Vijf jaar geleden sprak deze romanschrijver nog geen woord Nederlands. Nu debuteert ze in die taal
Vijf jaar geleden kwam Sholeh Rezazadeh uit Iran naar Nederland. Haar debuutroman De hemel is altijd paars is een fijnzinnig verhaal over liefde, de botsing tussen verschillende culturen en de opiumverslaving van haar vader. Ze kon er pas woorden voor vinden in een vreemde taal.
Als je erbij stilstaat dat Sholeh Rezazadeh (1990) pas vijf jaar in Nederland is en nu al haar eerste roman in die vreemde taal heeft geschreven, dan weet je: hier meldt zich een nieuw literair talent.
De hemel is altijd paars is een fijnzinnige, kleine roman over de liefde, waarin geen woord te veel staat. Het is precies en poëtisch, en alle zintuigen lijken open te staan.
Het verhaal wordt verteld door Arghavan, een jonge Iraanse vrouw die nog maar kort in Nederland woont en werkt in een kringloopwinkel. Ze raakt bevriend met sommige klanten, onder wie Anna, een dove danseres, en de oude Johan, die het geluid van bomen opneemt. Ze observeert en verlangt. Ze wordt verliefd op Mees, een jonge muzikant. En ze verwondert zich over dit land waar iedereen haast heeft en – zoals de uitgever noteert op de achterflap – ‘waar het onmogelijk lijkt om echt met een ander verbonden te zijn’. Dat laatste legt een zachte waas van droefenis over de gebeurtenissen in het boek. Steeds nadrukkelijker dringt de gestalte van haar vader zich naar de voorgrond. De man die onbereikbaar voor haar werd toen hij verslaafd raakte aan de opium.
Daartegenover staan de gestalten van bomen, die Sholeh beschrijft als levende wezens waar ze troost bij vindt. Voor haar huis staat een grauwe abeel. Daar is het schrijven van haar roman begonnen.
‘Ik zit altijd hier, ik kijk naar buiten. Vooral ’s ochtends kijk ik naar die boom, minimaal tien minuten, een kwartiertje. Bijna drie jaar geleden kreeg ik een brief van de gemeente, net zoals in het boek gebeurt, dat die bomen omgekapt worden. Vooral de bomen die te oud zijn geworden. Ik dacht: o, deze boom ook? Ik maakte me zorgen over deze boom. En daar begon het verhaal.’
‘Ik heb altijd het gevoel dat de bomen erg op ons lijken, hoe ze staan, hoe ze door de seizoenen heen moeten gaan en toch blijven staan. Ik zie in een boom, met zijn wortels, iemand die heel krachtig is, en tegelijkertijd zacht en flexibel. Die blijft gewoon staan in de lente, in de herfst, dat spreekt me aan.’
Is het een soort gesprek dat je voert? Meditatie, bidden?
‘Het is een gesprek zonder woorden. Kijk, we staan hier, jij hebt ook een eigen leven, je eigen dilemma’s, en ik ook. Maar we staan gewoon. Misschien is het troost. Ik weet niet wat het is, maar in ieder geval een dialoog zonder woorden.’
Je schrijft er prachtig over in De hemel is altijd paars.
‘Ik wist niet dat ik zo verliefd was op de bomen, het was een verborgen liefde. Ik ontdekte het toen ik begon met het schrijven van het boek. Ik kwam er ook achter hoe mooi en leerzaam de bomen kunnen zijn, de hele natuur. Ik zie en voel veel in de natuur. Dat heb ik ook nodig om door te kunnen gaan, om te kunnen genieten van het leven en de omgeving.’
Het geeft kleur in een grauwe omgeving?
‘Kleur en ondersteuning ook. Dankzij de natuur kunnen we leven, en dankzij de natuur kunnen we een beetje buiten onszelf kijken. Het gaat zo vaak over onszelf, over wat je doet of over geld, al die dingen die alleen maar betrekking hebben op de mens. Maar uiteindelijk is de zin van het leven buiten ons, in de natuur. We zijn er zo afhankelijk van en tegelijk onverschillig en ondankbaar.’
