De lessen van deze 150 jaar oude wet zijn nog altijd actueel
Wetten maken de samenleving. Daarom vragen we politici: wat is je lievelingswet? Deze week: Europarlementariër Agnes Jongerius (PvdA) over misstanden op de werkvloer. En hoeveel ze leerde van die ene wet die de basis legde voor onze moderne arbeidswetgeving – het Kinderwetje van Van Houten.
Of het nu gaat om het aanpakken van schijnzelfstandigheid van maaltijdbezorgers, kledingbedrijven verplichten om misstanden in hun productieketens op te sporen of de bescherming van arbeidsmigranten: voor PvdA-Europarlementariër Agnes Jongerius staan altijd de rechten van de werkende mens centraal. En hoe ze die kan versterken. Het is dan ook niet zo wonderlijk dat als je haar naar haar favoriete wet vraagt, ze meteen denkt aan de oudste sociale wet van Nederland.
Het Kinderwetje van Van Houten, een wet uit 1874 op initiatief van de liberale politicus Samuel van Houten, verbood kinderen tot 12 jaar in fabrieken en werkplaatsen te werken. Voor die tijd was het niet ongewoon om kinderen zelfs nog voor hun zesde verjaardag in fabrieken aan het werk te zetten, bijvoorbeeld in de textielindustrie in Leiden en Hilversum. Dagen van zeventien uur waren daarbij geen uitzondering.
‘Het verkleinwoord doet afbreuk aan het belang van de wet’, zegt Jongerius. ‘Deze wet pakte namelijk niet alleen kinderarbeid aan, het was ook de eerste keer dat de overheid zich actief bemoeide met arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden’ – in die tijd uit den boze omdat het gezien werd als een onderlinge kwestie tussen werkgevers en werknemers.
Van Houtens wet was de eerste stap naar dat wat later de verzorgingsstaat werd.
Wat is het probleem en hoe los je het écht op?
Het Kinderwetje leerde Jongerius een aantal cruciale politieke lessen.
Om te beginnen door de manier waarop de wet tot stand kwam: Van Houten reageerde met zijn initiatiefwet op een steeds harder klinkende roep vanuit de samenleving om iets te doen aan de erbarmelijke omstandigheden waaronder kinderen moesten werken. En hij luisterde naar de mensen die ook daadwerkelijk op de werkvloer aanwezig waren. ‘Wetgeving begint bij het constateren van misstanden’, zegt Jongerius daarover.
Ten tweede kwam er twaalf jaar na de invoering een parlementaire enquête, omdat bleek dat er nog altijd kinderen onder erbarmelijke omstandigheden werkten. Hierbij werd onderzocht wat de toestand in fabrieken en werkplaatsen van 1886 tot 1887 was, en werd het kinderwetje geëvalueerd.
Kinderen die onder toezicht van hun ouders werkten vielen buiten de werking van de wet
Uit het onderzoek bleek dat er flink wat gaten in de wet zaten: de wettekst verbood bijvoorbeeld kinderarbeid in fabrieken en werkplaatsen. Maar niet in de landbouw, huisnijverheid en het huishoudelijk werk. En dan sprak de wet ook nog van een verbod op het ‘in dienst nemen’ van kinderen, in plaats van een verbod op ‘arbeid’. Hierdoor vielen kinderen die onder toezicht van hun ouders werkten – een veelvoorkomende constructie – buiten de werking van de wet.
Als reactie op de enquête werd in 1889 eerst de Arbeidswet ingevoerd, die in 1901 opgevolgd werd door de Leerplichtwet. Die maakte pas echt een einde aan de lange geschiedenis van kinderarbeid in Nederland.
‘De les die daaruit te leren valt is dat je wetgeving continu moet evalueren’, stelt Jongerius. ‘Wat nu werkt, kan goed over een paar jaar aan herziening toe zijn.’
Arbeidersrechten, een rekbaar begrip in Europa
En dat is onverminderd relevant, als je naar een aantal kwesties in het hier en nu kijkt. Zoals de leefomstandigheden van arbeidsmigranten die in distributiecentra, de landbouw of bio-industrie werken – slechte huisvesting, nepcontracten, exorbitante huren die van het loon worden ingehouden, arbeidstijden die niet worden gerespecteerd, ongelukken op de werkvloer. Jongerius: ‘Meer dan genoeg aanleiding om de huidige wetgeving aan te passen.’
