Vingers: wie is weleens in een dergelijke situatie beland?

Twee mensen hebben een gesprek, over maakt-niet-uit-wat. Op enig moment laat een van de gesprekspartners het woord ‘overnieuw’ vallen. Waarop de ander antwoordt: ‘Het is niet overnieuw, maar opnieuw.’

Een ongemakkelijk moment. De spreker die zich de gewraakte ‘overnieuw’ liet ontvallen stamelt misschien schuldbewust ‘o ja, stom’, of werpt anders schoorvoetend tegen dat hij laatst ergens gelezen heeft dat ‘overnieuw inmiddels ook mag’. Of hij houdt wijselijk zijn mond, terwijl hij inwendig met zijn ogen rolt. 

Misschien schaamt hij zich een beetje, diep vanbinnen. Maar het is ook gewoon irritant om voor zoiets lulligs als een taalfout terechtgewezen te worden. Het gesprek – hoe belangwekkend ook – stokt, en maakt plaats voor een oordeel dat moet klinken als goed advies.

Wie een taalfout onbenoemd laat, wordt ongewild deelgenoot van die slordigheid

Toch is het misschien even menselijk om taalfouten te maken, als om ze te willen verbeteren. Ons taalgebruik zegt iets over wie wij zijn, en slordigheden stralen slecht op ons af. Wie een taalfout onbenoemd laat, wordt ongewild deelgenoot van die slordigheid. Door iets te zeggen over het taalgebruik van een ander, zeggen we eigenlijk vooral iets over onszelf: ‘kijk, ik ben niet dom’ of ‘ik weet wel hoe het heurt!’

De schaamte van de betrapte taalzondaar en de verbeterreflex van de taalpurist komen voort uit dezelfde diepgewortelde onzekerheid: als mensen maar niet denken dat ik dom ben.

Want alleen domme mensen maken taalfouten.

De taalophef die je wist dat zou komen

Die onzekerheid kent nog een andere uitwas: taalophef. Toevallig stonden de kranten daar de afgelopen weken bol van.

Eerst kwam er ontluisterend nieuws van overzee: een Britse universiteit kondigde aan studenten niet langer te zullen beoordelen op spelling en grammatica – teneinde het De ouderwetse vereiste om foutloos geschreven werk af te leveren zou en met name studenten benadelen die ofwel Engels als tweede taal spreken, ofwel benedenmaats middelbaar onderwijs genoten hebben.

Kort daarop volgde een nieuwe dolk in het taalminnende hart, ditmaal uit eigen schede: de vers geüpdatete editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst zou namelijk decreteren dat taalmisbaksels als ‘groter als’, ‘ik heb aan hun een boek gegeven’, ‘hij heeft nooit geen geld’ vanaf nu en zo op gelijke voet staan met hun algemeen beschaafde tegenhangers (‘groter dan’, ‘ik heb aan hen een boek gegeven’, ‘hij heeft nooit geld’). 

Het vervolg laat zich raden. Het was de ophef die je wist dat zou komen.

Wanneer is een taaluiting ‘goed’ of ‘fout’ – en wie bepaalt dat?

‘Met "groter als" is de Nederlandse grammatica de doodsteek toegebracht’, kopte daags na de publicatie van de nieuwe ANS, boven een opiniestuk dat verder enkel ‘moord!’, ‘brand!’, ‘taalverloedering!’ schreeuwde. 

was het grotendeels met de schrijver eens: goed nieuws misschien, voor maar verder dat ‘groter als’.

Ondertussen trok voormalig GroenLinks-Kamerlid Zihni Özdil in een van leer tegen het besluit van Hull University om spelfouten ongecorrigeerd te laten. Volgens hem is deze beleidsaanpassing exemplarisch voor de ‘kwezelarij der lage verwachtingen’ waarmee witte links-progressievelingen hem naar eigen zeggen al zijn hele leven tegenwerken. Een uitmuntende taalvaardigheid is juist een belangrijke voorwaarde voor emancipatie, stelt Özdil. Het verlagen van taaleisen ontneemt studenten van kleur dus de gelijke kans die een foutloze taalbeheersing biedt, in plaats van dat het hun een dienst bewijst.  

Zijn advies aan jongeren met een migratieachtergrond liegt er dan ook niet om: wrik jezelf compleet los van de ‘giftige wurggreep’ van witte progressieve types ‘die jou zó graag klein willen houden dat ze je niet eens meer de Nederlandse taal gunnen’.

Deze toon is natuurlijk lichtelijk hysterisch. Maar op zich heeft Özdil wel een punt: taal trekt diepe scheidslijnen door onze samenleving, en is tegelijkertijd een machtig middel om die scheidslijnen te overbruggen. Foutloos taalgebruik is nog steeds de norm binnen de belangrijkste domeinen van onze maatschappij – de hogere opleidingen, de beste banen, de politiek.  

Het besluit van de Universiteit van Hull heeft daarom wellicht juist een averechts effect: verarming van het taalonderwijs vergroot ongelijkheid, in plaats van dat het deze oplost.

Wie de taal machtig is, vergroot zijn kans om hogerop te komen en succesvol te worden; wie fouten maakt, valt onherroepelijk buitenboord. 

Taal trekt diepe scheidslijnen door onze samenleving, en is tegelijkertijd een machtig middel om die scheidslijnen te overbruggen

Vandaar ook al die bezorgdheid over ‘taalverloedering’. Want als het taalonderwijs kwalitatief achteruit gaat, en de taalregels die wij al kennen tegelijkertijd nietig worden verklaard, wat blijft er dan nog over van het succes dat een goede beheersing van de taal ons belooft? Hoe kun je je nog optrekken aan foutloze woorden en grammaticaal correcte zinnen, als die je plots een stuk minder macht geven over je leven en je lot? 

