Deze pelgrim liep 3.000 kilometer naar zijn lichaam toe

Lex Bohlmeijer
Correspondent Goede gesprekken
Foto door Marijn Smulders (voor De Correspondent)

Als directeur van een coöperatie voor duurzame energie werkte Wim Diepeveen zo hard dat hij in een diepe burn-out terechtkwam. Op doktersadvies is hij gaan lopen. Dat groeide uit tot een pelgrimstocht van meer dan drieduizend kilometer naar Noord-Spanje. Een tocht van het hoofd naar het hart.

Het begint in het ziekenhuis. Opeens vindt Wim Diepeveen (Almen, 1958), directeur van een coöperatie voor duurzame energie, zich terug in een ziekenhuisbed dat hem vagelijk bekend voorkomt. Het is geen droom. Hij is gevallen bij het skiën, maar heeft geen enkele herinnering aan wat hem is overkomen. Kennelijk heeft hij een black-out gehad – eentje die fataal had kunnen aflopen.

Doordat hij daarna weer veel te snel aan het werk gaat, ontwikkelt hij een diepe burn-out. De dokter zegt dat hij moet gaan lopen. Het is zo’n beetje het enige wat hij nog kan. Vanuit zijn huis in Overijssel – wankelend in het begin – via Duitsland en Frankrijk naar Santiago de Compostela, in Noord-Spanje. En dan nog een paar dagen door tot aan zee. Meer dan drieduizend kilometer te voet. De traditionele pelgrimsroute, de camino.

Diepeveen heeft er nu een boek over gepubliceerd waarin hij nauwgezet verslag doet van zijn ervaringen. Altijd vandaag, lopen naar het einde van de wereld gaat over vriendschap, gastvrijheid en spiritualiteit, maar het is in de eerste plaats toch een lichamelijke ervaring. En Diepeveen is in staat om de lezer deelgenoot te maken van zijn tocht op dit basale, fysieke niveau. Je hebt het gevoel dat je meeloopt. Dat is iets waar weinig caminogangers in slagen.

Deze pelgrim heeft dus een pen. Misschien dat daar zijn liefde voor de literatuur (Diepeveen is van huis uit leraar Nederlands) een rol in speelt. Hij noemt het zelf een roman, een vehikel dat ervaring overdraagt. Lezen, zo denk ik zelf vaak, is wandelen voor de geest.

We hebben afgesproken aan de voet van de Sallandse Heuvelrug. Als we het bos betreden, hoor ik het ritmische tikken van zijn stok op het plaveisel.

‘Deze stok is de reisgenoot die mij meer dan drieduizend kilometer heeft vergezeld. Hij geeft de balans die ik zo nodig had, slaand in het ritme van mijn stappen. Toen ik op weg ging was ik duizelig, en juist in die eerste weken van mijn camino heeft de stok me enorm geholpen. Hij zorgt voor ritme, tempo, balans, dat vooral. Lopen gaat over voelen. Dit voelt goed.’ 

Jouw verhaal begint als je opeens in het ziekenhuis belandt. 

‘Ik werd wakker in het ziekenhuis. Een bizarre ervaring. Ik had geen idee wat er was gebeurd. Toen ik langzamerhand bij zinnen kwam, voelde ik eigenlijk alleen maar pijn. Ik ben pijn. Zo voelde dat. Na een poosje merkte ik dat er mensen om me heen waren, maar alles werd mij al snel te veel. Na een paar uur is mij verteld dat ik bij het skiën in een afgrond was gevallen.’

‘En het verhaal wordt nog gekker. Toen ik wat meer bij bewustzijn kwam keek ik naar buiten en herkende ik de berg die ik zag. Ik heb namelijk dertig jaar geleden op hetzelfde bed gelegen na een soortgelijk ongeluk. Dus de dagen na dit ongeluk heb ik steeds het gevoel gehad dat ik iets van dertig jaar geleden aan het herbeleven was, dus dat het niet echt was wat ik meemaakte, maar iets van dertig jaar geleden.’

Het fatum wilde je iets aan het verstand brengen?