Wat ís de zin van het leven?
‘Ik ben nog bezig, haha. Ik weet nog niet wat de zin van het leven is, maar ik ben al een beetje verder gekomen met wat níét de zin van het leven is. Je hoeft elkaar niet zo veel pijn te doen of egoïstisch te zijn. Of zo veel willen hebben, dat is niet de zin van het leven. Maar wat is het wel? Dat weet ik nog niet. Misschien in het volgende boek. Eigenlijk hoef je het niet te weten.’
‘Hebben de bomen je niet over de liefde verteld?’ vraag ik. Johan draait zijn hoofd en kijkt weer naar buiten. Van waar ik zit, zie ik een paar bomen. Ik moet aan Mees denken. Er stroomt een zoet gevoel in mijn hart, het duurt maar heel even.
‘Een mens loopt zijn liefde achterna, op het moment dat de liefde over is, komt hij op zijn eigen benen terug. Maar een boom heeft geen benen. Als iemand van een boom houdt, moet hij naar de boom toe gaan. Hij zit in de schaduw van de boom, zolang als hij dat wil. De boom gaat niet weg. Of het nou lente of winter is, hij blijft daar staan.’
Johan laat een stilte vallen, staat op en gaat bij het raam staan. ‘Weet je, een boom begrijpt wat er om hem heen gebeurt. Hij hoort de woorden die om hem heen klinken. Als er veel slechte dingen gebeuren, kan hij veel daarvan niet delen. Die woorden blijven in hem zitten. Dan begint hij langzaam van binnenuit te barsten. Hij wordt zwak, insecten en schimmels vallen hem aan. Kleine, ruwe gaten openen zich in hem en hij wordt van binnen zacht. Op een dag valt hij om. Een boom die ogenschijnlijk krachtig en gezond is, is omgevallen. Je moet de woorden blijven uitspreken, lieve dame, anders gaan ze schimmelen in je hart.’
(Fragment uit De hemel is altijd paars)
Is dit ook een beeld voor wat je zelf hebt meegemaakt? Als je de woorden niet uit, gaan ze schimmelen en word je doodziek vanbinnen?
‘Jazeker! Tijdens het schrijven van het boek zag ik ook een boom in mezelf. Ik was op zoek naar wat er gebeurd was met de boom in mij. Ik had al jaren een verhaal in mijn hoofd waarover ik met geen woord had gesproken.’
Welk verhaal?
‘Het verhaal van mijn vader die vijftien, zestien jaar geleden verslaafd is geraakt aan opium. En dat is hij nog steeds. Toen kon ik geen woorden gebruiken, ik kon het daar niet over hebben. Al die woorden bleven rotten in mij. Er waren twee opties. Of ik liet die schimmels mij helemaal overnemen; of ik ging aan mijzelf schudden en kijken wat ik ermee kon doen.’
Op het verhaal van je vader kom ik straks nog terug. Het opmerkelijke is dat je deze roman in het Nederlands hebt geschreven. Dat is ongelofelijk. Je bent vijf jaar in Nederland. Hoe kan dit?
‘Ik had een passie voor schrijven. In Iran was ik al voor mezelf bezig met schrijven, al was het niet al te serieus. Ik wist dat ik ooit schrijver wilde worden. Toen ik hier kwam was mijn hele leven veranderd. In Iran had ik geneeskunde gestudeerd, wat ik vanaf het eerste moment niet wilde.’
Dat moest van je ouders?
