Misschien zien we ze vliegen, maar verdienen ufo’s niet meer onderzoek?
De meeste waarnemingen van ufo’s blijven ook na uitvoerig onderzoek mysterieus. Maar deze onzekerheid wordt maar al te vaak met stelligheid te lijf gegaan. Terwijl een open, nieuwsgierige houding naar het onkenbare veel zou kunnen opleveren.
Schrijf nooit over ufo’s, zei een bevriende journalist toen ik hem twee jaar geleden vertelde dat ik begon als correspondent Ruimtevaart. Wie zich uitspreekt over unidentified flying objects moet kant kiezen: gelovend of sceptisch. En ik ben geen van beide. Of allebei, ik weet het niet. In zo’n geval krijg je in de publieke opinie al snel een aluminiumfoliehoedje op.
Zonde, het snelle oordeel staat een genuanceerd gesprek in de weg. En te veel scepsis kan de blik vertroebelen. Wordt het niet eens tijd voor een agnostische kijk op vliegende schotels?
Dit is het uitgelezen moment om zo’n kijk te oefenen: ufo’s zijn overal. Ze zweven over de pagina’s van respectabele kranten, strijken neer aan talkshowtafels. Voor het eerst in lange tijd lijkt er serieuze aandacht te zijn voor een onderwerp dat normaal in de ‘wappie’-hoek belandt.
Aanleiding is een rapport van het Amerikaanse Pentagon met informatie over nooit eerder vrijgegeven ufo-meldingen. Het moet op 25 juni officieel verschijnen, maar de belangrijkste conclusies lekten begin deze maand uit.
Hooggeplaatste functionarissen die het rapport al mochten inkijken vertelden The New York Times dat de meeste van de ruim 120 mysterieuze waarnemingen die de Amerikaanse inlichtingendienst onderzocht na onderzoek nog altijd onopgehelderd blijven. De enige harde conclusie, aldus de functionarissen, is dat de ufo’s geen Amerikaanse militaire technologie zijn. Verder blijft het vaag: misschien gaat het in sommige gevallen om objecten afkomstig uit China of Rusland – maar er is geen enkele zekerheid dat dat zo zou zijn.
Oftewel: de ufo’s blijven ufo’s. Unidentified, open voor interpretatie.
En daar wordt het interessant voor iedereen die, net als ik, van onverklaarde zaken houdt.
Misschien komt in de ufo-berichtgeving maar weinig voor
Al zo lang ik me kan herinneren ben ik gefascineerd door wat we niet kennen en niet weten. Door datgene wat ontsnapt aan de menselijke drang tot categoriseren en controleren.
Om dezelfde reden ben ik zo geïntrigeerd door het heelal. Ik hou van ongrijpbare grensgebieden, van de contradicties en onvoorstelbaarheden die ons omringen. Ik hou van de woorden waarmee piloot Kenneth Arnold beschreef wat hij dacht toen hij in 1947 negen schotelvormige objecten voorbij zag vliegen. It’s impossible, but there it is! Het kan niet, en toch is het er.
In de tijd van Kenneth Arnold werden er vooral veel schotels gemeld. In de daaropvolgende decennia kwamen talloze ufo-varianten voorbij. Driehoekige lichten, pilvormige objecten, vliegende triangels en boemerangvormen. Een ufo is iets wat onmogelijk is en vliegt, in talloze gedaanten. Daarmee is het een lastig containerbegrip, een vat van drie woorden waarin van alles ronddrijft, ook hoaxes en wanen. Van de bestaande ufo’s weten we niet of hun werkelijkheid van psychologische, sociologische of natuurwetenschappelijke aard is. In dat laatste geval weten we niet of ufo’s überhaupt te begrijpen zijn met onze huidige kennis.
Misschien zijn ze een natuurkundig fenomeen dat we pas over een eeuw zullen begrijpen. Misschien zijn ze een complexe combinatie van verschillende bovenstaande zaken. Misschien, misschien. Ik hou van dat woord, omdat het de verbeelding aanzet.
Maar ‘misschien’ komt in de ufo-berichtgeving maar weinig voor.
Zelfs niet nu de uitgelekte conclusie van het Pentagon-rapport meer vragen dan antwoorden oproept.