‘Het leek erop alsof ik gestopt moest worden. Ik vroeg me na het ongeluk ook af waar het voor nodig was geweest. Welke boodschap krijg ik hier nu?’

Je bent uit een ravijn geplukt met al je ribben gebroken. Is je herinnering daaraan ooit teruggekomen? 

‘Nee, die is nooit teruggekomen. Mijn neefje skiede achter me en die heeft mij verteld wat er is gebeurd. Ik herinner me er zelf niets van. We waren met twaalf mensen op skivakantie. Het was de laatste dag, we hadden net geluncht in zo’n bergrestaurantje. Het was de laatste afdaling. Nog een paar kilometer, dan zijn we beneden, pakken we in en gaan we naar huis. Ik moest over een smal bergpad langs een vrij steile afgrond. Daar stonden allemaal mensen dus ik kon er niet langs. Mij is verteld dat ik daarom ben gestopt. Toen ik stilstond ben ik kennelijk gestruikeld en over de rand van de afgrond gegleden.’ 

Was het een signaal dat je ver over je eigen grenzen was gegaan?

‘Toen zag ik dat niet zo, maar achteraf gezien is het waar. Als zoiets gebeurt terwijl je ontspant op vakantie, dan is er wel iets aan de hand.’ 

Je bent snel, te snel daarna weer aan het werk gegaan. Je hebt niet naar de signalen geluisterd? 

‘Niet geluisterd, en ook een beetje pech misschien. Al moet je je niet achter de omstandigheden verschuilen. Ik ben met de ziekenauto naar Nederland gebracht en toen was ik niet welkom in het ziekenhuis, vanwege angst voor de MRSA-bacterie. Ik lag thuis in een ziekenhuisbed in de woonkamer, waar de huisarts iedere dag langskwam om mij morfine te geven. Ik heb mijn kans schoon gezien om weer aan het werk te gaan, en ik kijk daar niet alleen negatief op terug. Ik was directeur van een coöperatie voor duurzame energie en we wilden in die tijd een groot project realiseren, waarin we veel geld hadden geïnvesteerd. Dat wilde ik niet in de steek laten, en ik geloofde dat het niet kon zonder mij. Tot overmaat van ramp werd mijn collega ziek en toen heb ik de rest van het jaar voor twee gewerkt, omdat het moest.’ 

Terwijl je herstellende was van een groot ongeluk? 

‘Ik heb weinig aandacht voor herstel gehad. Ik ging al vroeg niet meer naar fysiotherapie, omdat het te veel tijd koste. Achteraf snap je niet waarom. Maar als je een burn-out aan het ontwikkelen bent herken je die signalen niet.’ 

Herken je ze niet omdat je weigert te luisteren naar je lichaam?  

‘Sterker nog, ik kon helemaal niet meer luisteren naar mijn lichaam. Ik voelde niets meer, toen ik op weg ging. Geen pijn, geen blaren. Ik trok ’s avonds mijn schoenen uit en was verbaasd over wat ik zag. Het grootste geschenk van mijn camino is dat ik het gevoel weer terug heb. Ik voel de wind nu langs mijn gezicht strijken; ik voel dat de lucht vochtig is. Ik was alles kwijt.’

Er zit een bittere ironie in het feit dat je met duurzame energie bezig was en zelf volledig opbrandde.

‘Ik was gericht op de toekomst, op het zorgvuldig omgaan met wat je hebt, en gebruikt. Daarbij heb ik mezelf compleet overgeslagen. Ik heb mijzelf veronachtzaamd, dat ben ik wel op het spoor gekomen. Het is een ontdekkingstocht om erachter te komen wat er met mij is. Wie ben ik? Daar gaat het boek ook over.’

En dat duurt drieduizend kilometer?

’En dan is nog niet voorbij. Mijn camino gaat verder, dat merk ik dagelijks. Je kunt zeggen, wat is dit voor een merkwaardige zelfvernietiging als je jezelf in een burn-out werkt? Maar het is ook een teken van kracht en vitaliteit. Zelfs als het slecht met je gaat, wil je niets liever dan leven en ertoe doen. Je wil met anderen dingen tot stand brengen. Die kracht is zo sterk dat hij ook tot zelfvernietiging kan leiden. Het is op zich niet fout, maar je moet hem beter gebruiken. Je moet grenzen stellen. Ik was grenzenloos.’