‘Van mijn ouders en mijn omgeving. Ze zeiden steeds: je bent te slim om iets anders te doen. Toen ik hier kwam, dacht ik: dit is het moment. Ik moet gaan voor mijn passie. Ik moet doen wat ik altijd wilde. En ik kan niet in het Perzisch schrijven, zo op een afstand, dat wordt lastig. Ik twijfelde over het Engels. Dus ik dacht: ik moet gewoon in het Nederlands schrijven. Dan heb ik de kans om mezelf hier niet een vreemdeling te voelen. Ik wilde een leven opbouwen voor mezelf. Ik wil in contact zijn met lezers, met mensen die mijn werk kunnen of willen lezen. En letterlijk vanaf de eerste dag begon ik met het leren van de taal. Iedereen kan het, als je iets heel erg wilt. Als je zo lang gewacht hebt op het moment, dan ga je ervoor. Ik heb bijna een jaar lang taallessen gevolgd en ik ging naar allerlei literaire evenementen, zonder dat ik iets kon verstaan, maar waar ik wel iets probeerde te zeggen.’
Dat is dapper. En schaamteloos. Moet je de schaamte voorbij zijn?
‘Nee! Als ik zei “ik wil hier iets komen voordragen”, zei iedereen “je bent welkom”! Ze vroegen niet: “Wie ben jij? Wat heb je eerder gedaan? Waarover gaat het?” Dat motiveerde mij. Bij mijn eerste officiële voordracht kreeg ik zo veel positieve reacties dat ik dacht: dit is het, ik moet het doen. Het is ook een manier om alle andere mensen die in de cultuur en de literatuur bezig zijn te leren kennen. Zo kon ik erachter komen wat mensen willen. Waar is mijn plaats? Is er een plaats voor mij? Het allerbelangrijkste was dat ik het moment moest pakken.’
Ken jij Met andere woorden van Jhumpa Lahiri? Zij is in een opwelling Italiaans gaan leren en in die vreemde taal gaan schrijven. Ze schrijft erover alsof het een soort liefde is, alsof je een verhouding hebt, met een andere taal. Ervaar jij dat ook zo?
‘Ik heb het gevoel dat Nederlands een hele lieve vreemdeling is. Het blijft een beetje vreemd. Ik kan niet zeggen dat ik de taal goed ken. Of dat de taal mij goed kent. Maar juist omdat hij een vreemdeling is, oordeelt hij niet. Hij luistert omdat hij weet: ik hoef later niets te doen. Als ik het niet leuk vind, loop ik weg. En ik ook. Dat geeft ruimte. En eerlijkheid. Ik heb hiervoor nooit over persoonlijke dingen geschreven. In het Nederlands voel ik me veilig om dat wel te doen omdat het een lieve vreemdeling is.’
Lahiri noemt het ook een metamorfose. Wat een element van geboorte in zich heeft, maar ook verlies. Had jij dat gevoel ook bij het schrijven van deze roman?
‘Zeker. Toen ik begon te schrijven over mijn jeugd en mijn vader, dacht ik: hè, is het echt zo geweest? Ik geloofde bijna niet dat al die dingen echt gebeurd zijn. Al die emoties waren echt, en zijn echt. Dat was verrassend voor mij. Alsof je opeens wakker wordt, je bent ergens anders en denkt: waar ben ik in slaap gevallen? Waar was ik?’
Johan maakt thee voor mij en koffie voor zichzelf. Ik volg zijn rustige en vriendelijke bewegingen. Hij is een van de weinige mensen die geen enkele haast heeft. Als hij weer naast mij zit, zegt hij: ‘Waarom ben je zo verdrietig geworden?’
Ik bijt op mijn lippen en haal mijn schouders op. Kijkend naar de kleine eettafel voor me zeg ik: “Ik hou van hem. Als hij iets zegt, is het alsof de hele wereld zijn woorden met een harde stem herhaalt.’
Johan zucht en zegt: ‘Het is echt heerlijk als iemand zo waardevol voor jou is. Als hij de hele wereld voor jou is. Maar dame, het is ook echt gevaarlijk.’
‘Wat is gevaarlijk?’
‘Liefde.’
‘Liefde is Eshgh in het Perzisch. Weet je waar dat woord vandaan komt? Van een wortelloze plant die in bomen klimt, aan ze kleeft en ze uiteindelijk doodt door ze te verstikken’, zeg ik.
Johan kijkt me aan: ‘Dus pas op dame, wees voorzichtig voor de boom.’