Onzekerheid wordt met stelligheid te lijf gegaan
‘Geen bewijs dat ufo’s van buitenaardse wezens’ zijn, kopte de NOS. Die kop had net zo goed kunnen zijn: geen bewijs dat ufo’s niet van buitenaardse wezens zijn.
Mooier was geweest: mysterie blijft voorlopig intact. Maar als het op ufo’s aankomt, wordt de onzekerheid met stelligheid te lijf gegaan. Met wat ze niet en wel zijn, met uitsluitsels en vaak voorbarige conclusies.
Begrijp me niet verkeerd, ik snap de scepsis. De ufo-wereld is diep verstrengeld met die van de complottheorieën. Bizarre ontvoeringsverhalen en excentrieke alien-religies zoals die van de Raeliens helpen de geloofwaardigheid bepaald niet vergroten.
Met als gevolg dat pleiten voor een meer open houding lijkt op pleiten tegen wetenschap en gezond verstand.
De dubbelzinnige wetenschap naar ufo’s: onderzoeken en ontkennen tegelijk
Dat dit onderwerp zo weinig nuance krijgt, ligt volgens de Franse socioloog Pierre Lagrange in de geschiedenis besloten. De wetenschappelijke houding naar ufo’s is altijd dubbelzinnig geweest, schrijft hij nadat ik hem in een e-mail heb gevraagd hoe hij de nieuwe ontwikkelingen beziet.
Lagrange doet al 35 jaar onderzoek naar de manier waarop er naar ufo’s wordt gekeken en ziet daarin een reflectie van wat in de antropologie ‘ The Great Divide’ wordt genoemd: het idee dat er een gat gaapt tussen rationeel en magisch denken. Die scheidslijn, schrijft hij, is kunstmatig. De werkelijkheid is rommeliger, mensen zijn niet zo makkelijk in categorieën op te delen. Toch zijn de meeste wetenschappers bang om terecht te komen aan de verkeerde kant van die verzonnen kloof, dat kan hun reputatie schaden.
Het was in een artikel van Lagrange dat ik die mooie, paradoxale uitspraak van Kenneth Arnold tegenkwam. In Imagining Outer Space, een verzameling wetenschappelijke beschouwingen van de ruimtevaartcultuur, schrijft de Franse socioloog over de impact van Arnolds waarneming in 1947.
Tijdens een privévlucht zag Arnolds negen schotelvormige objecten voorbij vliegen die hij op geen enkele manier kon duiden. Na zijn landing nam hij contact op met een lokale krant die er een nieuwsbericht aan wijdde dat in korte tijd door landelijke, en toen door internationale media werd opgepikt.
Tijdens een privévlucht zag Arnolds negen schotelvormige objecten voorbij vliegen die hij op geen enkele manier kon duiden
Arnolds verhaal wordt beschouwd als het begin van de ufo-controverse in Amerika. Hij was bij lange na niet de eerste die in de lucht een onverklaarbaar object zag, maar het was wel de eerste keer dat een dergelijk verhaal viral ging. Volgens sommigen omdat het samenviel met de opkomst van de massamedia. Volgens anderen vanwege de maatschappelijke angst die de Koude Oorlog met zich meebracht.
Het leidde hoe dan ook tot een hausse aan meldingen. Zo veel dat de Amerikaanse overheid vreesde voor massahysterie die de bevolking kwetsbaar zou maken voor psychologische oorlogsvoering van de Russen.
Vanaf dat moment werd de officiële benadering van het fenomeen dubbelhartig. Om erachter te komen of ze al dan geen bedreiging vormden, werd er serieus onderzoek gedaan naar de mogelijke aard van ufo’s. In 1952 werd hiertoe Project Blue Book opgezet, een codenaam voor een wetenschappelijke studie naar ufo’s die tot 1968 zou duren. Maar bijna tegelijkertijd werd er door de CIA een commissie ingesteld die zich richtte op de vraag welk verhaal het publiek hierover verteld moest worden in order to minimize risk of panic.
Al snel ontstond er een tweesporenbeleid van onderzoeken en ontkennen. Serieus nemen en onderuithalen.