Het is ook een teken van loyaliteit. Je zet je in voor de toekomst van je kinderen en de gemeenschap? 

‘In Duitsland heb ik Marie uit Hamburg ontmoet. Zij vertelde dat burn-out in het Duits Depression der fleißige Leute [depressie van ijverige mensen, LB] genoemd wordt. Dat herkende ik. Het is een ziekte die past bij mensen die het goede voor hebben met vooral anderen.’

Daar zit een dosis calvinisme in. 

‘Klopt. In het boek zitten veel referenties aan het katholicisme, maar ik heb een calvinistische achtergrond. Het ging in mijn leven vooral over het woord en het hoofd. Mijn camino juist was een weg van het hoofd naar het hart, en dat pad bewandel ik nog steeds.’ 

‘Ik moet lopen. Dat heb ik begrepen. Ik besluit mijn rugzak te pakken en op weg te gaan. Ik neem een verrekijker mee, een kompas, een stafkaart, twee mandarijnen, een paar boterhammen, een fles water en mijn wandelstok. Zo moet het lukken. Ik draai de achterdeur op slot en loopt door de tuin de straat op. Het is prachtig zonnig weer. Aan het eind van het woonerf aarzel ik. Ik kies de weg rechtdoor. De zon schijnt in mijn ogen. De klep van mijn pet trek ik naar beneden. Ik loop. Dit is de eerste zin. De eerste zin van wat misschien een lang verhaal gaat worden.’

(Fragment uit: Altijd vandaag)

Je kreeg op een gegeven moment het advies om te gaan lopen. Het was het enige wat je nog kon? 

‘Ik was er slecht aan toe. Ik kon nog wel m’n mond bewegen, maar er kwamen vaak geen woorden uit. Ik nam de telefoon niet meer op, want ik kon me niet goed concentreren op zo’n gesprek. In die diepe burn-out ben ik een paar keer buiten bewustzijn geraakt, en had ik maandenlang het gevoel alsof ik dronken was. Ik moest me vasthouden. Daarom heb ik ook mijn stok gepakt. Toen ik op 10 maart 2017 de deur uitstapte, was ik wankel en duizelig. Daarbij was ik onzeker, omdat ik zonder te weten hoe in het ziekenhuis was beland. Ik durfde de weg niet over te steken. Ik vertrouwde mezelf niet als ik een hoge brug over moest. Straks vind ik mezelf terug in het water of onder een auto.’ 

Als lezer dacht ik, geweldig, hij gaat lopen, nu komt het snel goed.

‘Misschien heb ik dat zelf ook wel gedacht, maar dat was niet zo. Ik was er slecht aan toe. Ik was vijftien kilo te zwaar, omdat ik mijn lijf had verwaarloosd. Dat hielp niet mee om op stap te gaan. Maar ik deed het toch met een volharding die ik van mijzelf ken, maar waar ik achteraf toch verbaasd over ben. Ik besefte dat lopen het enige was wat mij nog kon helpen. Ik moet dit doen, anders kom ik hier nooit meer uit.’

Misschien ook omdat je instinctief begrijpt dat leven in diepste wezen bewegen is? Terwijl jij juist volledig was stilgevallen.

‘Die ervaring heb ik een paar keer gehad onderweg. In Pamplona, tijdens een rustdag, realiseerde ik me opeens: ik ben mijn lichaam. Dat klinkt bijna religieus of spiritueel. Alles wat ik vóór mijn camino had gedaan was ontkennen dat ik een lichaam heb, en met de kracht van mijn geest mijn werk doen. Verdergaan, en veronachtzamen dat je een lijf hebt.’

Je noemt het spiritueel, terwijl dit volgens mij hartstikke aards is. 

‘Lichaam en spiritualiteit gaan samen. Spiritualiteit is voor mij de ervaring die ervoor zorgt dat je daarna anders gaat leven. Dat is een lijfelijke ervaring. Dat aardse heeft mij gered, anders was ik misschien transcendent geworden. Ik heb mijn lichaam teruggevonden.’

