In Peru duiken er overal overheidsmedewerkers op in beschermende pakken. Niet voor corona, maar voor een andere plaag.

Peru was in april 2021 het laatste land dat de vondst meldde van een wereldwijde schimmelziekte die de banaan dreigt uit te roeien. Deze schimmel zorgt ervoor dat de bananenplanten simpelweg verwelken en doodgaan. Als hij eenmaal een plantage besmet, is de schimmel onmogelijk te verslaan en kan hij de volgende dertig jaar onder de grond verder leven. Op de Filipijnen, een van de grootste bananenexporteurs van de wereld, nam de oogst in 2020 met een vijfde af door de schimmel. Eerder al had hij enorme bananenplantages in Indonesië en Maleisië compleet verwoest.

Dit nachtmerriescenario proberen de Peruanen nu te voorkomen door de hygiëne op de bananenplantages op te schroeven. Maar waarschijnlijk is het slechts een kwestie van tijd voor de schimmel zich van de enige Peruaanse plantage waar hij tot dusver is gevonden verder verspreidt. Daar is niet meer dan een kleine klomp aarde aan een schoenzool of een band van een vrachtwagen voor nodig.

Wat zich op dit moment afspeelt in Zuid-Amerika is het meest recente hoofdstuk in een voorspelbare, slowmotioncatastrofe. En dat gaat om veel meer dan onze geliefde gele vrucht.

Bananen zijn een extreem voorbeeld van de zwaktes in onze moderne voedselproductie. Bijna alle exportbananen behoren namelijk ruwweg tot dezelfde soort – en niet eens alleen dat, ze zijn genetisch ook allemaal gelijk. Dat maakt bananenplantages buitengewoon kwetsbaar. Als een ziekte één bananenplant kan treffen, kan die ze allemaal treffen. Maar juist daarom kunnen bananen ons wijzen in de richting hoe we het beter kunnen doen.

Foto gemaakt door Anna Klevan (voor De Correspondent)

Een geschiedenis van de banaan zoals wij ’m kennen

De banaan is een van de eerste vruchten die de mens begon te telen. Onderzoekers leiden de geschiedenis van de teelt terug naar het Nieuw-Guinea van 6.800 jaar geleden, en als we de kwetsbaarheid van de banaan willen snappen, moeten we daar beginnen te zoeken.

Wilde bananen zitten vol grote zaden en bevatten vrij weinig vruchtvlees. Niet lekker. Daarom kozen de eerste bananenboeren zorgvuldig de vruchten die het meeste vruchtvlees en de minste zaden bevatten. Op die manier kregen ze op een gegeven moment een plant die helemaal geen zaden produceerde, maar toch kon worden geteeld. Je kunt bananen namelijk vermeerderen door te stekken.

Als je bananen teelt, stop je dus geen zaadjes in de grond, maar neem je een stukje van een bestaande plant en stop je dat in de grond, zodat je precies zo’n zelfde plant kopieert. Lekker veel vruchtvlees, maar de genetische variatie tussen geteelde bananen is non-existent: je maakt telkens een exacte kopie. Dat maakt ze kwetsbaar.

De banaan is hierin zeker niet uniek. Al onze gewassen worstelen in een zekere omvang met hetzelfde probleem: vergaande homogeniteit. Dat wat bevalt, daar wil je er steeds opnieuw zoveel mogelijk van.

Maar bananen waren niet altijd allemaal hetzelfde. Vanuit Nieuw-Guinea verspreidde de teelt zich langzaam over de wereld en onderweg ontstonden vele verschillende soorten.

Een grote, smakelijke banaan met een dikke schil, perfect voor lange-afstandstransport – de consument was er dol op

Aan het einde van de negentiende eeuw kregen Amerikaanse zakenlieden het idee om in Zuid- en Midden-Amerika op gigantische schaal te telen, en zo de vrucht naar de Amerikaanse markt te exporteren. Het uitdrukkelijke doel was om de appel als de lievelingsvrucht van de Amerikanen van zijn voetstuk te stoten. Bedrijven legden enorme plantages aan met een bepaalde bananensoort, Gros Michel genaamd, ook bekend als Big Mike. Een grote, smakelijke banaan met een dikke schil, perfect voor langeafstandstransport. De consument was er dol op (met dank aan een volhardende marketingstrategie) en binnen afzienbare tijd had de banaan de plek van de appel overgenomen

Maar in de jaren na de Tweede Wereldoorlog werd de business van de grote bananenfirma’s onverwacht bedreigd door een onzichtbare vijand:

Andere plagen konden worden bestreden met chemicaliën, die dan wel de arbeiders van de bananenteelt het leven kostte, maar de bananenplanten in leven hield. Vanuit het gezichtspunt van de bananenbedrijven, ook wel bekend als winstoogmerk, was de panamaziekte erger.

