Aan rouw hoef je niet veel woorden te wijden, weten Elin en Julie (11)
Hoe gaan kinderen om met rouw en wat kunnen volwassenen daarvan leren? Om daarachter te komen, ga ik met kinderen in gesprek over de dood, verdriet en gemis. Vandaag: Elin en Julie (11), die allebei een zus verloren.
Vlak voor mijn interview met Elin en Julie (allebei 11), hoor ik in de auto onderweg naar Soest het liedje ‘Als ik je weer zie’ van Thomas Acda, Paul de Munnik, Maan en Typhoon op de radio:
Ik hoef je niet uit te leggen
Niets te zeggen, toch?
Niemand die ons in kan halen
Evenaren
Dan gaan we verder
Waar we gebleven waren
Niets te bewijzen
Het is precies wat Elin en Julie willen zeggen tijdens het interview, zonder er al te veel woorden aan te wijden.
Ik hoef je niet uit te leggen, niets te zeggen, toch?
Het is het wrange lot en diep verdriet dat Elin en Julie bij elkaar bracht. Al benoemen ze dat zelf niet zo zwaar, hier in het huis waar Julie met haar ouders en broer woont. Vraag hen ernaar, en je krijgt een verfrissend feitelijk antwoord dat niet om de pijnlijk hete brij heen draait.
‘Onze zussen gingen allebei dood’, zegt Elin, haar handen om haar glas ranja gevouwen.
Het is lekker weer buiten. Een voorzichtig zonnetje. Net hebben ze op de trampoline gesprongen. Hun haren zijn daardoor wild, een beetje statisch ook – losse sprieten steken uit hun staarten.
De meisjes leerden elkaar kennen via hun moeders, die elkaar tegenkwamen in hun zoektocht naar andere moeders met een overleden kind. De meiden gingen een keertje met hen mee, en nu zien ze elkaar regelmatig. Ze spelen samen op de iPad, gaan wandelen door de Soester Duinen. ‘Eigenlijk doen we van alles’, zegt Elin.
Ik wil graag met Elin en Julie praten over rouw, omdat ik wil weten hoe kinderen verdriet en gemis ervaren. Voor mijn serie over rouw heb ik tot nu toe alleen volwassenen gesproken, en uit onderzoek geput dat was gebaseerd op rouwervaringen van mensen die hun partner of kind waren verloren.
Maar hoe rouwen kinderen? Ik denk dat ik daarvan kan leren. Toen ik mijn moeder verloor, ben ik namelijk lang bang geweest dat ik niet goed rouwde. Was ik te verdrietig, of juist niet verdrietig genoeg? En die boosheid, die jaloezie die ik voelde als ik moeders en dochters samen zag: was dat normaal? Ik heb zo’n vermoeden dat kinderen zich daar niet echt druk om maken – dat ze oprechter en directer met de dood en verlies omgaan.
Waar ik ook benieuwd naar ben: alle volwassenen die ik spreek, van rouwexperts tot ervaringsdeskundigen, benadrukken hoe belangrijk het is om te praten. Om het gesprek open te gooien. Datzelfde probeer ik ook te doen met mijn artikelen: rouw bespreekbaar maken.
Ervaren kinderen diezelfde noodzaak?
Soms komt de dood als je nog jong bent
De zus van Julie, Anna, had een hersentumor. Ze overleed zes jaar geleden. ‘Ze was negen jaar oud en is een halfjaar ziek geweest. Ik was toen vijf.’
De zus van Elin, Mirthe, overleed vier jaar geleden aan leukemie. Elin was toen net acht. ‘Het was heel plotseling, we wisten pas drie dagen dat ze ziek was. Mijn ouders moesten snel met Mirthe naar het ziekenhuis, oma kwam bij ons thuis oppassen. Toen mijn vader terugkwam uit het ziekenhuis, vroeg ik hem: “Mirthe gaat toch niet dood hè?”’
Ik wist vroeger niet zo goed wat het betekent als iemand dood was. Niet zo goed als dat ik het nu weet
Elin en Julie hebben geleerd dat de dood soms komt als je jong bent en daar eigenlijk nog niet mee bezig bent. ‘Ik dacht nooit na over dat mensen dood konden gaan. En al helemaal niet mijn zus. Ik was meteen heel verdrietig’, zegt Elin. Ze gaat even verzitten. ‘Ik weet nog dat ik de dag na de uitvaart naar een kinderfeestje ging. Ik wilde daar graag naartoe, gewoon weer even in het normale leven zijn. Het was leuk, we deden een spel, maar daarna moest ik weer de hele tijd aan Mirthe denken, die nooit meer kan spelen. En de andere kinderen speelden maar door. Toen voelde ik me rot.’
Er wordt veel geknikt tijdens het gesprek. Nu is het Julie die haar hoofd bevestigend beweegt. Je hoeft niet te weten wat rouwen is om het te doen. Je hoeft geen woorden te gebruiken om aan elkaar uit te leggen: ik voel hetzelfde.
Als ik ze vraag wat ‘rouw’ betekent, blijven ze stil. Met de term ‘dood’ kunnen ze beter uit de voeten.
Julie: ‘Ik wist vroeger niet zo goed wat het betekent als iemand dood was. Niet zo goed als dat ik het nu weet. Dat iemand héél lang weg is.’
Elin: ‘En niet meer terugkomt.’
Julie knikt weer.
Ze sommen op. ‘Dood’ betekent:
- Iemand missen om mee te spelen.
- Ineens veel te veel ruimte hebben op de bank.
