Hoe rouw je als je leeftijdsgenoten vooral druk zijn met trouwen, reizen en carrière maken?
De rouwende millennial laat van zich horen, blijkt uit een greep uit de recent verschenen boeken over rouw en verlies. Luid, vol humor en cynisme, en in verfrissend eerlijke taal.
‘Ik wil een handboek om te rouwen.’ Ik hoor het mezelf nog zeggen tegen mijn therapeut, op die zachte geel-groene bank waar ik al een paar maanden het verdriet om mijn overleden moeder probeerde te verwoorden.
‘Dat is er niet’, antwoordde mijn psycholoog.
‘Maar ik wil het’, zei ik even resoluut.
Dat is nu bijna vier jaar geleden. Ik was 27 jaar oud en ik had geen tijd voor rouw. Geen zin ook bovendien. Ik wilde – vergeef me de clichés – carrière maken. Reizen. Naar festivals. Misschien nog aan een nieuwe studie beginnen.
Net als veel van mijn generatiegenoten uit de middenklasse ben ik opgevoed met het idee van een maakbare samenleving. De wereld ligt aan je voeten, je kunt alles doen en worden wat je wilt. Als het tegenzit, zoek je een oplossing. Ongelukkig? Cursus mindfulness. Depressie? Antidepressiva. Te druk? Maandje mediteren op Bali. Twijfels over je baan? Hup, naar een loopbaancoach. Mijn generatie snakt naar controle en grijpt naar alle middelen die helpen die controle vast te houden (of in elk geval te veinzen).
Dat was precies de reden dat ik naarstig naar een handboek zocht. Ik las al veel over rouw, maar verhalen van leeftijdsgenoten ontbraken. En als ik mensen sprak die hetzelfde verlies meegemaakt hadden, dan waren dat vaak vijftigplussers. Ja, de dood is altijd verdrietig, hoe oud of jong je ook bent. Maar er zijn altijd bepalende factoren die rouw voor elke generatie weer anders maken.
One size fits all gaat voor rouw niet op
Gelukkig zijn er steeds meer jonge schrijvers die over hun rouw schrijven en benoemen hoe het is om jong iemand te verliezen. Ameline Ansu (1987) debuteerde een jaar geleden met haar boek Van harte gecondoleerd, jong en verder zonder ouder(s). Gijs van der Sanden (1986) bracht twee maanden geleden De dingen die je vergeet uit. Natascha van Weezel (1986) kwam vorig jaar met haar boek Nooit meer Fanta, het jaar dat mijn vader overleed en Ginny Ramkisoen (1985) is druk bezig met haar dit jaar te verschijnen troostboekje De dood, bedoeld ‘voor mensen zoals jij en ik’.
Even een kort – en redelijk droevig – voorstelrondje: Gijs van der Sanden, Ameline Ansu en Ginny Ramkisoen verloren alle drie hun beide ouders op jonge leeftijd, en Natascha van Weezels vader, journalist Max van Weezel, overleed in 2019.
Ze schrijven dat er niet één manier is om te rouwen – en dat is misschien wel de beste handleiding die je kunt krijgen
Alle vier schreven ze geen handboek, maar toch ook weer een beetje wel. Ze schrijven juist dat er niet één manier is om te rouwen – en dat is misschien wel de beste handleiding die je kunt krijgen na verlies.
‘Rouwen kun je zien als een even universele als particuliere ervaring’, schrijft Van der Sanden. We kunnen er vrij zeker van zijn dat we er allemaal mee te maken krijgen, stelt hij, ‘maar one size fits all gaat voor rouw niet op’.
De vier auteurs focussen op hoe het is om te rouwen als je jong bent en lotgenoten van je eigen leeftijd relatief schaars zijn. Het is vervreemdend, soms leerzaam, vaak ook eenzaam. Zo omschrijft Natascha van Weezel hoe ze voor het eerst sinds de dood van haar vader in een kroeg stond en zich tussen al die dronken en pratende mensen afvroeg: waarom vond ik dit ooit leuk?