‘Mijn stok maakt bij elke tweede stap een metalige tik op de grond. Het pad is onverhard. Vastgestampte aarde met hier en daar een steen. Mijn voeten doen zeer. Allebei. En m’n rechterknie. Ik heb dorst. Ik loop. Ik loop en ik ben. Ik observeer, neem waar. Ik zie. Ik hoor. Ik voel. Ik adem. Maar denk ik? Tijdens het lopen merk ik dat alles samenvalt en dat alles stilvalt. Ik registreer. Ik denk niet aan gisteren. Niet meer aan morgen. Nu. Het is ook een oefening. Een oefening om mijn hoofd leeg te maken. Te bevrijden van ballast, van stress, van zorgen, van mist, gedachten, duizelingen. Een oefening in zijn. Eerst overkomt het me. Dan oefen ik het bewust. Ik luister, ik kijk, ik voel. 

Kun je aan niets denken?

Voelen en registreren, zien en horen kunnen misschien in de plaats komen van denken. Ik voel me vrij. Los. Op mijn plaats, gezond. Wat een verschil met gisteren!’

(Fragment uit: Altijd vandaag)

Je hebt in drie blokken meer dan drieduizend kilometer gelopen. Je hebt daar het boek Altijd vandaag over geschreven. Ik vind het bijzonder omdat je het gevoel krijgt dat je meeloopt. Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?

‘Het is een reactie die ik vaker krijg. Lezers schrijven: "Ik ben in Burgos." Dan wrijf ik even in mijn ogen voordat ik snap dat ze daar in het boek zijn! "Morgen ga ik verder", zeggen ze dan. Dat is ontzettend leuk. Literatuur gaat over de overdraagbaarheid van ervaringen. Als dat is gelukt ben ik blij. Ik heb iedere avond opgeschreven wat ik had meegemaakt en hoe ik mij voelde. Van begin af aan had ik het gevoel dat ik anders zou gaan worden. Ik wist dat ik zou willen weten hoe ik op pad ben gegaan en wat er met mij is gebeurd. Dat leidde ertoe dat ik een nauwgezet verslag bijhield.’

Terwijl je ’s avonds doodop in de herberg of je tentje zat. 

‘En toch heb ik dat iedere avond gedaan, zonder een uitzondering. Dat geeft het verhaal authenticiteit, denk ik. Ik houd de veranderingen bij die ik tijdens de reis doormaak. Veranderingen in het contact met anderen; het gevoel alleen te zijn; het sterke gevoel van autonomie; het genieten van de volstrekte vrijheid, waar je lang voor nodig hebt.’

‘Soms ben ik verbaasd: heb ík dit geschreven? Het boek heeft zichzelf geschreven. Ik heb alleen goed geluisterd en gevoeld. Juist dat wat ik niet kon toen ik op weg ging. Uiteindelijk is dat toch gelukt.’

Mede dankzij het schrijven, het woord dus.

‘Door het woord ja, dat is een van de vele paradoxen in het boek.’

‘Zal ik het pad beschrijven? De stenen en keien, de wegmarkeringen? De geur van de herfst? De route? Het landschap? De dorpjes, de boerderijen, de kerken? De koeien? De honden? Het geluid van de wind in het gras? De stoet van pelgrims onderweg? De ontmoetingen ’s avonds aan tafel? De pijn in mijn voeten? De ruis in mijn hoofd? Hoe zal ik vertellen over mijn dagen, over mijn avonden? Hoe vertellen over wat ik beleef, wat ik zie, ruik, hoor en voel? Wat ik denk en zeg, overweeg en zing? Ik lees mijn aantekeningen van gisteren en eergisteren. Ik schrijf. Maar is het wat ik beleef, wat ik voel? Ik probeer het. Elke dag probeer ik ’s avonds te vertellen over mijn dag. Elke dag vraag ik me af hoe dat moet.’

(Fragment uit: Altijd vandaag)

Je bent getrouwd met Tineke. Loop je ook van haar weg? 

