Waarom veel voetbaltrainers niet alleen middelmatig lijken maar dat ook zijn
Er is een economische theorie die verklaart waarom middelmatige voetbaltrainers als Dick Advocaat en Ron Jans steeds maar weer die baan krijgen. Er is ook een oplossing voor het probleem: slavernij herinvoeren.
Een raadsel (met een aanloopje).
Het is vreselijk moeilijk de beste voetballer ter wereld te zijn. Het is de populairste sport ter wereld, velen zijn er goed in, velen doen moeite om de allerbeste te worden. Als het je lukt, heb je ook wat: je bent rijk en beroemd. Maar carrières zijn kort. Jongere, fittere concurrenten staan wereldwijd klaar om je van de troon te stoten.
Nu het raadsel: waarom is dit met trainers niet zo? Waarom zijn veel trainers ook rijk en beroemd, waarom bezetten zij schaarse en gewilde baantjes, maar waarom klinken ze tegelijkertijd niet veel anders dan de coach van een goede amateurclub? Waarom zijn zij niet – net als de spelers – een multiculturele, puur meritocratisch samengestelde groep? En waarom worden ook zij niet continu vervangen door jongere, betere exemplaren?
Waarom zitten we steeds maar weer opgescheept met, zeg, Dick Advocaat, Ron Jans, Željko Petrović en Frank de Boer?
Waarom je Juan Diego Flórez niet kent en Luciano Pavarotti wel
De Finse econoom Marko Terviö heeft hier een fascinerend antwoord op.
Als hij kijkt naar voetbaltrainers, ziet hij een klassiek voorbeeld van marktfalen. De individuele actoren (hier: de voetbalclubs) doen alles goed, en toch zit het collectief (hier: het voetbal als geheel, het publiek) opgescheept met niet al te talentvolle witte mannen van meer dan middelbare leeftijd. Met, in economentaal, mediocre superstars – middelmatige supersterren.
Eerst even: de superster. In de economische wetenschap is de superster het genietende voorwerp van het superstereffect – het verschijnsel dat de beste kunstenaars/atleten/bedrijven/producten een buitenproportioneel groot marktaandeel hebben. Niet omdat de besten zoveel beter zijn dan de rest, wel omdat hun afzetmarkt enorm is.
Neem muzikanten. Vroeger, als je als holbewoner geluk had, was er in een grot in de buurt iemand met een fijne stem of met de gave om uit een uitgehold geperforeerd vogelbot – een oerfluit – muziek te peuren. (Kort terzijde: die ‘fluit’ zou volgens sommige archeologen ook gewoon het werk van knabbelende hyena’s kunnen zijn geweest. De foutmarges in de archeologie zijn blijkbaar aanzienlijk.) Zo niet: pech. Je wist niet beter.
Dat veranderde met de verstedelijking en technologische ontwikkeling. In een achttiende-eeuws operahuis, dat een aanzienlijk betere akoestiek had dan een grot, trokken de beste solisten avond na avond duizenden bezoekers. Elizabeth Billington, de stersopraan van die tijd, verdiende ergens tussen de 10.000 en 15.000 pond per jaar: driehonderd keer het mediane salaris.
Tweehonderd jaar later kunnen artiesten – via analoge en digitale albums, via streamingdiensten, via concerten wereldwijd – een nog veel groter publiek bereiken. En dat publiek kiest massaal voor het beste – of voor wie of wat wordt gezien als de beste. Stel, je hebt tien euro beschikbaar, en je kunt kiezen tussen een opera gezongen door Luciano Pavarotti en diezelfde opera gezongen door Juan Diego Flórez, welke koop of stream je dan?
Je hoeft niet meer te luisteren naar Carla van drie grotten verderop, maar kunt waar en wanneer je maar wilt Taylor Swift draaien
De meeste mensen zullen gaan voor Pavarotti. Flórez is een exceptionele tenor, ergens in het 99ste percentiel van alle tenors, maar Pavarotti is (om een of andere reden) de beste en/of beroemdste: 100 uit 100. Gevolg: de Italiaan stierf met een portemonnee zo groot als zijn ego; van Flórez heb je waarschijnlijk niet gehoord.
Deze extremen zullen vermoedelijk extremer worden. De best verdienende artiest verdient anno nu zo’n drieduizend keer het mediane salaris. Johan Cruijff was miljonair; Lionel Messi wordt mogelijk miljardair. Niet zozeer omdat Messi nu zoveel beter is dan Cruijff destijds; wel omdat voetbal populairder en (via televisietoestellen en -contracten) bereikbaarder is geworden.
Kortom: we leven in een supersterrenwereld. En wat je daar ook van vindt, voor de consument is het goed nieuws. Je hoeft niet meer te luisteren naar Carla van drie grotten verderop, maar kunt waar en wanneer je maar wilt Taylor Swift draaien. Het schaarse talent is voor iedereen te genieten. Vorsprung durch Technik.
