Jouw broek van biokatoen maakt de kledingindustrie niet duurzamer. Nieuwe wetten wel
Schrijver Maxine Bédat volgde het leven van een spijkerbroek, van katoenbolletje in Texas tot de tweedehandsmarkt in Ghana. Het deed haar inzien dat alleen stevige wetgeving de kledingketen kan verduurzamen. Ik deel haar vier belangrijkste conclusies.
Als er één kledingstuk is dat na honderdvijftig jaar nog altijd in de mode is, dan is het wel de jeans. Geen kledingstuk dat al zo lang zo alomtegenwoordig is in onze cultuur.
Door een spijkerbroek stap voor stap te volgen – van de Texaanse katoenplantages, de verf- en weeffabrieken in China, de naaiateliers in Bangladesh, het distributiecentrum van Amazon in Amerika tot de tweedehandsmarkten in Ghana – zag auteur, ondernemer en onderzoeker Maxine Bédat pas goed de vervuiling en uitbuiting van de kledingindustrie.
Die zoektocht deed haar radicaal van gedachten veranderen over de oplossing. Consumenten zullen met hun koopgedrag de modewereld niet kunnen omvormen. Ook merken en producenten gaan met hun blijvende focus op winst het grote verschil niet maken.
Het is tijd dat overheden zich met de sector gaan bemoeien via wetgeving en beleid, schrijft Bédat in Unraveled: The Life and Death of a Garment.
Dit zijn de vier belangrijkste lessen die ik uit haar boek haalde.
Inzicht 1: De kledingindustrie moet cijfers aanleveren over de milieu-impact, zodat we kunnen zien wat serieus is en wat greenwashing.
Van het plukwerk in Texas tot de vervaardiging in Azië: alle stappen in het productieproces van textiel van vezel tot kant-en-klare lap stof vereisen veel energie.
Kledingbedrijven kunnen makkelijk duurzamer líjken door het vooral over grondstoffen te hebben, maar dan heb je het nog niet over de productie van het textiel gehad
Kledingbedrijven kunnen makkelijk duurzamer líjken door het vooral over grondstoffen te hebben, kijk maar naar labels als biokatoen en gerecycled polyester, maar dan heb je het nog niet over de productie van het textiel gehad. Gezien de totale voetafdruk zou het veel effectiever zijn om iets te doen aan het energieverbruik tijdens de productie van de stoffen.
Kledingbedrijven geven onvoldoende betrouwbare data om als buitenstaander na te kunnen gaan hoe vervuilend zij en hun leveranciers te werk gaan. Bédat pleit voor wetgeving die bedrijven dwingt dezelfde richtlijnen aan te houden in hun ‘productieboekhouding’. Met milieurapporten die controleerbare en onderbouwde cijfers bevatten over energieverbruik, uitstoot van broeikasgassen, waterverbruik en inzet van chemicaliën.
Dit soort data helpen onderzoekers, maatschappelijke organisaties en de media te begrijpen welke bedrijven vooruitgang boeken en welke achterblijven. En dus ook wie ze waarop kunnen aanspreken.
Inzicht 2: Gedragscodes zijn voor de bühne en fabriekscontroles één grote poppenkast
Toen vanaf de jaren negentig de eerste misstanden aan het licht kwamen in de productieketens van westerse kledingbedrijven, stelden merken ethische richtlijnen op. Dat zijn eisen waaraan ook hun leveranciers zich moeten houden.
Met fabrieksinspecties willen bedrijven laten zien dat ze hun eigen regels serieus controleren. De groeiende aandacht voor en vraag naar ethisch gemaakte kleren heeft de inspectie-industrie doen uitgroeien tot een waarde van 80 miljoen dollar. Veel van die fabrieksbezoeken zijn echter weinig zinvol. Ze worden bijna altijd aangekondigd, waardoor fabrikanten onwelgevallige zaken onder het tapijt kunnen vegen. Werknemers in de fabrieken worden bovendien getraind om een toneelstukje op te voeren.
Van het daadwerkelijk handhaven van de ethische richtlijnen middels die inspecties is volgens Bédat dan ook geen sprake. Ze dienen voor de merken vooral als communicatiemiddel naar de buitenwereld. En als er dan toch iets ellendigs aan het licht komt, dan kunnen ze naar de inspectiediensten wijzen als schuldige.
Inzicht 3: Arbeiders wereldwijd hebben sterke vakbonden nodig
Kleding- en textielproductie is al eeuwenlang vervlochten met misstanden. Eind negentiende eeuw, toen de textielindustrie in de Verenigde Staten en Europa nog booming was, waren de arbeidsomstandigheden in de fabrieken er al ronduit slecht. Dat veranderde grotendeels doordat arbeiders op beide continenten (Bédat beschrijft alleen het Amerikaanse perspectief) in opstand kwamen.
Maar toen de productie vanaf de jaren tachtig meer en meer naar landen als China, Bangladesh en Indonesië verplaatste, bleven die verworven arbeidsrechten achter in het Westen. Sterker nog, de belabberde positie van arbeiders in die landen speelde juist een belangrijke rol voor bedrijven om hun productie aan fabrieken in deze landen uit te besteden. Vakbondsvrijheid is nog altijd een heikel punt.