‘Het is alsof we blijven leven door elkaar te doden. Het is alsof we niet groeien zonder dat we onze scherpe doornen in elkaars zachte stengels steken’, zeg ik.
Johan schenkt thee voor mij in en zegt: ‘Dame, weet je hoe bomen met elkaar praten? Met hun wortels onder de grond.’
‘Wat zielig zijn dan de bloemen en planten die in potjes zitten. Zij hebben niemand om mee te praten.’
(Fragment uit De hemel is altijd paars)
Dit citaat bevat de sleutelzin voor mij: 'Het is alsof we blijven leven door elkaar te doden.' Dat is waar het boek over gaat, denk ik.
‘Ja, zeker. Dit bedoelde ik toen ik net zei: dit mag niet de zin van het leven zijn. We doen elkaar zo veel pijn, bewust en vaak onbewust. Alsof we daar niet buiten kunnen. Misschien kan het niet veranderen, misschien is het zoals het is.’
Zo zie jij de liefde? Dat we de ander verstikken om zelf te blijven leven?
‘Ik zie het niet zo, het is wat vaak gebeurt. En niet alleen in de liefde tussen twee jonge mensen, maar ook bij de liefde van ouders. Of alle vormen van liefde. Vaak leidt het ertoe dat een van de twee, of allebei, kapot zijn omdat ze zo verliefd zijn. Of omdat de ander die zwakte ziet en er onbewust gebruik van maakt. Het klinkt zeer negatief…’
...maar dat is het ook. Hoe poëtisch het ook is, je hebt een erg sombere, bittere roman geschreven. Volgens mij is liefde in de kern dat je omgaat met verschil. En daar is Mees, een van de twee hoofdpersonen niet toe in staat.
‘Dat is het. Wat er vaak gebeurt met liefde is dat de fasen niet kloppen. De een zit in de ene en de ander zit in een andere fase. Eén of twee jaar later zou Mees een ideale partner kunnen zijn. Arghavan wil een nieuw leven opbouwen, ze wil een relatie, ze wil zich thuisvoelen en verliefd worden. Mees is bezig met zijn carrière, hij zoekt iets anders. Het is zo belangrijk in welke fase je iemand tegenkomt. We zijn allemaal voorbijgangers in elkaars leven en soms is het gezellig en soms niet.’
En dan ga je weer terug?
‘Of je bent op weg naar iemand anders, of een andere plek. Waar iemand op je wacht.’
Omgaan met verschil slaat op de omgang tussen mensen, maar ook op verschillende culturen. Hoe moeilijk is het om die brug te slaan?
‘Voor mij was het vooral de eerste twee jaar onbegrijpelijk. Hè? Hoe kan het zo anders zijn, terwijl we allemaal mens zijn! Je zou zeggen: alle mensen lijken op elkaar. Maar kleine dingen kunnen zo anders zijn. In het begin was het moeilijk om mee te kunnen bewegen met al die cultuurverschillen en mentaliteitsverschillen.’
Wat vond je het raarste?
‘Ik heb het geaccepteerd, maar het blijft raar dat iedereen op zich is. Ik weet niet of je het egoïstisch moet noemen, maar hoe klein de groep van mensen is waar je je aan geeft. Dat is heel beperkt.’
Wij omringen ons met kleine cirkels van mensen die vertrouwd zijn en daarbuiten kijken we niet?
‘Ja, en vaak hebben mensen het over zichzelf. De eigen baan, het eigen huis, het eigen kleine gezin. Dat vond ik verrassend. O, heb je geen tijd voor andere mensen? Voor mensen die je zomaar tegenkomt? Mensen zeggen gemakkelijk nee omdat ze voorrang geven aan hun eigen wensen. Nu heb ik dat geaccepteerd.’
Ho ho, dat is toch niet om te harden voor jou?
‘Ik bedoel niet: ik ga het ook doen. Ik bedoel: ik kan het niet veranderen. Het enige wat er gebeurt als ik me boos maak is dat ik zelf de hele tijd geïrriteerd raak.’