- Een verdrietige vader of moeder.
- Huilende opa’s en oma’s. (‘Dat is een gek gezicht.’)
- Ineens een lege stoel aan de eettafel.
- Niet meer tegelijk naar bed gaan.
- Geen discussies meer over wie er later mag opblijven.
- Geen ruzies over wie er op de iPad mag. (Elin: ‘We mochten om de beurt twintig minuten, en als Mirthe dan langer ging, of ik, dan konden we elkaar wel in de haren vliegen.’)
- Alleen naar het zwembad tijdens kampeervakantie.
Julie heeft gelukkig nog een broer, al is die soms ook wel vervelend. Ze lachen.
Als het lastig is om verdriet te tonen
Op school is het soms lastig om verdrietig te zijn, zeggen ze beiden. Want het is eigenlijk een plek waar je heel goed lol kan maken, en dingen hoort te leren. Verdriet is dan, op z’n zachtst gezegd, niet heel handig. Bovendien is het lastig om het te laten zien aan klasgenootjes. ‘Kinderen denken vaak dat je alleen maar verdrietig kunt zijn als je huilt’, zegt Julie.
Ze had daar al snel een oplossing voor: ze nam haar knuffel Ollie mee naar school. Als ze verdrietig was, mocht ze die uit de la van de juf pakken. ‘Dat was wel fijn, want dan hoefde je het niet te zéggen.’
Bij Elin in de klas had elk kind een houten blokje met gekleurde stippen erop. Als je het blokje met de rode stip naar boven op tafel legde, dan betekende dat: niet storen. Groen betekende: je mag me wat vragen. ‘De oranje stip die op het blokje zat, werd niet gebruikt. Dus hebben de juf en ik afgesproken dat ik oranje mocht gebruiken als ik me verdrietig voelde.’
Ze heeft de stip een paar keer gebruikt – dat hielp. ‘Maar nu ik in groep 8 zit, heb ik het niet meer nodig.’ Het vervelende gevoel overvalt haar minder vaak, zegt ze.
We zíjn niet zielig, we hebben iets zieligs meegemaakt
Wat ze het vervelendste vond, was de meester die haar op bepaalde momenten, bijvoorbeeld na Mirthes eerste sterfdag, uit de klas haalde om even te praten.
Julie begrijpt dat. ‘Je wilt niet speciaal zijn. Of anders.’
Elin: ‘We zíjn niet zielig. We hebben iets zieligs meegemaakt.’
Even zijn ze stil. Allebei. Shit. Een traan. Allebei. Daar waren ze van tevoren al bang voor, vooral Elin, zo liet haar moeder per mail weten. ‘Ik huil het liefst als ik alleen ben en niemand het kan zien. Het is anders dan dat je je teen stoot. Dan huil je even, van de pijn, en dan is het over. Nu weet je niet hoelang dat verdriet duurt. Maar mijn moeder zei dat het niet uitmaakte als ik tijdens dit interview zou moeten huilen. Toch?’
Nee. Dat maakt niets uit.
Elin vertelt verder. Over dat dat verdriet zich niet alleen maar in tranen uitte. ‘Een paar dagen nadat Mirthe dood was, kreeg ik ook uitslag op mijn armen. Die jeukten heel erg. Ik denk dat dat ook door het verdriet kwam. Met medicijnen ging het weg.’
Over rouw hoef je niet altijd te praten
Er zijn kinderen, vriendjes en vriendinnetjes en klasgenoten, die niets durven te zeggen over kanker. Of over de dood. Julie: ‘En áls het er even over gaat, dan zeggen ze meteen “o, sorry”, en dan beginnen ze over een ander onderwerp. Of het gaat over overleden opa’s en oma’s.’
‘Maar die hóren dood te gaan’, zegt Elin. Er klinkt een beetje boosheid door haar stem. Maar ze snapt het ook wel. ‘Ze beginnen niet over mijn zus, omdat ze me geen verdriet willen doen.’
Ze hebben allebei een korte tijd een psycholoog bezocht. ‘Toen ging ik met een vrouw knutselen en tekenen, over Anna’, vertelt Julie. Ze maakte een zakdoek met een tekening. Die kon ze dan pakken als ze zich verdrietig voelde.
‘Hé!’ roept Elin uit. ‘Dat heb ik ook gedaan.’
Ze lachen. Ze wisten dat niet van elkaar. Maar dat hoeft ook niet. Het is er nou eenmaal, dat gemis. En doordat ze allebei weten dat het er is, hoeven ze er niet over te spreken. Waar ik in deze serie al een jaar zoek naar de juiste woorden, laten zij me zien hoe ze met hun stilzwijgen begrip tonen en elkaar erkenning bieden.
‘We hebben het eigenlijk niet echt over onze zussen, over dat ze dood zijn. Ik vertel bijvoorbeeld meer over wat Anna altijd deed: ze was goed in dansen en kon veel trucjes op de trampoline’, zegt Julie. Elin vult aan: ‘We kunnen juist heel normaal doen tegen elkaar. Omdat we dingen… Ja. Gewoon. Wéten.’
Julie zou zoiets ook zeggen tegen een klasgenootje, als die in de toekomst een broertje of zusje zou verliezen. ‘Ik begrijp hoe je je voelt.’ En ze zou vragen hoe het is met diegene.
Elin knikt. De glazen ranja zijn leeg. De zon schijnt nog steeds. Tijd voor de trampoline – ‘want we zijn klaar, nu, toch?’
Ja. We zijn klaar. We gaan springen, zo hoog als we kunnen.