‘Zij heeft mij die vraag ook gesteld. Het antwoord is ja en nee. Ik moest weg van huis omdat ik niets meer kon hebben. Elke prikkel was er één te veel. Ook privé. Het is een beweging ergens naartoe, maar het is ook een beweging ergens vandaan. Voor iedereen die zoiets gaat doen is de relatie met het thuisfront lastig. Ik doe ervaringen op en ik verander, maar het thuisfront doet die ervaringen niet op en verandert niet. Daar ontstaat een discrepantie die gaat schuren.’

Je bent maanden van huis. 

‘Ik heb 127 dagen gelopen. Toen ik op pad ging realiseerde ik me niet dat het voor Tineke lastig was. Ze heeft me na een week opgezocht, in Münster, en toen lukte het allemaal niet zo goed. Later heeft ze me een dag of vier vergezeld in de Eifel en dat heeft ons erg goed gedaan. Ze kreeg in haar botten wat zo’n langeafstandspad met je doet. Ze kon zien dat het mij goed deed en dat was een troost voor haar. Ze kon zeggen: ga alsjeblieft.’

Het is een daad van liefde om jou los te laten, met het risico dat je niet meer terugkomt. 

‘Dat risico zat er in. Al was het maar omdat ik onvoorzichtig was bij het oversteken.’

Of een andere vrouw tegenkomt. 

‘Dat is een reële mogelijkheid. Het kon ook zijn dat ik dermate veranderde en zo openstond voor anderen dat dat voor verwijdering zou zorgen.’

Is dat ook gebeurd?  

‘Tineke komt naar Santiago om mij te verwelkomen en we lopen samen die laatste drie etappes. Iedereen moet zelf maar lezen hoe het boek eindigt, maar voor ons is dat een lastig moment.’

‘Mijn redding is ook mijn verandering. Dat voelt Tineke ook. Het is spannend om te merken of je elkaar daarna weer terugvindt of helemaal zal verliezen. Dat blijft spannend. We hebben elkaar teruggevonden, maar dat gaat niet zonder slag of stoot. Maar dat is in iedere relatie zo. Geen enkele relatie is af. Geen enkel leven is af. Er gebeurt vandaag iets wat je gisteren niet wist. Het is gek als je niet toestaat dat het iets met je doet.’

‘Ik voel me veilig. Veilig op een plaats waar ik nog nooit geweest ben. Veilig bij mensen die ik een paar uur geleden nog niet kende. Veilig in een bed ver van huis. Ik voel me veilig, zoals ik dat al de dagen al doe zolang ik op pad ben. Hoe kan dat? Komt het doordat ik loop? Doordat ik elke stap tussen thuis en hier zelf heb gezet? Doordat ik elke meter ken? Doordat het op die manier mijn landschap is geworden, mijn land? Doordat ik onderweg zoveel vriendelijke mensen tegenkom? En waarom zijn die mensen zo vriendelijk? Omdat ik ze niets verschuldigd ben, en zij mij niet? Zijn deze ontmoetingen zonder verplichtingen, zonder verleden en zonder toekomst daarom zo fijn? Nooit voelen we de druk van een uitgesproken of onuitgesproken verwachting. Het zijn ontmoetingen zonder eisen, zonder normen waaraan we moeten voldoen.

Overal waar ik als pelgrim kom, voel ik me thuis. Zonder aarzeling leg ik me te rusten in een bed, in een kamer, in een huis vol wildvreemden. Hoe het komt? Ach, belangrijker is hoe het voelt: als een zegen. Een zegen dat ik me zo vrij kan bewegen, dat de wereld voor me openligt. Dat mijn weg niet geplaveid is met achterdocht, angst en haat, maar met vriendelijkheid, vertrouwen en liefde. Een zegen dat ik deze weg ga.’

(Fragment uit: Altijd vandaag)

‘Ik ben afgelopen zondag teruggekomen van een reis door Duitsland en Frankrijk langs mensen die ik onderweg heb ontmoet. Ik heb voor Elisabeth en Jacques in Dieulouard deze passage uit het boek vertaald. Jacques was daar erg geëmotioneerd door. Hij wordt herkend in wie hij is; in zijn gastvrijheid en openheid voor anderen.’

In een wereld waar zovelen onveilig zijn, en op de vlucht. 