De enige oplossing was om de geïnfecteerde plantages op te geven, meer jungle te kappen en nieuwe plantages op te zetten. Maar deze vlucht was telkens niet meer dan een korte adempauze – de schimmel reisde gewoon mee.

Midden jaren vijftig werd de situatie onhoudbaar. De oogstopbrengst was op veel plekken meer dan gehalveerd. Met tegenzin vervingen de bedrijven daarom de Gros Michel-banaan door een andere bananensoort, de Cavendish. Die smaakte minder goed en was lastiger te transporteren, maar wél resistent tegen de panamaziekte. De bananenbedrijven hadden geen keuze dan over te stappen.

Dus als je vandaag een banaan eet, is dat bijna zeker een Cavendish. De soort maakt 40 procent uit van alle bananen en domineert daarmee de wereldwijde bananenmarkt.

Nu, meer dan een halve eeuw later, herhaalt de geschiedenis zich. De Cavendish-banaan blijkt namelijk helemaal niet resistent tegen de panamaziekte. Hij was slechts resistent tegen de variant van de ziekte die in de eerste helft van de twintigste eeuw in Zuid- en Midden-Amerika heerste. Sindsdien is de schimmel achter de ziekte gemuteerd – wat alles wat leeft immers voortdurend doet – en al in de jaren zestig dook er op Cavendish-plantages in Taiwan een nieuwe variant van de panamaziekte op. Van daaruit verspreidde de nieuwe variant zich in slow motion, als een coronapandemie voor bananen.

Foto’s gemaakt door Anna Klevan (voor De Correspondent)

Hoe redden we de banaan?

Dus wat moeten we doen? en heeft een paar goede suggesties om de panamaziekte te bestrijden. Suggesties die we bovendien kunnen gebruiken om een robuustere, duurzamere landbouw vorm te geven.

Allereerst: preventie

De eerste verdedigingslinie in de strijd tegen de panamaziekte, ook de belangrijkste strategie van Peru op dit moment, is preventie. De overheid stelt verschillende maatregelen in, vergelijkbaar met hoe dat tijdens de coronapandemie gebeurde.

Desinfecterende voetbaden voor iedereen die de bananenbedrijven betreedt en verlaat. Beschermende pakken. Betere controle op het transport van planten over landsgrenzen heen. Ontsmetting van voertuigen en scheepscontainers. Enzovoort. Hoe fijnmaziger het net is, hoe langer de ziekte buiten de deur kan worden gehouden.

‘Als een plantage geïnfecteerd is geraakt, moet deze worden omheind. Als er wordt geoogst, moeten vrachtwagens worden gedesinfecteerd. En je moet monsters nemen van planten en grond. Als we dat doen, kunnen we de ziekte daadwerkelijk vertragen. Doen we dat niet, dan zal deze zich als een steppebrand verspreiden’, zegt Swennen.

Vervolgens: resistentie

De volgende stap is om te proberen wat robuustere bananen te creëren.

In de jaren negentig van de twintigste eeuw was Swennen betrokken bij de ontwikkeling van de eerste genetisch gemodificeerde bananen, in een poging om de planten meer ziekteresistent te maken. Tegenwoordig heeft hij die technologie opgegeven vanwege de zeer grote – en zeer weinig wetenschappelijk gefundeerde – scepsis jegens de nieuwe genetisch gemodificeerde gewassen die ontstond bij de milieubeweging en grote delen van de bevolking en die het haast onmogelijk maakt om genetisch gemodificeerde gewassen in Europa op de markt te krijgen.

Sinds de jaren negentig hebben plantentelers een reeks nieuwe, krachtige gereedschappen gekregen, bijvoorbeeld in de vorm van de die veel goedkoper, eenvoudiger, sneller en preciezer is dan de gentechnologie waarmee Rony Swennen in de jaren negentig knutselde. En we kunnen niet zonder die nieuwe methoden. ‘Er zijn dingen die we met gewone veredeling niet kunnen bereiken’, zegt de Belgische hoogleraar.