All rise! Toon respect voor de middelmatige superster
Maar niet in alle beroepen, niet in alle wereldwijde competities, regeert de top – of in elk geval serieus getalenteerde mensen. In sommige beroepen zie je iets curieus: mensen die veel geld verdienen, veel aanzien genieten, en toch zo gewoontjes lijken. Maak kennis met: de middelmatige superster.
De bedenker van de mediocre superstar, de econoom Marko Terviö dus, kan de essentie in twee zinnen uitleggen. In sommige beroepen, zegt hij, is het probleem niet dat het talent schaars is. Schaars is onze kennis van wie talent heeft.
Neem CEO’s van multinationals. Is iemand geschikt voor die baan? Het is nauwelijks te weten. Dat weet je pas, zegt Terviö, als iemand die baan heeft gehad. Er is geen opleiding, geen test, geen echt opstapje. Je kunt directielid zijn geweest, zeker. Maar de hoogste baas zijn is van een geheel andere orde. Iedereen kijkt naar jou.
Experimenteren met nieuwelingen dan? Dat is risicovol. Verkeerde keuzes op CEO-niveau hebben grote consequenties. En dus kiezen bedrijven, instellingen en clubs veelal iemand uit het korte lijstje mensen met een track record. (Dat lijstje is klein, omdat er nu eenmaal niet veel multinationals zijn.) Zelfs al lijkt die persoon niet zo indrukwekkend.
Maar, maar, maar: risico nemen kan toch ook lonen? Meh, minder dan je zou denken, zegt Terviö. Als een bedrijf, filmstudio of voetbalclub een nieuweling aanstelt, en die nieuweling blijkt inderdaad erg goed te zijn, dan weet de buitenwereld dat ook meteen, waarna je diegene meer salaris moet betalen als je hem of haar wilt behouden.
Het gevolg van dit alles: veel veilige keuzes voor CEO’s en trainers die vrijwel zeker niet geniaal, maar ook vrijwel zeker niet vreselijk zijn. Een stoelendans van middelmatige supersterren, ten koste van onontdekte genieën en uitblijvende innovatie. Immers: nieuwkomers krijgen we pas zodra een middelmatige superster stopt. Maar dat duurt lang, omdat de vraag naar de diensten van de middelmatige superster opmerkelijk hoog blijft – en hij/zij dus geen enkele prikkel heeft om te stoppen.
Als voetbalvolger zou je op dit moment kunnen denken: Hee, dit gaat over Dick Advocaat!
Een verklaring voor aanhoudend succesloos succes
Een paar jaar geleden las de Belgische arbeidsmarkteconoom Thomas Peeters het paper waarin Terviö zijn theorie uit de doeken deed: ‘Superstars and Mediocrities: Market Failure in the Discovery of Talent’. Het was een soort eureka-moment. ‘Ik denk dat als je als voetbalvolger naar het voetbal kijkt’, zegt hij, ‘je bijna niet anders kunt denken dan: ja, dit is de markt waar gebeurt wat Marko beschrijft.’
De theorie kietelde zijn intuïtie als fan. Maar Peeters stond vooral te juichen als wetenschapper. Terviö’s theorie is namelijk zeer elegant: ze verklaart het langdurig bestaan van de middelmatige superster immers niet uit een samenzwering van het old boys network, waarin insiders elkaar de beste baantjes toeschuiven, noch uit collectieve stupiditeit van stompzinnige voetbalbestuurders, al is dat alles ook een factor, maar uit rationele overwegingen.
Het ongebreidelde kapitalisme leidt in bepaalde omstandigheden niet tot het beste van het beste, maar tot middelmatige supersterren
Terviö’s theorie is – met andere woorden – een fraaie diss van de theorie van de vrije markt. Het ongebreidelde kapitalisme, in handen gegeven van de meest rationeel denkbare bedrijven (professionele voetbalclubs gaat het puur om het resultaat), de meest economische aller homo economicussen kortom, leidt in bepaalde omstandigheden niet tot het beste van het beste, maar tot middelmatige supersterren.
Kortom: fraaie theorie. Grappige theorie zelfs. Maar is-ie ook te bewijzen?
In elk geval is zo'n bekende coach niet vreselijk slecht
Daar hebben we data voor nodig. Het ideaal van een econoom is een gecontroleerd experiment. Zeg maar: twee video-opnamen van twee groepen. Een groep beginnende trainers geef je een eerste baan, een andere groep laat je onberoerd. Dan kijk je wat er gebeurt: wiens carrière verloopt hoe? En stijgt het algehele niveau?