Het stemt het lezen van dit boek, ondanks de poëtische gevoeligheid en de zintuiglijkheid, verdrietig. Het is een spiegel voor mij, en met mij de andere lezers.
‘Vooral voor iemand die het niet gewend is kan het shockerend en pijnlijk zijn. Terwijl mensen niets negatiefs bedoelen, ze willen geen pijn doen.’
Je ziet maar weer eens wat cultuur is. Een voorbeeld: wij voeren gesprekken en kijken intussen op ons horloge. Doe ik ook, vrees ik, altijd leven met deadlines.
‘Het is niet jouw schuld. Om te kunnen overleven in deze maatschappij moet je zo zijn, anders blijf je achter. Daarom durf ik niet te zeggen: dit is fout. Het zijn golven. Als je hier woont moet je soms meegaan. Ik denk niet dat alle Nederlanders het fijn vinden om zo de hele tijd met de tijd bezig te moeten zijn. Maar het moet. Anders red je het niet.’
Nog zo eentje: 'Stugge volharding in eindeloze vragen'.
‘Dat blijft lastig voor mij.
Wat voor soort vragen zijn dat?
‘Je bent midden in een feest en dan komt iemand puur uit beleefdheid vragen: “Oké, wie ben je? Waar woon je? Wat doe je? Waarom ben je in Nederland?” Toevallig heb ik een mooi verhaal. Maar waarom moet je daar midden in een feest over beginnen? En als ik zeg “ik ben een schrijver”, vragen ze “wat doe je echt? Hoe betaal je je huur? Hè, schrijver, is dat ook een baan? Zit je acht uur per dag te schrijven?” Dat soort dingen.’
Volkomen onbegrip.
‘Wat ik vooral niet begrijp is: waarom? Misschien komen we elkaar nooit meer tegen. Wat maakt het uit? Waarom vraag je niet iets over wat op dat moment interessant is, het hoeft toch niet zo praktisch te zijn? Iedereen is bezig met werk en nuttig zijn.’
Alsof we alleen maar uit een baan bestaan. 'Succes is belangrijker dan geluk', schrijf je.
‘Dat is helaas zo. Ik denk dat dat komt omdat iedereen een beetje geïsoleerd is. Ja, wat heb je dan om naar te grijpen? Een baan. En omdat alles daar moet gebeuren ben je ook altijd op zoek naar verbetering en succes.’
Een vriend van mij stelde ooit voor om gesprekken op feestjes of maaltijden te openen met de vraag: heb je nog iets bijzonders meegemaakt de afgelopen dagen? Geweldige opening!
‘Ik vind het ook altijd interessant om te vragen wat mensen hebben gedroomd. Dat vind ik zo aantrekkelijk! Vaak weten mensen het niet. Maar soms leer je de ander met die ene vraag beter kennen dan met twintig andere vragen.’
Wat heb je gedroomd vannacht?
‘Haha. Wat heb jij gedroomd?’
Ik onthou mijn dromen niet. Ik kan ze niet vastgrijpen. Jij?
‘Vaak gaat het over de natuur. Over de bergen, bomen, rivieren. Gisteravond was ik ook weer in de bergen.’
Moeten we toch naar Iran nu. Als je bergen zegt, denk je aan Tabriz ?
‘Het is een van de hoogste plekken in Iran. Waar je loopt, zie je bergen.’
Hield je ervan?
‘Toen wist ik dat niet. Toen ik hier kwam, zag ik geen enkele berg. Hoe kan dat? Ik kwam erachter hoe belangrijk ze waren en hoe mooi.’
Waar staan ze voor in jouw beleving?
‘Ze zijn krachtig. Als ik een berg beklim en naar beneden kijk, zie ik hoe klein alles is. De stad is bijna niet meer te zien. Hoe onbelangrijk zijn al die dingen waar we ons druk over maken! Dat is het allermooiste. Op de top zie je hoe klein en onbelangrijk alles is, dus laat maar, je hoeft je geen zorgen te maken.’
Je ging altijd in de bergen wandelen met je vader?