Een andere belangrijke vraag blijft echter onbeantwoord, namelijk: wat is ‘foutloos’ taalgebruik eigenlijk? Wanneer is een taaluiting goed of fout? 

En belangrijker nog: wie bepaalt dat?

‘Correct’ Nederlands is een mythe

Anders dan de berichtgeving van de afgelopen weken doet geloven, is het niet de ANS die bepaalt welke taaluitingen ‘goed’ of ‘fout’ zijn. De ANS is een naslagwerk over de Nederlandse grammatica zoals die gebruikt wordt in de dagelijkse praktijk, niet zoals die gebruikt zou moeten worden. De ANS schrijft geen regels voor, ze stelt enkel vast

Toch leeft bij het gros van de mensen nog steeds de overtuiging dat er zoiets bestaat als ‘correct Nederlands’. In tegenstelling tot de beschrijvende ANS, is ons taalonderwijs namelijk wel degelijk prescriptief: kinderen leren spellen, correcte grammatica, regels voor het gebruik van interpunctie, en op hun begrip van al deze taalregels worden ze getoetst en beoordeeld.

Maar dat het Standaardnederlands dat we op school leren de enige ‘correcte’ vorm van onze taal zou zijn, is eveneens een mythe. De taalregels die je leert op school, gelden namelijk niet overal. Wat ‘fout’ is op een toets, is lang niet altijd fout buiten het schoolgebouw.

Maar dat leren ze je er niet bij.

Leer mensen flexibel te zijn met taal

‘Laten we wel wezen: een dt-fout is altijd fout’, stelt Marten van der Meulen, taalkundige aan de Radboud Universiteit. ‘Maar de hyperfocus op spelling als indicator voor beschaving is ook een fetisjisme. Het schoolvak Nederlands is daardoor vooral gericht op het aanleren van een reeks trucjes. Maar waarom we die trucjes leren, wat taal eigenlijk is en hoe taal werkt, komt niet aan bod.’ 

Het ontbreken van taalkunde als vitaal onderdeel van het onderwijs leidt tot verregaand onbegrip over de status van het Standaardnederlands dat wij op school leren. Dat beaamt ook Marc van Oostendorp, eveneens taalwetenschapper aan de Radboud: ‘We zien de taalregels die we op school leren als een soort verkeersregels: we hebben neutrale, heldere en logische afspraken gemaakt over hoe we moeten praten en schrijven, en iedereen moet zich daaraan houden. Maar ook die standaardtaal is ideologisch geladen.’

‘"Groter dan" is niet per se beter of logischer of duidelijker dan "groter als"’, vervolgt Van Oostendorp, ‘maar we leren "groter dan" op school, omdat Standaardnederlands wel de norm is in bepaalde domeinen, op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld. Het is immoreel om mensen daar niet op te wijzen, maar je zou personeelsfunctionarissen er net zo goed op moeten wijzen dat ze zichzelf in de vingers snijden door sollicitaties met afwijkende spellingen weg te gooien.’

Van Oostendorps advies: ‘Leer mensen flexibel te zijn met taal. Vertel ze dat ze bepaalde taalregels leren om later hogerop te kunnen komen, niet omdat het de enige "correcte" vorm van het Nederlands is.’

Het doel van taal: praten met elkaar

Het Nederlands dat je op school leert dient een doel: het zet je in de startblokken om later zo goed mogelijk te kunnen slagen in het leven. Wat dat betreft is het inderdaad misschien niet wenselijk het taalonderwijs te verarmen en taaleisen te verlagen.

Waar we wel vanaf moeten, is de gedachte dat onze taal slechts één correcte vorm kent. Taalregels zijn inmiddels maatschappelijke normen geworden waarmee we anderen langs de meetlat leggen. Woordgebruik, spelling en grammatica zijn in onze ogen goed of fout, en daarmee worden de mensen die het goed of fout doen zelf óók goed of fout, laag of hoog. 

Woordgebruik, spelling en grammatica zijn in onze ogen goed of fout, en daarmee worden de mensen die het goed of fout doen zelf óók goed of fout, laag of hoog

Het uiteindelijke doel van taal is communicatie. Maar door taal een gepolariseerde identiteitsstrijd in te trekken, wordt taal juist een reden om niet meer met elkaar te praten. Volgens de Engelse universiteit moeten we de taal dekoloniseren, waarop Zihni Özdil roept dat het de links-progressieven zijn die de taal moedwillig verloederen om mensen zoals hij dezelfde superioriteit te ontzeggen die ze zelf aan het Standaardnederlands ontlenen.

En zo stokt het gesprek, overnieuw. 

Misschien is het te gemakkelijk om te stellen dat het (deels) afschaffen van taalonderwijs de ongelijkheid in de samenleving op zal heffen. Maar door enkel en alleen te roepen dat we ons moeten verzetten tegen de ‘verloedering’ van onze taal, sluiten we elke zinvolle discussie over de ongelijkheid die taal faciliteert uit.

Voor dit verhaal voerde ik naast mijn gesprekken met Marc van Oostendorp en Marten van der Meulen ook een uitgebreid achtergrondgesprek met taalkundige Khalid Mourigh,

Op de hoogte blijven van mijn artikelen? Schrijf je hieronder in voor mijn persoonlijke nieuwsbrief, en ontvang elke twee weken een update van mijn onderzoek naar de rol van identiteit in onze samenleving. Klik hier om je aan te melden

Lees ook:

Waarom spelling niet in het examen Nederlands thuishoort Je zou haast denken dat er taalregels worden verzonnen omdat de lessen Nederlands tot aan de zesde klas opgevuld moeten worden. Lees de column van Johannes Visser terug