De regenboogvlag staat allang niet meer voor radicale gelijkheid
De iconische Pride-vlag kreeg door de jaren heen steeds meer kleuren – om elke queer groep te representeren. Niet iedereen kan zich daarin vinden. Want waarom krijgen bepaalde groepen meer aandacht dan de rest?
Al sinds de jaren zeventig geldt de regenboogvlag als hét symbool voor de lhbti+-gemeenschap. En dat symbool is nodig aan revisie toe.
Althans, dat vond een Britse organisatie die opkomt voor de rechten van personen met een intersekse ervaring. Afgelopen juni onthulde Intersex Equality Rights UK zijn nieuwe ontwerp van de Pride-vlag,* waarin naast de regenboog een stukje van de interseksevlag is opgenomen – jaja, binnen de lhbtqia+-beweging heeft inmiddels elke letter, elk label, namelijk óók een eigen vlag.
In haar nieuwste jasje ziet de Pride-vlag er zo uit:
Het is niet de eerste keer dat het ontwerp van de regenboogvlag werd aangepast. In 2018 voegde grafisch ontwerper Daniel Quasar een vijfkleurige driehoek aan de originele zeskleur van de lhbti+-gemeenschap toe; de roze-wit-blauwe strepen kwamen van de transgendervlag, de zwarte en bruine banen representeerden lhbti+’ers van kleur.
Volgens Quasar was deze ‘progress flag’ bedoeld om grotere nadruk te leggen op ‘inclusie en progressie’, door aandacht te vragen voor de positie van trans personen en personen van kleur binnen de lhbti-gemeenschap. Zijn ontwerp ging binnen de kortste keren viral, en is inmiddels door veel lhbti-organisaties overgenomen als de standaardregenboogvlag. Ook de nieuwste variant – met toevoeging van de kleuren van de interseksevlag – borduurt voort op Quasars ontwerp.
Al die aanpassingen van de Pride-vlag de laatste jaren zijn lang niet iedereen even welgevallig. Ook dit keer niet; op Twitter leidde het initiatief van Intersex Equality Rights UK tot kritiek en hilariteit. ‘Kijk, ik houd van lhbtq+ Pride, maar hoeveel kleuren moet je toevoegen voordat mensen het “inclusief” genoeg vinden?’ schrijft een twitteraar, boven een parodie-ontwerp waarop de regenboog van weleer haast wegvalt naast de driehoeken van alle andere lhbti-vlaggen.
‘Ik had het gevoel dat ik bij de originele vlag hoorde, totdat een of andere klootzak er een bruine streep aan toevoegde om mij in te sluiten, wat impliceert dat ik er eerst juist niet bij hoorde’, twitterde iemand anders. ‘Het is een regenboog, het is bedoeld om inclusief te zijn. Houd op er dingen aan toe te voegen die mensen alleen vertellen dat ze er eerst niet bij hoorden. STOP.’
Op zich heeft deze twitteraar natuurlijk wel een punt: hoe meer de regenboogvlag een zeepkist wordt voor specifieke letters uit het lhbti-alfabet, hoe exclusiever de waarde ervan lijkt te worden.
Kortom: moet de originele regenboog niet weer gewoon het visitekaartje van de héle lhbti-gemeenschap worden, zonder al die specifieke identiteiten die in de spotlights staan?
Het is een mooi ideaal. Maar wie de geschiedenis van de regenboogvlag kent, weet dat de praktijk weerbarstiger is dan dat.
Hoe de regenboogvlag ontstond
De zeskleurige regenboogvlag die in de bovenstaande tweets als de ‘originele’ Pride-vlag figureert, is eigenlijk helemaal niet het origineel.
De eerste Pride-vlag werd ontworpen door de Amerikaanse homorechtenactivist Gilbert Baker. Harvey Milk – eveneens befaamd voorvechter van homorechten – vroeg hem in 1978* een symbool voor de gay rights movement te ontwerpen. Voor die tijd was de roze driehoek het voornaamste symbool van de beweging.* Een icoon met een bittere geschiedenis: het was het teken dat homoseksuele personen in nazi-Duitsland op hun borst moesten dragen.
Het uiteindelijke ontwerp van de regenboogvlag wapperde voor het eerst op 25 juni 1978, tijdens de Gay Freedom Day Parade in San Francisco. Maar deze regenboogvlag had niet zes, maar acht kleuren.
Naast de rode, oranje, gele, groene, blauwe en paarse stroken had de regenboogvlag van Baker ook een roze en een turquoise baan. Aan elke kleur had Baker een betekenis toegeschreven die voor hem stond voor een essentieel onderdeel van het leven van homoseksuele personen: zo stond roze voor ‘seks’, rood voor ‘het leven’, geel voor ‘zonlicht’, turquoise voor ‘kunst & magie’, groen voor ‘natuur’.
Klinkt nogal hippy-dippy? Dat klopt, want de homorechtenbeweging van de jaren zeventig vloeide voor een deel voort uit de peace-and-love-idealen van de jaren zestig, en ook het sociaal activisme uit die tijd: de studentenopstanden, de burgerrechtenbeweging. De strijd voor gay rights was in het begin dus vooral ook radicaal anti-establishment.* De regenboog werd daarmee niet alleen een symbool vóór homorechten, maar ook tégen conservatieve burgerlijkheid en vertrutting.