‘Vaak, ja. De laatste jaren ging ik alleen. We gingen wandelen zonder te praten. Alleen maar kijken en voelen.’
Dat is de mooie kant van De hemel is altijd paars: die zintuigelijke gevoeligheid. Kijken, luisteren, voelen. De kleuren. Je bent daarin getraind?
‘De relatie tussen mijn ouders was slecht. Meestal hoorde je stilte of negatieve, pijnlijke woorden. Daardoor ben ik een beetje gestopt met woorden als gesprek. Ik ben op zoek gegaan naar een ander gebruik van woorden, dus naar lezen en schrijven. Maar het genieten van andere dingen speelt een grote rol. Dus luisteren, niet naar de woorden, maar naar de natuur. Een van de lezers zei: “In het begin dacht ik dat Arghavan doof was, omdat ze zo weinig had met woorden.” Ik dacht, misschien ben ik getraind om doof te worden.’
Ik denk aan de gele en vervormde tanden van mijn vader, de zoete en doordringende geur in zijn kleren en op zijn handen, zijn gebogen en slanke lichaam, zijn pupillen die eruitzagen alsof ze met een lepel waren uitgepeld, alle lelijkheid die in hem had gewoekerd. Ik denk aan hoeveel hij loog over de opium en hoe hij steeds meer tijd doorbracht in zijn kamer in plaats van met mij. Aan hoe ik nog veel meer nachten in de verhalen en gedichten die hij vertelde had kunnen doorbrengen. Hoeveel langer ik nog in de armen van de bergen van Tabriz had kunnen blijven. Ik denk aan de dagen die we doorbrachten zonder dat we elkaar hoorden. Hoe ik elke keer in mijn slaapkamer kroop en deed alsof ik sliep.
Vaak lag mijn vader het grootste deel van de dag te slapen terwijl ik studeerde of me verdronk in boeken die me onttrokken aan de koude wereld die was gevuld met de geur van opium. Als er op de televisie een programma was over verslavingen, zette ik het volume zo hoog mogelijk zodat mijn vader het ook kon horen. Op die dagen miste ik hem het meest. Ik wilde met hem wandelen, de bergen in, de natuur in. Ik wilde samen met hem een nieuw boek lezen, een nieuw gedicht leren. In plaats daarvan metselde ik elke dag een paar bakstenen tussen ons. De tijd fungeerde als cement.
(Fragment uit De hemel is altijd paars)
Hoe oud was je toen je ontdekte dat je vader verslaafd is aan de opium?
‘Ik was zestien, vijftien, zoiets. Een tiener ook nog.’
Wat dacht je?
‘In het begin ontkende ik het. Mijn moeder zei vaak: dit is wat er gebeurt, maar ik was aan het ontkennen. “Nee, hij wil gewoon even alleen zijn.” Of het is toch iets anders. Hij was zo groot voor mij dat ik het niet wilde geloven. Langzaamaan, door de jaren heen, zag ik hem veranderen. Ik kreeg het gevoel dat hij geen interesse meer voor mij had. Dat hij niet wist wat er in zijn omgeving gaande was. Toen was ik boos en verdrietig. Hoe kun je zo egoïstisch doen, je bent toch een vader, je hebt toch verantwoordelijkheden?! Dat duurde niet lang. Toen dacht ik: oké, het is gebeurd.’
Zoals een puber in woede afstand neemt van haar ouders, of een van beide ouders. Maar is het niet een rouwproces?
‘Ik kon niet echt afstand nemen. Want diep in mijn hart hoopte ik dat het tijdelijk zou zijn. Het gaat voorbij. En wie ben ik om boos te zijn op mijn vader? De relatie was dus koud geworden, maar niet agressief. Het was niet zo dat ik niet met hem wilde praten, of dat ik weg wilde. Ik uitte het niet, het was vanbinnen aan het rotten.’
Het schrijven van het boek heeft je daarvan bevrijd?