Wat er verandert als je jong een naaste verliest
Door met hun eigen billen bloot te gaan, laten de auteurs precies zien wáár het wringt als je jong een naaste verliest: het hoort nog niet. ‘We hebben vaak het idee dat geliefden onaantastbaar zijn’, schrijft Ginny Ramkisoen. ‘Je ouders gaan niet vroegtijdig dood, die worden wel honderd.’
Ook gezinsstructuren veranderen als je een ouder verliest, ontdekte Ameline Ansu tijdens haar interviews met een aantal twintigers en dertigers. En dat is pijnlijk voelbaar als je relatief jong bent: je gezin is als een veilig nest, en je maakt je tegelijkertijd klaar om dat nest te verlaten. Om uit te vliegen.
Het voelde alsof ik stilstond op het perron, terwijl mijn leeftijdsgenoten in een trein zaten die maar doordenderde
Maar als je op jonge leeftijd een gezinslid verliest maakt dat dat je, zo schrijft Ansu, ‘in één klap volwassen wordt’. ‘Prioriteiten verschuiven en over het algemeen wordt er van het hele gezin verwacht dat je meehelpt waar je kunt.’
Die abstracte scheiding tussen onbevangen jongeren en rouwende jongeren is voelbaar in elk van de vier boeken. Zo maakte Van der Sanden zichzelf lange tijd wijs dat goed slapen enkel iets is voor de zorgelozen.
Sociale media strooien nog eens extra zout in de wonden van hen die rouwen, stellen de auteurs. Open Instagram en je kunt urenlang langs foto’s met zonnige filters scrollen, waarop twintigers en dertigers de tijd van hun leven (lijken te) hebben. Maar over verdriet kun je moeilijk een filter gooien.
Voor mij voelde het na de dood van mijn moeder alsof ik stilstond op het perron, terwijl mijn leeftijdsgenoten in een trein zaten die maar doordenderde. Veel van mijn vriendinnen bevonden zich in een trouwbubbel, ik in een rouwbubbel. Mijn leeftijdsgenoten maakten mooie reizen of hopten van festival naar festival, ik raakte in paniek in de supermarkt. Terugblikkend durf ik te zeggen dat mijn levensfase mijn rouwproces heeft bemoeilijkt – al weet ik natuurlijk niet hoe het zou zijn als ik op latere leeftijd mijn moeder had verloren.
Rouwliteratuur mag best sarcastisch of grappig zijn
De wereld draait door, en meedraaien terwijl je rouwt is verdomd moeilijk. Niet alleen omdat je nog zo jong bent, maar ook door de kramp waar we en masse in springen als het over de dood gaat. Deze boeken doen precies wat we doorgaans in het normale leven niet doen: benoemen en bespreken. Direct, luid en duidelijk, met hier en daar wat sarcasme om het zware onderwerp luchtiger te maken. Zoals Van der Sanden zo mooi schrijft: ‘Mijn vaders dood kwam me als negentienjarige erg slecht uit.’
Ansu waagt zich van alle vier nog het meest aan handleiding-achtige tips – ‘voor partners, vrienden en ander gespuis’. Erken het verlies van de ander, vel geen oordeel. En ook, op een verfrissend cynisch toontje: ‘Sommige nabestaanden willen wel graag tips en hulp, maar dat merk je vanzelf. Het schijnt dat je dan een zin eindigt met een vraagteken.’
Gijs van der Sanden pleit ervoor om wat comfortabeler te worden met het ongemak. Om er niet meteen voor terug te deinzen zodra het zich aandient. Om er misschien een beetje om te lachen.
Natascha van Weezel doet, wat die humor betreft, een mooi voorzetje:
Laat op de avond zit ik naast zijn bed. ‘Lieverd?’ zegt papa. Zou dit het moment zijn waarop we alles tegen elkaar zeggen wat we nog moeten of willen? Gaat hij me nu vertellen dat hij van me houdt? ‘Ja?’ antwoord ik hoopvol. ‘Kun je mijn iPhone in de oplader doen?’