Na de moordaanslag op Harvey Milk in 1978 groeide de regenboogvlag enorm in populariteit. En het was de stijgende vraag die een eerste aanpassing noodzakelijk maakte. De stof die gebruikt werd voor de roze baan was schaars, en dus werd deze kleur al een jaar na het eerste ontwerp geschrapt.
De tweede aanpassing kwam gauw daarna. In 1979 wilde Baker honderden straatlantaarns versieren met regenboogvaandels. Daarvoor moest hij de vlag in twee gelijke delen opsplitsen, en de turquoise strook delfde het onderspit. Zo werd de zevenkleurige vlag een zeskleur: rood, oranje, geel, groen, blauw, paars.
De Pride-vlag die we nu kennen en als ‘origineel’ zien, is dus al een aanpassing van een aanpassing. En de eerste veranderingen werden niet uit symboliek, maar uit praktische overwegingen doorgevoerd.
Door de decennia heen bleef de regenboogvlag van Baker een belangrijk symbool van strijd en hoop. In deze tijd veranderde de vlag niet alleen van uiterlijk, maar ook van betekenis. Van inclusief naar specifiek, en van marginaal naar middenklasse.
Wie wil begrijpen hoe dat komt, moet weten hoe de Amerikaanse gay rights movement ooit begon.
Waarom het gevaarlijk was om queer te zijn
Al ver voor de jaren zestig bestond er in de VS een levendige lhbt-cultuur, zij het nog grotendeels in de marges van de maatschappij. Lhbt’ers ontmoetten elkaar in het geheim, in bars, op cruiseplekken of tijdens clandestiene samenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten liep alles door elkaar: homomannen, lesbische vrouwen, biseksuelen, travestieten en transgender personen.
Dat kwam deels omdat de strikte scheiding die wij nu maken tussen de verschillende identiteiten toen nog niet bestond. Zoals Jack Halberstam – gender-academicus en trans man – het eens beschreef:* het was een tijd waarin de grens tussen, zeg, een butch lesbische vrouw en een trans man niet zo scherp getrokken werd als nu.
Zo zagen de wetgevers en wetshandhavers het trouwens ook. Door een combinatie van anti-sodomiewetgeving en het algemene verbod op travestie in de openbare ruimte waren de bezoekers van gay bars allemaal ‘gelijk’ voor het oog der wet.*
Allemaal vielen ze onder dezelfde noemer: sodomites en sexual deviants.
Tot ver in de jaren zestig viel de politie geregeld de plekken binnen waar de gemeenschap samenkwam. Lhbt’ers werden constant lastiggevallen, gearresteerd en mishandeld. En omdat kranten in hun verslaggeving van deze overvallen de arrestanten vaak met naam en toenaam noemden, verloren velen van hen ook nog eens hun baan, en werden ze door hun familie verstoten.
Trans vrouwen, dragqueens en lhbt’ers van kleur kregen het het zwaarst te verduren; een combinatie van hun uitdossing en het welig tierende racisme bij de politie maakte hen immers tot het meest zichtbare, en daarmee het meest kwetsbare deel van de queer community.
De politie-inval die de homorechtenbeweging ontketende
In juni 1969 had de gemeenschap er genoeg van: na een inval van de politie bij de Stonewall Inn in New York raakte een deel van de belaagde bezoekers slaags met de politie.* De rellen bij Stonewall zouden uiteindelijk meerdere dagen aanhouden, en gelden inmiddels als het startschot van de homorechtenbeweging.
Volgens de overlevering was het Marsha P. Johnson, een zwarte trans vrouw en sekswerkactivist, die bij Stonewall de eerste steen naar de politie gooide. Hoewel tijdens rellen en protesten verschillende communities zij aan zij stonden, namen trans activisten van kleur het vaakst het voortouw. Activisten als Sylvia Rivera, Miss Major Griffin-Gracy en Stormé DeLarverie* vervulden een onmisbare rol in de strijd voor gay liberation – een rol die velen van hen, zoals Johnson, met hun leven moesten bekopen.
Toen de eerste regenboogvlag ten tonele verscheen was dít dus de beweging waar ze symbool voor stond: een diverse gemeenschap van queer personen die samen streed voor vrijheid en gelijkberechting.
Met het uitbreken van de aidscrisis aan het begin van de jaren tachtig nam het belang van de regenboog als symbool van strijd en hoop toe. Terwijl de regering van de VS bleef wegkijken voor het ongekende leed dat hiv en aids aanrichtten binnen de homogemeenschap – die nog nauwelijks voor vol werd aangezien – verenigden activisten zich onder de Pride-vlag om deze schandalen aan het licht te brengen.
In sommige gevallen werd aan de zeskleurige regenboog een zevende, zwarte baan toegevoegd. Deze ‘Victory over AIDS flag’ stond symbool voor de slachtoffers van de aidscrisis, en het stigma rondom de ziekte.