In hun drang om zo goedkoop mogelijk te produceren zetten merken als Gap, H&M, J.Crew of Amazon landen tegen elkaar op
Wat het afdwingen van arbeidsrechten nu ten opzichte van, zeg, honderd jaar geleden extra moeilijk maakt, is de extreme toename van concurrentie tussen landen onderling. Dani Rodrik, econoom aan de Kennedy School van Harvard en een criticus van het neoliberalisme, noemt dit ook wel ‘hyperglobalisering’. In hun drang om zo goedkoop mogelijk te produceren zetten merken als Gap, H&M, J.Crew of Amazon landen tegen elkaar op, waardoor lokale overheden massaal worden ontmoedigd om wetten te maken en te handhaven. Bijvoorbeeld op het gebied van milieu- en arbeidsbescherming.
Door sterkere, juridisch bindende handelsovereenkomsten, met sociale wetten en milieuregels kunnen we volgens Rodrik een einde maken aan deze hyperglobalisering. Oftewel: een sterkere overheid die haar wetten handhaaft: ‘Als je wilt dat markten groeien, heb je regeringen nodig om hetzelfde te doen’, zegt hij.
Bédat voegt daaraan toe dat overheden ook nationale wetgeving kunnen inzetten om de race naar de bodem te stoppen, als er nog geen internationale regels zijn om werknemers te beschermen. En daar hoort ook het recht bij om je te organiseren.
Inzicht 4: Amazon heeft een te grote invloed op de markt (en nee, dat is niet per se goed voor de werkgelegenheid)
Gemeten naar het aantal shoppers is Amazon de grootste kledingretailer in de Verenigde Staten. Meer dan een derde van de kledinghandel verloopt via dit e-commercebedrijf.
Net zo goed als de naaister in de fabriek in Bangladesh zijn de werknemers in de distributiecentra van Amazon onderdeel van het huidige modesysteem: zij zorgen er uiteindelijk voor dat onze online bestelde kleren bij ons thuis terechtkomen.
Door Amazon en andere e-commercebedrijven verandert ons koopgedrag: met een aanbod dat haast oneindig, altijd en overal beschikbaar is, kopen we veel meer online, en sturen we ook veel meer terug.
Door te laten zien welke banen hierdoor verdwijnen beschrijft Bédat niet alleen Amazons invloed, maar laat ze ook zien welk werk ervoor in de plaats komt. Er zijn minder winkelmedewerkers nodig terwijl het aantal mensen dat in distributiecentra werkt groeit. Zet je deze aantallen tegenover elkaar, dan zie je dat het aantal banen in totaliteit afneemt.
Bovendien: het soort banen dat ervoor in de plaats komt, is niet om te juichen: het werk in de distributiecentra draait, net als in de kledingfabrieken zelf, allemaal om efficiëntie. Arbeiders moeten continu dezelfde handeling uitvoeren, het denkwerk wordt zo veel mogelijk uitbesteed aan machines (om fouten te voorkomen) en ze worden continu gemonitord of ze wel snel genoeg zijn (lees: of het niet nog wat sneller kan).
Wat valt hieraan te doen? Bédat wijst ook hierbij op het belang van vakbonden. Die kunnen helpen bestaande banen te verbeteren, al kunnen bonden er niet voor zorgen dat er in de toekomst daadwerkelijk voldoende degelijke banen zullen zijn. Want zowel in de naaiateliers als in de magazijnen geldt: de automatisering neemt overal toe.
Deels is dat niet erg, stelt Bédat, aangezien veel werk dat verdwijnt vies, slechtbetaald of weinig betekenisvol is. Maar dat betekent wel dat overheidsinstanties een zogeheten ‘industrieel beleid’ moeten bedenken voor de banen die verloren gaan, waarmee nieuwe, betere banen die bijdragen aan een betere wereld worden gecreëerd.
Tot die tijd wijst ze erop dat werknemers verplicht vertegenwoordigd moeten zijn in de besturen van bedrijven. En dat de beloningsstructuur van leidinggevenden binnen een bedrijf als bijvoorbeeld Amazon anders moet.
Bédat: ‘Als we de verkoop van aandelen voor een bepaalde periode beperken, kijken leidinggevenden misschien naar investeringen op langere termijn, met meer banen en andere belanghebbenden: de werknemers.’
Het kan anders
Al met al schetst Bédat in Unraveled een holistische blik op hoe de kledingindustrie is uitgegroeid tot de 2,5 biljoen dollar-business* van vandaag, met alle milieu- en mensenrechtenschendingen die daarmee gepaard gaan, en vooral: wat daaraan te doen is. Dat doet Bédat door het systeem te analyseren waarin deze bedrijven opereren.
Dat systeem kan net zo goed als onze jeans opnieuw worden ontworpen. Niet door met z’n allen meer duurzame kleding te kopen – wat ‘duurzaam’ betekent wordt vaak niet eens onderbouwd, laat staan gecontroleerd – maar via beleid en wetten.