ervoor dat mensen in gescheiden werelden leven: ‘Zaten de vrachtwagenchauffeur en het Kamerlid ten tijde van de verzuiling nog in dezelfde kerk en gingen hun kinderen nog naar dezelfde school, nu komen ze elkaar nauwelijks nog tegen. Dat heeft grote gevolgen voor de politieke agenda.’

Opleidingsniveau trekt dus een grote kloof door onze samenleving én onze politiek. Degenen die het voor het zeggen hebben, zijn degenen met de ‘hoogste’ diploma’s. Wie wil weten waar dat mis kan gaan, hoeft enkel Zo hadden we het niet bedoeld – het boek over de kinderopvangtoeslagenaffaire van collega-Correspondent Jesse Frederik – open te slaan. Burgers raakten verstrikt in wet- en regelgeving die zo technisch en ingewikkeld was

Toch is opleidingsniveau niet enkel een grote verdeler. Binnen de microkosmos van de Kamer is het gek genoeg juist de grote gelijkmaker. die ik sprak voor mijn artikel, blijkt dat Kamerleden met een migratieachtergrond qua opleidingsniveau erg lijken op hun collega’s zonder migratieachtergrond. Ook zij hebben veelal een universitaire studie afgerond.

Dat betekent wel dat ook Kamerleden met een niet-Nederlandse etnische achtergrond op basis van andere achtergrondkenmerken nog steeds verschillen van het gros van zowel de Nederlanders zonder als met een migratieachtergrond.

En zo wordt de kloof tussen de gemiddelde Nederlander en de politiek wederom bevestigd.

Voor mensen met een beperking is de politiek nauwelijks toegankelijk

Veel Correspondentleden noemden onder mijn stuk het gebrek aan vertegenwoordiging van burgers met een verstandelijke of fysieke beperking. Ze kwam niet verder dan vier kandidaten: Lucille Werner, nummer 10 bij het CDA; April Ranshuijsen, nummer 11 bij GroenLinks; Jeanette Chedda, nummer 4 bij BIJ1; Nihâl Esma Altmiş, nummer 8 bij BIJ1.

Als we de peilingen mogen geloven, dan maken in elk geval Lucille Werner en April Ranshuijsen kans op een zetel (voor Ranshuijsen wordt het wel kielekiele).

Maar de politieke uitsluiting van Nederlanders met een beperking reikt verder dan hun afwezigheid in het parlement alleen.

Zo stelt het Kennisplein Gehandicaptensector dat de verkiezingen laakbaar ontoegankelijk zijn voor onder andere personen met een licht verstandelijke beperking. Om te kunnen stemmen moeten mensen met een verstandelijke beperking niet alleen weten wat stemmen precies inhoudt en hoe een stembiljet werkt, maar ook wat de standpunten van politieke partijen zijn en wat deze voor hen betekenen. Als politieke partijen hun verkiezingspunten toegankelijker en begrijpelijker zouden maken,

Ook hoe de overheid met burgers communiceert levert problemen op. Zo kregen de persconferenties over corona na kritiek maar voor veel mensen met een (lichte) verstandelijke beperking zijn de persconferenties nog steeds moeilijk te volgen.

Zo is beeldspraak niet voor iedereen even begrijpelijk. Als Rutte zegt: ‘was je handen stuk’,

Om de informatie van de persconferenties ook voor mensen met een verstandelijke beperking te ontsluiten, maakt Zorginstelling Philadelphia Presentatoren Gea Zandink en Sebastiaan Verweij, die zelf een verstandelijke beperking hebben, behandelen alle vragen om de maatregelen voor iedereen zo begrijpelijk mogelijk te maken.

Toch is het natuurlijk de vraag waarom de politiek niet zelf met een oplossing voor deze groep komt. Is het wellicht omdat er weinig mensen met een beperking op de gangen van het Binnenhof te vinden zijn?

Ik denk van wel.

Diversiteit: waar houdt het op?

En zo zijn er nog veel meer groepen burgers die nauwelijks meedelen in de macht. Ook lhbti’ers (met name transgender en non-binaire personen) vind je nog te weinig in Den Haag, net als mensen op het autismespectrum, of mensen van buiten de Randstad.

De grote vraag is natuurlijk: waar houdt het op? Hoeveel groepen moeten in de Tweede Kamer vertegenwoordigd zijn voordat we het parlement écht divers kunnen noemen?

Het is een goede vraag, die bovendien erg ingewikkeld te beantwoorden is. Mede omdat Nederland – in vergelijking met andere Europese landen – Eén enkel Kamerlid neemt in Nederland daarom meer ruimte in dan in andere parlementen het geval is. En daarmee wordt het des te lastiger om alle identiteiten die onze samenleving rijk is in de Tweede Kamer te krijgen.

Toch vind ik dat we ergens moeten beginnen. Het heeft natuurlijk weinig zin om te roepen dat je nooit iedereen evenredig vertegenwoordigd krijgt, en daarmee het gesprek over de ondermaatse representatie van sociale minderheidsgroepen dan maar helemaal van tafel te vegen.

Bovendien heeft stemmen op specifieke kandidaten wel degelijk zin. Dus als je volgende week in het stemhokje staat, kijk dan toch eens wat verder op de lijst dan de lijsttrekker. Pak desnoods de avond van tevoren de kandidatenlijst van de partij van je keuze er eens bij, en kijk of er iemand lager op de lijst staat die je aanspreekt.

En probeer daarbij met name te kijken naar gezichten die je nu nog niet vaak ziet in Den Haag. Want wat zij de politiek zouden kunnen brengen als ze verkozen worden, weten we alleen als we nu op ze stemmen.

Hoe dan ook wens ik iedereen veel wijsheid bij het stemmen volgende week!

Adieu & à la prochaine!