Maar hoe langer deze gezamenlijke strijd voor de rechten en de gelijkwaardigheid van deze groepen voortduurde, hoe meer trans personen en lhbt’ers van kleur naar de achtergrond verdwenen. En daarmee werd de regenboogvlag het visitekaartje van een beweging waar lang niet alle queer identiteiten meer onderdeel van waren.
Het ideaal van de kapitalistische middenklasse
Terwijl de jaren tachtig langzaamaan overvloeiden in de jaren negentig, verschoof de focus van de eens zo radicale protestbeweging voor gay liberation. Hoe goed je als homoseksuele man of vrouw kon meekomen in de maatschappij werd de belangrijkste graadmeter voor gelijkwaardigheid.* Oftewel: hoe goed je kon voldoen aan de burgerlijke idealen waartegen de beweging zich eerder nog fel verzette. Konden homoparen ook een huisje-boompje-beestje voor zichzelf organiseren, en succesvol meedraaien in onze kapitalistische consumptiemaatschappij?
In plaats van schoppen tegen heersende normen, werd assimilatie het hoogst haalbare doel. Daarbij kwamen diverse groepen binnen de lhbti-gemeenschap nog verder in de verdrukking, met name homomannen en lesbische vrouwen van kleur (die niet alleen vanwege homofobie, maar ook vanwege systemisch racisme ver van het witte middenklasse-ideaal af stonden). En ook transgender personen, die veelal nog werden gezien als freaks die het bereiken van de doelen van de homorechtenbeweging juist zouden bemoeilijken.
De verworvenheden van de homorechten-beweging kwamen tot ver in de jaren negentig vooral ten goede aan witte homomannen en witte lesbische vrouwen uit de middenklasse
Het resultaat was dat de verworvenheden van de homorechtenbeweging tot ver in de jaren negentig vooral ten goede kwamen aan witte homomannen en witte lesbische vrouwen uit de middenklasse. Veel van de civiele rechten die op dat moment op de agenda stonden (het homohuwelijk, verbod op discriminatie op de werkvloer), waren zaken die vooral binnen deze kringen van belang waren.
De meest radicale elementen uit de beweging verdwenen, en maakten plaats voor keurige stichtingen, organisaties en beleidsmakers, die hun doelen probeerden te bereiken door zichzelf te representeren als respectabel en ‘normaal’. Binnen de strijd voor homorechten werden wit en cisgender de norm – en hetzelfde gold voor de symbolen die deze strijd dienden.
De regenboogvlag dus.
Hernieuwde aandacht voor gemarginaliseerde groepen
Het ‘één voor allen, allen voor één’-ideaal dat de regenboogvlag voor veel mensen uitstraalt, gold dus lang niet voor iedereen. Terwijl de strijd wél gezamenlijk begon.
De recente aanpassingen van de Pride-vlag zijn daarom vooral bedoeld om dit recht te zetten. Niet om bepaalde seksuele of genderidentiteiten voor te trekken, maar om af te rekenen met een verleden waarin bepaalde groepen al voorgetrokken werden – waarin het winnen van de strijd voor gelijkberechting alleen mogelijk werd geacht als sommige groepen buiten beschouwing werden gelaten.
De aangepaste rainbow flag heeft dus in wezen niet zoveel met inclusie te maken. Het gaat erom dat de aandacht van de lhbti-beweging zich de komende jaren in het bijzonder richt op de groepen voor wie dat de komende tijd het meest nodig is.
Momenteel zijn zwarte trans vrouwen een van de meest kwetsbare groepen binnen de lhbti+-gemeenschap. Zij krijgen verreweg het meest te maken met geweld, dakloosheid, armoede,* en hun moordcijfers stijgen ver boven die van de rest van de gemeenschap uit.
Daarbij komt ook onder veel homoseksuele mannen en vrouwen racisme voor; steeds meer witte homomannen en lesbische vrouwen voelen zich thuis binnen de rechts-populistische politiek, die pretendeert hen te kunnen beschermen tegen de instroom van homofobe immigranten. En gay-datingapp Grindr staat vol profielen met bio’s als ‘no fats, no fems, no asians’, of ‘Give me the sugar and the spice, hold the chocolate and the rice’.
En zo komen we uiteindelijk uit bij de interseksegemeenschap. Lange tijd mochten personen met een intersekse ervaring niet zelf beslissen over hun eigen lichaam. Artsen namen die beslissingen voor hen, met medische ingrepen, vaak op zeer jonge leeftijd – en dus zonder instemming van intersekse personen zelf. Dit onrecht op de agenda zetten blijkt nog een hele opgave.
Aan de noden van de interseksegemeenschap kan de rest van de lhbti-gemeenschap dus ook wel wat meer aandacht schenken.
Betekent dit dat de zeskleurige regenboogvlag integraal in de prullenbak moet? Nee, natuurlijk niet. Als we maar wel beseffen dat de homorechtenbeweging iets in te halen heeft. De vlag was lange tijd geen symbool voor ons allemaal, dus dat moeten we er weer van máken.
Want pas dan is het écht een volwaardig visitekaartje voor alle lhbti+’ers.