Waarom Apple zo veel geld kan vragen voor jouw iPhone (en de wereld steeds ongelijker wordt)
Grote bedrijven worden steeds groter, en krijgen zo veel macht dat de concurrentie geen kans meer heeft. Het gevolg: minder innovatie, te lage lonen en veel te dure producten. Econoom Jan Eeckhout pleit voor een internationale, onafhankelijke mededingingsautoriteit.
Mijn correspondentschap heet Big Pharma. De reden is eenvoudig: farmaceutische bedrijven zijn vaak groot. Ze worden ook steeds groter. Ze fuseren met elkaar en slokken kleinere bedrijven op. Maar ook in andere industrieën zien we dat enkele spelers het grootste deel van de markt overnemen. Kijk maar naar Apple, Google of, op de biermarkt, AB Inbev.
Over de oorzaken en de gevolgen daarvan sprak ik met econoom Jan Eeckhout, de auteur van het recent verschenen boek The profit paradox. Hij is een scherp criticus van de macht die deze te grote bedrijven hebben. Die zorgt volgens hem voor te dure producten en stijgende ongelijkheid.
Uw boek heet The profit paradox. Waar zit die paradox?
‘De aandelenkoersen blijven maar stijgen. De Dow Jones staat momenteel op pakweg 35.000 punten, ongeveer dubbel zo hoog als vijf jaar geleden. Dat lijkt goed nieuws, een bewijs dat de economie het goed doet, dat er groei is, innovatie, winst. De paradox is dat dat niet het geval is. De meeste bedrijven hebben het moeilijk, maar enkele bedrijven boeken megawinsten. Ze zijn zo groot geworden dat ze nauwelijks nog last hebben van concurrentie. Het zijn forten geworden met een brede, diepe slotgracht eromheen. Dat heeft gevolgen: minder innovatie, minder startups, te lage lonen en te dure producten.’
Die grote bedrijven hebben wat u in uw boek 'marktmacht' noemt. Kunt u dat uitleggen?
‘Marktmacht is het vermogen om dingen te verkopen tegen een prijs die hoger ligt dan wat een concurrerende prijs zou zijn. Dat komt door een gebrek aan concurrentie: de vrije markt wordt uitgeschakeld, enkele bedrijven trekken het laken naar zich toe. Ik heb in mijn onderzoek die marktmacht gemeten door te kijken naar wat wij economen markup noemen: het verschil tussen de verkoopprijs en de kosten om iets te produceren. Samen met enkele collega’s analyseerden we de cijfers van meer dan zeventigduizend beursgenoteerde firma’s in 134 landen. We zagen dat de gemiddelde markup in de afgelopen decennia enorm is gestegen. Verkochten bedrijven in de jaren tachtig hun producten ongeveer 20 procent duurder dan de kostprijs, momenteel is dat gemiddeld 50 procent. We zagen ook dat deze markup erg onevenredig verdeeld is. Bij de meeste bedrijven bleef deze ongeveer constant, maar een klein percentage van de bedrijven slaagt er inmiddels in om hun producten maar liefst 250 procent boven de kostprijs te verkopen.’
Hoe komt dat?
‘Ze hebben de normale marktwerking grotendeels uitgeschakeld. Bedrijven als Amazon of Apple zijn zo groot dat ze zich weinig zorgen hoeven te maken over concurrentie. Door hun schaalvoordeel zijn ze enorm efficiënt en kunnen ze andere potentiële spelers moeiteloos wegconcurreren. Maar de consument profiteert niet mee van die efficiëntiewinst. Als Apple een iPhone kan produceren voor 400 dollar, zal het toch meer dan 1.000 dollar voor die telefoon vragen. De prijs zakt alleen als er meer bedrijven komen die de competitie met Apple kunnen aangaan.’
Bedrijven als Apple of Amazon zijn zo groot dat ze zich weinig zorgen hoeven te maken over concurrentie
Maar is het zo erg dat we te veel betalen voor een iPhone?