Dat kan niet in het voetbal. (Tenzij een oliemiljardair een nieuwe competitie in het leven roept waar de helft van de clubs alleen maar onervaren trainers mag aanstellen.) Maar Peeters had wel the next best thing: zo’n beetje alle denkbare data van de prestaties van vier decennia Engelse trainers. Aanstellingen, goals, salarissen, tegenstanders. (Zeg maar: een hogeresolutiefoto van het trainersvak.) De vraag die hij erbij stelde: als Terviö’s theorie van middelmatige supersterren klopt, zou je dan deze data verwachten?
Lang verhaal kort: ja. Het stikte in het Engelse voetbal van bewezen viertjes en vijfjes. Peeters bepaalde dit door op elk moment dat een club een ervaren coach een baan gaf, diens resultaten te vergelijken met de resultaten van de gemiddelde nieuweling in de tien jaar ervoor. Als een club een coach aanstelt, zegt Peeters, zou je verwachten dat die club minimaal deze drempelwaarde aanhoudt. Dus: het niveau van de gemiddelde beginneling.
Maar dat gebeurt vrij vaak niet, schrijft Peeters (samen met Terviö en Stefan Szymanski) in ‘The Survival of Mediocre Superstars in the Labor Market’. Clubs kozen vaak voor ervaren trainers die onder die drempelwaarde scoren, die dus minder goed zijn dan de gemiddelde beginneling dus, maar ook weer niet superslecht zijn. Waarom? Omdat, en dit is de crux, de clubs vrijwel zeker wisten dat de coach niet superslecht was. En die zekerheid is veel waard. ‘Als je als club tegen degradatie vecht’, zegt Peeters, ‘dan is dat precies wat je wilt.’
Stel je zit als club in de problemen. Je staat zestiende of zeventiende en je ontslaat je coach. Achttiende worden betekent degradatie, dertiende worden betekent vrijwel niets. Wie kies je dan? Een veelbelovende nieuweling, met wie je een klein wonder zou kunnen verrichten, maar met wie het ook helemaal mis kan gaan? Of kies je voor betrouwbare middelmaat?
Je kiest vanzelfsprekend, volkomen rationeel, en prachtig Terviö-esque voor Željko Petrović.
Goed voor het individu, slecht voor de groep
Het is, kortom, allemaal goed te begrijpen. De middelmatige superster is goed voor de club, maar slecht voor het voetbal. In plaats van meer Jürgen Klopps (voor niet-voetbalkenners: de intelligente en charismatische Klopp geldt als een van de beste coaches van zijn tijd), krijgen we telkens weer een Huub Stevens, een Ron Jans of een Dick Advocaat (niet-voetbalkenners: zij bezitten weinig elementen van Jürgen Klopp).
Hoeveel beter zouden we af zijn als we de allermatigste middelmatige supersterren zouden vervangen door nieuwelingen? Peeters becijferde dat ook. Het niveau van alle trainers samen zou 0,1 standaarddeviatie stijgen. Is dat veel of weinig? Peeters zegt: dat zijn twee of drie Jürgen Klopps, Pep Guardiola’s of José Mourinho’s (niet-voetbalkenners: workaholics Guardiola en Mourinho gelden als grote vernieuwers in de voetbaltactiek) per generatie, zegt Peeters. ‘Dat lijkt me toch niet weinig.’
Als we de allermatigste middelmatige supersterren zouden vervangen door nieuwelingen, kunnen we twee of drie nieuwe Jürgen Klopps krijgen
Zijn er manieren om deze verbetering te verwezenlijken? Ja. Een manier is het invoeren van een transfersysteem voor trainers (zoals dat er ook voor spelers is). Dat beloont clubs voor het nemen van risico met nieuwelingen. Ze genieten dan één of twee seizoenen van de verrassend goede resultaten van de succesvolle nieuweling plus een transfersom als een andere club de succesvolle nieuweling wil contracteren.
Een andere oplossing: slavernij. Of wat vriendelijker gesteld: gouden handboeien. Als je clubs toestaat langetermijncontracten op te stellen, die de coach een redelijk salaris geven tegen de verplichting het contract uit te dienen, dan zul je betere coaches gaan zien. Een club zou dan – zeg – zeven jaar kunnen beschikken over de talenten van de nieuweling. Als hij/zij goed blijkt te zijn, heb je daar lang profijt van. De nieuweling krijgt de zeldzame kans zich te bewijzen. En als hij/zij niet goed blijkt? Dan kan de club het contract eenzijdig opzeggen, en is de coach vrij om te gaan waar hij wil.
Beide zullen niet gebeuren. En dus zitten we als voetballiefhebbers vermoedelijk voor altijd vast aan weinig Jürgen Klopps en Pep Guardiola’s en veel middelmatige supersterren. Witte mannen van meer dan middelbare leeftijd die weer eens – nu echt! – hun laatste kunstje doen. En dan redelijk vermogend met pensioen gaan, omdat ze een bijna-garantie waren op het voorkomen van een afgang.