Verdriet kun je niet plannen, weet Nikai (10), die zijn vriendje en zijn opa verloor

Lisanne van Sadelhoff
Gastcorrespondent Verlies & Verbinding
Illustratie door Ibrahim Rayintakath (voor De Correspondent)

Hoe gaan kinderen om met rouw en wat kunnen volwassenen daarvan leren? Nikai (10) verloor zijn vriendje en zijn opa. Hij vindt troost in de herinneringen die hij aan ze heeft.

Nikai (10) heeft twee ‘grote verdrieten’ meegemaakt, zoals hij dat zelf noemt. Allebei anders, maar allebei pijnlijk. 

Hij begint te vertellen: ‘Maurycy was vier. Ik was toen ook vier. We waren vrienden, echt goede.’

We zitten aan de keukentafel, in Rottum, Friesland. Nikai’s vader zit naast hem, zijn oudere zus drentelt op haar sokken in de woonkamer. Niet veel later komt ze erbij zitten, en ook Nikai’s andere zus – hij heeft er vier – maakt zich even los van haar laptop.

Vanmiddag wordt alles op tafel gegooid. Praat maar. Vraag maar. Want daar is dit gezin goed in: verdriet bespreken. Ik word bijna een beetje stil van zo veel openheid. 

‘Je schrijft Maurycy’s naam met twee y’s’, vervolgt Nikai. Het is belangrijk, vindt hij, dat het goed wordt opgeschreven. Zijn vriend was lief, behulpzaam, ze speelden op school altijd met de blokken samen. 

‘Hij is doodgegaan in een speelhal. Hij viel van een speeltoestel. Hij kwam op een betonnen vloer terecht, toch pap?’

Pap knikt.

‘Hij lag eerst nog een tijdje in het ziekenhuis, maar kon niet meer praten. Dat vind ik heel erg, en ook wel gek, want ik heb heel veel met Maurycy gepraat. En er was een traumahelikopter bij gekomen, toch pap?’

Pap knikt. Hij breekt niet in. Hij laat zijn zoon vertellen. Het is zíjn verhaal.

Op zoek naar twee grote sterren aan de hemel

Nikai hoorde het nieuws van zijn ouders – die hoorden het weer van school. Wat doet het met je als een leeftijdsgenootje overlijdt? Ik kan me er geen voorstelling van maken. 

‘Ik kon het niet geloven. Ik hoefde niet meteen te huilen, maar later wel. Op school is een rouwhoekje met spulletjes voor hem. Op het schoolplein hebben we een bankje, ik heb geholpen daar een hartje op te timmeren. Want ik was Maurycy’s vriend.’

Elke keer als ik met de blokken speelde, dacht ik: Maurycy komt hier ook zo naartoe

‘Missen’ is voor Nikai een ingewikkeld woord. Hij kan niet uitleggen hoe het voelt, maar hij mist Maurycy wel. Vooral in het begin, in de speelhoek. ‘Elke keer als ik dan met de blokken speelde, dacht ik: Maurycy komt hier ook zo naartoe.’ En nu denkt hij vooral aan zijn vriend als hij een grote ster aan de hemel ziet. ‘Dan zeggen wij altijd: kijk, Maurycy is daar.’ 

Sinds een jaar speurt Nikai ’s avonds de hemel langer af, om niet alleen een ster voor zijn vriendje te vinden, maar ook voor zijn opa. 84 jaar is hij geworden. Een opa met wie naar hartenlust werd geknuffeld. Gestoeid. Gelachen. Gesjoeld. 

Hij was een ‘man van de dag’, zegt Nikai’s vader. 

Hij was een ‘grapjes-opa’, zeggen Nikai en zijn zussen. Ze lachen  – postuum gegrinnik om de grapjes die ooit zijn gemaakt. 

‘Er is echt iemand weg’, zegt Nikai als het even stil is geweest.

‘Een heel belangrijk persoon’, antwoordt zijn vader.

‘Een beste vriend’, vult Nikai aan.

Er is een stilte, er zijn tranen. Want, zeggen ze huil-lachend en lach-huilend: als de één begint, dan beginnen ze allemaal. 

Het verdriet wordt minder, de herinneringen niet

Nadat Maurycy overleed huilde Nikai minder. Hij haalt zijn schouders op: dat komt nou eenmaal omdat hij toen jonger was. Toen had hij meer afleiding op school. Nu kan hij makkelijker aan zijn opa denken, ook óp school, als hij rekenles krijgt, of tijdens de pauze met vriendjes speelt. ‘Verdriet kun je niet bepalen’, zegt Nikai. ‘Je kan niet zeggen: nu wil ik vrolijk zijn, of nu wil ik verdrietig zijn.’

Hij huilt het liefst alleen. Of bij zijn familie. Zijn moeder is docent in het voortgezet onderwijs, zijn vader is ict-consultant. ‘Hier mag je alles laten zien. We bespreken veel. Ook over hoe het op school was, bijvoorbeeld. Als je dan kan vertellen hoe je dag was, kan je ook vertellen: ik was vandaag best verdrietig.’ 

Als hij met vriendjes is, vindt hij dat lastiger. Wat moeten die wel niet denken? ‘Ik ben dan bang dat ze denken: Moet Nikai nu wéér huilen?! Maar ik heb ook wel wat vrienden die een overleden opa of oma hebben. Bij hen is het makkelijker om het te laten zien.’

Zoals bij Jesper, die net zijn opa verloren heeft. ‘Jesper is een vriend uit het dorp’, zegt Nikai. ‘En die leeft dus gewoon, hè’, voegt hij er snel aan toe. 

Die opmerking laat zien dat Nikai weet dat de dood niet alleen maar is weggelegd voor oude mensen en voltooide levens. Of hij dat moeilijk vindt? ‘Ja, het is wel eng dat je weet dat ook jonge mensen doodgaan’, zegt Nikai. ‘Toen Maurycy was overleden, zei iedereen dat het zo oneerlijk was. Dat was het ook.’ 

Maar het lijkt ook wel, zegt hij schoorvoetend, alsof hij de mooie herinneringen beter onthoudt als iemand dood is. Ik vraag hem of hij de herinneringen niet pijnlijk vindt. Want zo kijk ik ernaar. Ik vind het moeilijk herinneringen aan mijn moeder te koesteren. Ze maken me boos – ik wil geen herinneringen, ik wil een moeder.

Nikai luistert naar me, denkt na, en zegt dan: ‘Nee, nee, ik vind het juist mooi. Het is erger als je geen herinneringen hebt aan iemand die er niet meer is, toch? Verdriet wordt misschien een beetje minder, maar de herinneringen niet.’

Dat leerde hij door het overlijden van Maurycy. En daarom kon hij jaren later vol overtuiging op de kist van opa schrijven: 

‘Je bent misschien wel weg, maar in mijn hart blijf jij altijd.’ 

Meer lezen?