‘Ja, want al gaat het wereldwijd maar over enkele honderden bedrijven die veel te veel marktmacht hebben, deze vertegenwoordigen alleen in de Verenigde Staten al 30 procent van het bruto binnenlands product. En dus heeft dit enorme gevolgen. Zo wordt het steeds moeilijker om zelf een bedrijf te starten. In de jaren tachtig was 14 procent van de bedrijven een start-up, nu is dat nog maar 7 procent. Als starter word je genadeloos weggeconcurreerd door de grote jongens. Of ze kopen je op – om je technologie in te lijven, of zelfs om je te laten sterven, de zogenaamde killer acquisitions.’
‘Ook als gewone werknemer heb je er last van. Omdat de prijzen van producten zo hoog zijn, is er minder productie en daardoor is er minder vraag naar arbeid. Het gevolg: te lage lonen – al geldt dat niet voor iedereen. De CEO’s van die bedrijven boeren niet slecht. En ook iedereen die bijdraagt aan het uitschakelen van de concurrentie krijgt een steeds hoger loon. Als softwareontwikkelaar bij Amazon help je mee om het bedrijf nog efficiënter te maken en kan je dus niet klagen over je salaris. Maar de gewone werknemer profiteert niet mee van de enorme winsten. Zijn loon blijft laag, waardoor er een steeds grotere kloof ontstaat tussen de top en de werkvloer.’
Hoe komt het dat het sommige bedrijven wel lukt om die marktmacht te grijpen en andere niet?
‘Dat verschilt per sector. Bij Facebook bijvoorbeeld zie je dat er een enorm netwerkeffect speelt: mensen willen op een plek zijn waar andere mensen zijn. Een concurrent van Facebook zal het heel lastig hebben: aangezien iedereen al op Facebook zit zal er op dat nieuwe platform niet veel te beleven vallen.’
‘Bij andere bedrijven, Amazon bijvoorbeeld, speelt het schaalvoordeel: hoe groter ze zijn, hoe goedkoper ze kunnen worden. Op die manier krijg je een "winner takes all-effect" waarbij er uiteindelijk maar één of enkele grote spelers overblijven.’
‘Op de biermarkt gaat het om distributie. De meeste cafés zijn verbonden aan een biermerk. Door systematisch andere biermerken op te kopen, of ermee te fuseren, heeft bijvoorbeeld AB Inbev een groot deel van de bierdistributie in handen gekregen. Het gevolg: hoge winsten en te dure pintjes.’
En hoe zit dat in de farma-industrie?
‘Die lijkt nog het meest op een mediaconglomeraat als Bertelsmann. Als ik een wetenschappelijk artikel schrijf, betaalt de samenleving mijn loon en dus mijn artikel. Ik kan dat alleen niet zelf verspreiden, want de distributie van wetenschappelijke artikelen is in handen van enkele grote uitgeverijen, zoals Bertelsmann. Zij kunnen er dan ook torenhoge prijzen voor vragen. Zo krijg je de absurde situatie dat je als samenleving twee keer moet betalen: een keer voor de productie van de kennis en dan nog een keer om het resultaat van dat onderzoek te lezen.’
‘In de farmaceutische industrie werkt het ook zo. Veel van het onderzoek gebeurt aan universiteiten, of in kleine biotechbedrijven die voldoende risicokapitaal weten aan te trekken. De latere fases van het ontwikkelingsproces van een geneesmiddel zijn erg duur, en dus krijg je daar een schaaleffect: je moet groot genoeg zijn om het risico te dragen dat een geneesmiddel tijdens klinische studies faalt. Én je moet genoeg geld hebben om, als het middel wel slaagt, de nodige productiecapaciteit en de distributiekanalen uit te bouwen. Vandaar dat bijna alle beloftevolle medicijnen uiteindelijk in handen van de grote bedrijven vallen. En net als bij uitgevers speelt er nog iets: farmabedrijven kunnen kennis patenteren, en krijgen zo een monopolie op de toepassingen ervan. Die patenten vormen een enorme slotgracht die de werking van de vrije markt onmogelijk maakt.’
Patenten vormen een enorme slotgracht die de werking van de vrije markt onmogelijk maakt
‘Er zijn bijvoorbeeld voldoende farmabedrijven die een mRNA-vaccin tegen corona kunnen produceren. Maar: slechts enkelen mogen het, omdat alleen zij de patenten bezitten. Stel dat je al die kennis in het begin van de coronapandemie vrij beschikbaar had gemaakt, dan hadden alle grote bedrijven al hun productiecapaciteit kunnen inzetten en hadden we nu al voldoende dosissen gehad om iedereen in te enten. Het is logisch dat je innovatie wil belonen. Maar bedrijven belonen met een monopolie is ridicuul.’