‘De camino is een pad zonder grenzen. Het is een Europees pad, geadopteerd door de EU. Vreemden worden gastvrij ontvangen, zonder bijbedoelingen. Als je ergens in Frankrijk langs een boerderij komt, staat daar een thermoskan koffie en een kan water. Die staan er voor jou. Het is de bedoeling dat je daar even gaat zitten, en je hoeft niet te bedanken. Je gaat verder. Ik heb dezelfde ervaring gehad bij broeder Dirk in het Kloster der Kreuzherren in Beyenburg, vlak onder het Ruhrgebied. Hij heeft me zo gastvrij ontvangen. Hij ontving me met koffie en gebak, en heeft voor me gekookt. Maar hij heeft me verboden om iets terug te geven, omdat het iets afdoet aan zijn geschenk aan mij. Hij leerde me iets over hoe je met elkaar kunt leven.’

Eigenlijk heb je op je tocht geen nare ervaringen? 

‘Zo is het. Die gastvrijheid kan met mijn kwetsbaarheid te maken hebben. Ik loop, met alleen een rugzakje. Ik kan niet weglopen, en er is aan mij te zien dat ik geen andere bedoelingen heb. Daarbij volg je een zeer oude pelgrimsweg. In de Middeleeuwen liepen veel meer mensen hem dan die paar honderdduizend die nu ieder jaar in Santiago aankomen. Op het Franse platteland weet men nog steeds dat het helpen van een pelgrim leidt tot bijna dezelfde staat van heiligheid als het lopen van de pelgrimsweg. Je zorgt voor je eigen zielenheil als je een pelgrim helpt. Mensen hebben me onderweg gevraagd om voor ze te bidden in Santiago. Het was een lange rij mensen die zich bewust was dat mij helpen ook goed is voor henzelf. Dat heeft me lang gekost toen ik in de kathedraal in Santiago aankwam.’

De reis is ook een zoektocht naar wijsheid geweest. Die krijg je ook, van paters, bijvoorbeeld in Taizé. 

‘Als je zo veel loopt en zo moe bent, dan open je jezelf. Je opent jezelf voor andere mensen. In Taizé ontmoet ik geen Duitsers, Fransen of Chinezen. Ik ontmoet daar mensen.’

‘Dag boom, met je mooie wijde takken en donkergroene blad. Wat sta je daar onaangedaan en stil te wachten op wat komen gaat? Dag hoge lucht, met je lichtblauwe kleur en met je strepen links en rechts. Dag vliegtuig, dat ik hoor en toch niet zie. Met je monotoon gebrom dat minutenlang mijn pad begeleidt. Het lijkt wel of je stilstaat, terwijl ik door dit zonnig landschap loop.

Dag noten op de grond, slordig neergegooid en deels vertrapt. Dag noten, met je harde bast. En dag noten aan de boom, nog in je groene jasjes, misschien vol ongeduld voor je korte reis naar hier beneden?

Dag bord langs de kant van de weg, met je zwarte letters op een smetteloos witte achtergrond. Dag tekst met je zacht vermaan: “On n’hérite pas la terre de nos ancêtres, on l’emprunte à nos enfants.” Dag pad waarop ik loop en dat geduldig al die voeten draagt, dag toren in de verte die mij wenkt en roept dat er straks koffie is. Dag dag. Dag dag die mij – eindelijk, eindelijk, eindelijk – genieten laat van alles wat er om mij is. Dag mooie dag, met je geluiden, met je licht en met je warmte.’

(Fragment uit: Altijd vandaag)

De reis gaat over stap voor stap een weg afleggen. Je loopt drieduizend kilometer lang naar je lichaam toe. Dat is een wonderlijke paradox. 