‘Jazeker. Als ik dit boek niet had geschreven, als ik niet de kans had gehad om in een andere taal te schrijven was het misschien heel anders nu. Ik voel me opgelucht. Niet dat alle pijn weg is, maar ik heb nu een beetje ruimte in mijn hoofd voor andere dingen.’
Feitelijk ben je de dochter van een junkie.
‘Daar heb ik veel aan gedacht. Mijn vader is sowieso introvert, hij praat niet veel. Je weet niet wat er in zijn hoofd speelt. Mijn ouders hadden jarenlang geen goede relatie, dus dat is zeker een reden.’
Hij zocht vergetelheid uit de ellende?
‘Ik ben verdronken in literatuur, hij is verdronken in iets anders. Dat is het. Op een niet-juist moment in een verkeerde omgeving. Bij hem leidde dat tot opium en ik had de kans om een boek of een pen te pakken in plaats van een drug.’
Is er veel opiumverslaving in Iran?
‘Hier heb je vooral alcohol en cocaïne. In Iran heb je vooral opium. Daar hoor je zelden dat iemand verslaafd is aan alcohol of cocaïne. Het is vergelijkbaar met wat hier gebeurt met alchohol.’
Jij ‘verdronk' in de literatuur, dat is ook een reddingsmiddel. Jij kan de dichter Omar Khayyám uit je hoofd citeren?
‘Op school moesten we in de literatuurles gedichten uit ons hoofd leren. Toen we veertien, vijftien waren. Ik was al langer bezig met literatuur, ik vond dat leuk. Ik las boeken zelfs als ik niks kon begrijpen.’
Dostojevski bijvoorbeeld. Is niet een naam die ik verwacht in deze context.
‘Ik was negen of tien. Iran is een land van poëzie, waar je ook gaat hoor je poëzie, of je wilt of niet. Het speelt altijd in je hoofd. Als je er een beetje interesse voor hebt is het jouw paradijs.’
Wat is je favoriete dichter? Je citeert Khayyám…
‘Lastig te zeggen... Bij Khayyám gaat het over de zin van het leven. Hoe zorgeloos hij is. Je moet je niet zo veel zorgen maken. Zo veel jaar geleden heeft hij dat al begrepen, dat inspireert mij. Maar ik lees ook poëzie van anderen, oude Perzische dichters, of nieuwe. Het is zonde om één naam te noemen.’
'In de cirkel van onze komst en vertrek, is noch het begin noch het einde merkbaar.' Prachtig is dat. Troostrijk. Dit soort regels helpen misschien niet om de zin van het leven te vinden, maar wel om erdoorheen te gaan?
‘Het is zo inspirerend! “Het komt wel goed. Niet zo serieus!” Maar dat hebben Hafez en Rumi ook. Alles is tijdelijk. We zijn zo machteloos en klein. Dus laat maar los. Daarom koos ik Khayyám voor mijn Nederlandse boek. Dat hebben we in dit land erg nodig. Het is allemaal zo serieus. Dat hoeft niet. Uiteindelijk gaan we allemaal dood, laten we rustig doen.’
Zo leef jij ook?
‘Ja. Als iemand nu zegt: “je gaat dood”, dan heb ik geen probleem. Het is goed. Ik neem de dingen serieus, ik doe mijn best. Maar het is niet zo dat ik dorstig ben naar het leven of de wereld. Dat ik alles wil hebben en bewaren, dat heb ik niet.’
Dat klinkt stoïcijns. Helpt dat ook om met je vader om te gaan?
‘Zeker. Zo denk ik. Ik heb de kans gehad, en dat is zeldzaam in Iran, om dichtbij mijn vader te zijn. Meestal is er afstand met respect. Ik kon met mijn vader over alles praten zonder te denken, o, maar hij is mijn vader…! Ik heb de kans gehad om een mooie relatie te hebben; helaas, nu is het voorbij. Maar wat kun je voor altijd hebben? Niks. Alle mooie dingen die je hebt gaan voorbij. Jij gaat ook voorbij. Zo overtuig ik mezelf. Oké, zo is het geweest, helaas zitten we nu in een andere fase, maar dit gaat ook voorbij.’