Hoe los je dat op? Hoe breek je die marktmacht van enkele giganten?
‘Dat kan alleen met wetgeving. Een voorbeeld. Ik woon in Spanje, maar ben voor mijn werk vaak in de Verenigde Staten en heb daarom in beide landen een telefoonabonnement. Mijn Amerikaanse abonnement is drie keer zo duur als mijn Spaanse. Het bevolkingsaantal in de VS en de EU is ongeveer hetzelfde, de gebruikte technologie is ook identiek. Wat is het verschil? Wetten. In de EU ben je als telecombedrijf verplicht om je netwerk te delen met je concurrenten. Movistar bezit in Spanje een netwerk van gsm-masten. Als een ander bedrijf ook op de Spaanse markt wil, is Movistar verplicht om, in ruil voor een vergoeding, zijn netwerk open te stellen. In de VS bestaat die regelgeving niet. Vandaar dat je in de EU bijna 150 mobiele telefoonoperatoren hebt en in de VS maar twee of drie. Door dat gebrek aan concurrentie liggen de prijzen voor mobiele telefonie in de VS veel te hoog en boeken telecombedrijven er enorme winsten. Ze hebben een monopolie, een brede gracht rond hun kasteeltje. Dat kan je verhelpen met meer en betere regulering.’
‘En er is nog een probleem: de vicieuze cirkel van marktmacht en politieke invloed. Hoe meer winst je maakt, hoe meer geld je kan investeren in lobbywerk. Daardoor kan je de regelgeving beïnvloeden, zodat je nog hogere winsten kan maken. Die winsten kan je dan weer spenderen aan lobbyisten, enzovoort.’
Hoe doorbreek je die cirkel? Wat kan je als overheid doen?
‘Vergelijk het eens met de centrale bank. Politici hadden in de jaren zestig en zeventig de vervelende neiging om enkele maanden voor verkiezingen massaal geld in de economie te injecteren. Daardoor boomde de economie en waren de kiezers tevreden. Maar iets later, na de verkiezingen, zorgde die geldinjectie voor een stijgende inflatie. Om dit patroon te doorbreken werd een centrale bank opgericht. Die organisatie werkte onafhankelijk van de politiek en kreeg een eenvoudig doel: het beperken van de inflatie. En dat werkte. Ik stel voor dat we nu iets soortgelijks doen: we richten een onafhankelijke competitie-autoriteit op, liefst wereldwijd, die de middelen krijgt om de marktmacht binnen de perken houden. Dat moet lukken, uiteindelijk gaat het maar over pakweg driehonderd bedrijven.’
En wat voor wetten zou zo’n competitie-autoriteit moeten invoeren?
‘Dat verschilt van sector tot sector. In de farma bijvoorbeeld zou je, in plaats van de huidige patenten, een prijzensysteem kunnen opzetten. Een overheid kan innovatie belonen door de eerste die een bepaald geneesmiddel of vaccin ontwikkelt een geldbedrag te geven. Daarna wordt dat bedrijf verplicht om zijn kennis via een patent pool met andere bedrijven te delen. Op die manier heb je voldoende concurrentie en blijven de prijzen laag.’
‘In andere sectoren zou je, als bedrijven willen fuseren, de bewijslast moeten omkeren. Op dit moment is het aan de overheid om bij een fusie aan te tonen dat deze tot te veel marktmacht zal leiden. Dat moet omgekeerd: laat bedrijven aantonen dat er door de fusie niet te veel marktmacht zal ontstaan.’
‘En je zal de overheid ook meer middelen moeten geven. Op dit moment zijn de instanties die bezig zijn met concurrentie totaal onderbemand. Mensen die bij de mededingingsafdeling van de Europese Commissie werken, vertellen mij dat ze voor elke zaak die ze onderzoeken negentien andere zaken moeten laten passeren. En in dat ene dossier staan dan tien ambtenaren tegenover tweehonderd experts van – zeg – Siemens. Dat is een ongelijke strijd.’