Een paar jaar geleden deed de Belgische Eurocommissaris voor Werkgelegenheid en Sociale Zaken Marianne Thyssen al een poging om de mazen in de oude Europese wet uit 1996 te dichten.* In deze wet staat dat een gedetacheerde werknemer minimaal het minimumloon van het land waar hij werkt betaald moet krijgen. De wet werd gemaakt in een tijd waarin er minder EU-lidstaten waren, die bovendien veelal hetzelfde welvaartsniveau bezaten. Toen was het niet meer dan logisch dat een buitenlandse werknemer de arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid van zijn thuisland kon verwachten.
Er zijn werkgevers die continu nieuwe constructies verzinnen om richtlijnen te omzeilen
Tegenwoordig zien we juist grote economische verschillen tussen Europese landen. De wet liet juist ruimte vrij om mensen uit bijvoorbeeld Oost-Europese lidstaten naar Nederland te halen zodat werkgevers niet het Nederlandse minimumloon hoeven te betalen, en ze veel minder kwijt zijn aan sociale premies. In de detacheringsrichtlijn van 2018,* waar Jongerius een belangrijke bijdrage aan leverde, staat dat arbeiders maximaal twaalf maanden gedetacheerd mogen zijn, met een mogelijke verlenging van zes maanden. Bovendien moeten de arbeidsvoorwaarden voor gedetacheerde werknemers ‘in lijn zijn’ met die van werknemers in het land waar zij werken.
Maar wat gebeurt er vervolgens: werkgevers detacheren werknemers niet langer, maar werven ze via uitzendcontracten. Zo omzeilen ze de richtlijn.
‘Sommige werkgevers verzinnen continu nieuwe constructies; die gaten moet je dichten en blijven controleren.’ Voor voorbeelden van oplossingen kijkt Jongerius naar de vleessector in Duitsland. ‘Daar moeten alle werknemers sinds 1 januari 2021 rechtstreeks op de loonlijst van het bedrijf waar ze werken staan in plaats van via dienstverleners en uitzendbureaus. Zo werkt het wel vaker in Europa: beter goed gejat dan slecht zelf bedacht.’
Houd focus op je doel
Omdat Jongerius als Europarlementariër geen initiatiefwetten kan indienen, ziet ze het als haar belangrijkste taak om misstanden te agenderen en bewustwording te vergroten – zoals Samuel van Houten deed door andere politici uit te nodigen om te gaan kijken op de fabrieksvloer, en met eigen ogen te zien hoe het er daar aan toe ging. Als ze signalen krijgt – bijvoorbeeld via vakbond FNV, waar ze zelf lange tijd werkte – dat er rondom platformmedewerkers of arbeidsmigranten een hoop misgaat, dan gaat Jongerius met ze in gesprek. ‘Zij kunnen me immers het beste vertellen wat er anders moet. Bovendien nodig ik ze uit om zelf in gesprek te gaan met de Europese Commissie, die uiteindelijk een eerste aanzet moet doen tot wetgeving.’
In het geval van het aanpassen van de detacheringsrichtlijn van 2018 – wat ze ziet als een van haar grootste politieke overwinningen – is ze na het voorstel van de commissie samen met haar Franse collega Élisabeth Morin-Chartier als rapporteur aan de slag gegaan, hebben ze het voorstel aangescherpt, steun van het Parlement verworven en de nieuwe wet uitonderhandeld met de Europese Raad.
‘Tijdens dit soort gesprekken, waarbij flink gediscussieerd wordt over wat er wel en niet in de wetstekst moet komen te staan, is het cruciaal om continu in de gaten te houden of het beoogde doel met deze regels wel gehaald gaat worden. Doe je dat niet, dan loop je het risico dat een paar jaar na de aanpassing buitenlandse arbeidsmigranten alsnog onder oneerlijke omstandigheden werken.’ Belangrijke lessen van 150 jaar het Kinderwetje van Van Houten: zet de politieke schijnwerper op misstanden en houd de uitvoering van de wetten daarna scherp in de gaten.