‘Het is een lang en veelzijdig proces. Het is als een diamant, er zitten zo veel glinsteringen en flonkeringen in. Soms zeg ik iets om even later het tegenovergestelde te beweren. Op een goed moment loop ik met Martien en João, een Portugese pelgrim, in Noord-Spanje. Santiago is nog ongeveer zevenhonderd kilometer weg. We vragen ons af wat die stad met ons doet. Is het een aanmoediging of maakt het je gedesillusioneerd omdat het nog zo ver weg is? Voor João is het doel in de verte een houvast om iedere dag weer die stappen te zetten. Martien antwoordt dat het voor haar tegenovergesteld is. Het helpt haar om niet aan Santiago te denken en alleen maar in het vandaag te zijn. Ergens in deze tegenstelling ligt de waarheid verscholen. Je moet in jezelf op zoek gaan naar wat het met je doet.’

En je maakt ons deelgenoot van de fysieke arbeid. De vermoeidheid, blaren, de pijn en de kilometers. Het lichaam in beweging, het landschap dat niet altijd mooi is. 

‘Het boek heeft het tempo van de camino, juist zodat je het mee kunt maken.’

Als je voorbij Santiago de zee bereikt (bij Finisterre) is dat niet het eind. Je blijft doorlopen. Leef jij sindsdien in het ‘altijd vandaag’?

‘Ja, ik leef nu in het altijd vandaag. Na mijn camino ben ik dat gevoel af en toe kwijtgeraakt, maar de concentratie op mijn boek heeft me dat teruggegeven. De boodschap van het boek is het leven zonder de last van gisteren en zonder de druk van morgen. Dat is in mijn lijf gaan zitten.’

Ben je nog steeds directeur van de coöperatie duurzame energie?

‘Nee, ik ben volledig afgekeurd. Toen ik terugkwam uit Santiago werd er geconstateerd dat het beter met me ging, maar dat ik nog niet kon gaan werken. Ik heb daarna de verdere weg naar herstel ingezet, maar na een tijdspanne van twee jaar constateerde de keuringsarts dat het echt niet meer zal gaan. Die afkeuring was een bittere pil.’

Dat was niet de bedoeling. 

‘De bedoeling was dat ik als herboren terug zou komen en alles weer kon opvatten. Maar ik kon echt niet verdergaan. Ik heb de les geleerd. Het is niet zo erg dat ik mijn baan kwijt ben. Die afkeuring was de uitweg en is nog steeds een zegen.’

Hoe moet het nu met de duurzame energie, zonder Wim Diepeveen? 

‘Dat weet Wim Diepeveen ook niet zo goed. Ik heb daar ideeën over ontwikkeld in de zes jaar dat ik eraan gewerkt heb. Dat ging vooral over de verbinding met lokaal, lokaal eigenaarschap… wacht, hier raak ik de weg kwijt. Dit is voorbij.’

Haha, de caminoganger is de weg kwijtgeraakt!

‘Op mijn reis heeft een andere pelgrim, Serpa, me een keer gevraagd: “Ben je ongeduldig?” Ik had haar verteld over de ontwikkelingen rond duurzame energie en mijn rol daarin. Ze had gelijk. Ik geloof hierin en het komt vanzelf wel. Het is een autonome ontwikkeling die ook zonder mij kan. Mijn huis ligt vol met zonnepanelen. Ik doe uitsluitend boodschappen bij een biologische supermarkt. Dit is de weg, en ik hoef niet iedereen daar naartoe te sleuren. Dat ligt niet op mijn pad.’

Je hebt je ongelofelijk vrij gevoeld op je tocht. Maar je zit in een moordend tempo: dagmarsen van soms veertig kilometer. Wat is die vrijheid?

‘Ik ervoer die vrijheid doordat mijn lijf me had gebracht op de plek waar ik was. Niemand had tegen me gezegd om daar te gaan, en niemand hield me tegen. Overal waar je bent, doe je alles wat je doet zelf. Niemand anders. Dat geeft een sterk gevoel van autonomie.’

Blijft dat gevoel? 

‘Ja. We zitten hier aan de rand van het heidegebied van de Sallandse Heuvelrug. Het bos in onze rug. Hier voor me zie ik de ruimte van het leven. Een vrijheid die ik niet hoef in te vullen. Niemand anders hoeft het in te vullen. We kunnen dit nog honderden jaren zo mooi laten liggen. Het is ruimte voor mij en voor jou. Voor iedereen. Eentje die er ook morgen is voor jou, voor mij en voor iedereen. Dat geeft vrijheid.’