‘Fenomeen onverklaarbaar, geen nader onderzoek nodig’
Het beroemde Condon-rapport uit 1967 is een schoolvoorbeeld van precies die dubbelzinnigheid. Onder leiding van kernwetenschapper Edward Condon doken tientallen onderzoekers in honderden tot dan toe onverklaarde waarnemingen in de Verenigde Staten met de opdracht deze tot de bodem uit te zoeken. Twee jaar veldwerk leverde een rapport op van meer dan negenhonderd pagina’s.
Van de negentig waarnemingen uit het rapport bleven er dertig onverklaard. Toch concludeerde* Condon dat nader onderzoek voorlopig niet nodig was, omdat dat wetenschappelijk gezien niets nieuws zou opleveren.
Verschillende wetenschappers vochten die conclusie aan. Ook medewerkers waren ontevreden. Ze voelden zich niet serieus genomen door Condon, die zelf gedurende het hele onderzoek geen enkel veldwerk had verricht.
Bijna niemand las de negenhonderd pagina’s aan resultaten, maar de conclusie van Condons rapport werd overal overgenomen. Het omvangrijke Project Blue Book werd stopgezet. Van de 1.236 zaken die in dat project waren onderzocht, bleven er 701 onopgelost.
In 2017 stond deze dubbelzinnige houding opnieuw in de spotlights. De nieuwssite Politico onthulde samen met The New York Times dat het Pentagon van 2008 tot 2012 een geheim onderzoeksprogramma naar ufo’s runde. Of eigenlijk: naar uap’s, want de beladen term unidentified flying object is bij het Amerikaanse leger inmiddels verruild voor unidentified aerial phenomena.
Na 2012 ging het onderzoek in afgeslankte vorm door onder leiding van een hooggeplaatste ambtenaar van de veiligheidsdienst, Luis Elizondo, die in 2017 opstapte uit protest tegen ‘excessive secrecy’ rond het programma.
The New York Times publiceerde vervolgens een interview over uap’s met gevechtspiloten die deze hadden waargenomen. Mensen die vreemde verschijnselen in de lucht over het algemeen goed kunnen duiden, die worden geselecteerd op scherp zicht en koelbloedigheid. Ze konden nog altijd op geen enkele manier verklaren wat ze hadden zien vliegen.
Niet minder, maar meer wetenschap is nodig
Sinds dit nieuws naar buiten kwam is de interesse in ufo’s – of uap’s – wereldwijd toegenomen. De pandemie werkte daarbij als deeltjesversneller.
Wie iets wil weten moet eerst het niet-weten aanvaarden
Dat deze fascinatie juist nu weer oplaait heeft misschien te maken met het groeiende wantrouwen richting wetenschap en instituties. En het helpt niet dat wetenschappers zich bij voorkeur afzijdig houden van dit onderwerp. Het beste antwoord is niet minder, maar juist méér wetenschappelijke betrokkenheid. Niet gedreven vanuit scepsis, maar vanuit nieuwsgierigheid.
Voordat we de vraag stellen wat we zien moeten we ons eerst afvragen hoe we hiernaar kijken, stelden planeetwetenschapper Ravi Kopparapu en astrofysicus Jacob Haqq-Misra vorige week in The Washington Post. ‘Ultimately’, zeggen ze, ‘uap is a science problem, let’s treat it that way.’
Met dat laatste ben ik het maar gedeeltelijk eens. Ufo’s zijn niet alleen interessant als wetenschappelijk onderzoeksobject, ze vertellen ons ook iets over onszelf. Ongeacht hun aard weerspiegelen ze door de jaren heen onze omgang met onzekerheid. De talloze waarnemingen kunnen ons doen inzien dat we misschien niet alles kunnen verklaren. Een belangrijk besef. Want wie iets wil weten moet eerst het niet-weten aanvaarden.
Of het nu een nieuwe natuurkracht betreft, een buitenaards contactverzoek of een fata morgana van de menselijke geest, er valt hoe dan ook iets te ontdekken. Over het heelal, de wereld, of onszelf. De uitspraak van piloot Kenneth Arnold geeft ons wat mij betreft de mooiste denkrichting. It seems impossible, but there it is.