Swennen hoort daarmee bij de vele onderzoekers die zich gefrustreerd hun haren uit het hoofd trokken Hier is het goed om te beseffen dat er niets verwerpelijks is aan het sleutelen aan erfelijk materiaal van planten.

Theoretisch gezien zou je met de nieuwe genoom-editingtechnieken bijvoorbeeld een wilde banaan kunnen vinden die al resistent is tegen de panamaziekte, maar vreselijk smaakt en vol pitten zit. Vervolgens kun je de genen ‘uitzetten’ die ervoor zorgen dat de banaan pitten aanmaakt en waardoor hij vreselijk smaakt. Dan zou je een banaan overhouden die zaadloos is, goed smaakt en resistent is tegenover de panamaziekte – een waardige vervanger van de Cavendish-banaan. En de wilde banaan zou tijdens het proces niet eens genetisch materiaal van buitenaf toegevoegd krijgen, hij zou alleen een paar eigenschappen hebben verloren die in de natuur dan misschien wel nuttig zijn, maar die niet zo praktisch zijn voor ons, wij die graag bananen willen verbouwen om ze te eten.

Ten slotte: variatie

Uiteindelijk is gentechnologie op zichzelf niet genoeg. Als je bijvoorbeeld gewoon doorgaat met het telen van bananen op dezelfde manier als nu, is het slechts een kwestie van tijd voor een nieuwe ziekte zich verspreidt.

‘Als ik investeer in een via genoom-editing verkregen banaan die bijzonder goed is en ik lanceer die in een monocultuur, dan kan ik over tien jaar van voren af aan beginnen’, legt Swennen uit. In werkelijkheid, stelt hij, daag je de panamaziekte slechts uit om op een nieuwe manier te muteren, zodat deze over een paar jaar de bananenplantages weer kan aanvallen.

Onderzoek toont aan dat bananenplanten in besmette grond kunnen overleven wanneer ze samen met andere gewassen groeien

De derde verdedigingslinie in de strijd tegen de panamaziekte (en daarmee ook de strijd voor een robuustere, duurzamere landbouw in het algemeen) is daarom een afrekening met de extreme monocultuur die zo veel problemen veroorzaakt. Onderzoek heeft aangetoond dat bananenplanten die normaal gesproken door de panamaziekte worden getroffen en doodgaan, toch in besmette grond kunnen overleven wanneer ze samen met andere gewassen groeien. Volgens Rony Swennen is dat een duidelijk teken dat een veelheid aan gewassen voor een variatie aan micro-organismen in de grond zorgt die voorkomt dat de ziekte zich verspreidt – ongeveer zoals een gezonde verzameling micro-organismen in onze maag ons mensen tegen ziekte beschermt en hoe antibiotica deze balans kunnen verstoren.

‘In de industriële landbouw hebben we alles gesteriliseerd doordat we pesticiden spuiten. Maar grond is een levend iets. Dat moet je respecteren.’

In het recente onderzoeksartikel over de bestrijding van de panamaziekte beveelt hij samen met een aantal collega’s aan om bananen samen te verbouwen met bijvoorbeeld bodembedekkers en verschillende grote bomen. Dat is in wezen een systeem dat is afgekeken van kleine boeren op de hele wereld, met wie Swennen samen nieuwe bananensoorten ontwikkelde. Maar het systeem heeft zijn waarde ook in een commerciëlere vorm bewezen in bijvoorbeeld Brazilië, zegt de hoogleraar.

Desalniettemin zal het wel even duren om de bananenbedrijven weg te krijgen van de monocultuur waaraan ze gewend zijn, voorziet hij. ‘Ik probeer realistisch te zijn. De manier waarop we landbouw beoefenen wordt de hardste noot om te kraken.

Foto gemaakt door Anna Klevan (voor De Correspondent)

Fix alles, of blijf doormodderen

De oplossing voor de dreigende bananencrisis is dus een drietrapsraket bestaande uit acuut crisismanagement, hoogtechnologische plantenveredeling en een geleidelijke overgang naar een landbouw die met natuurlijke processen samenwerkt in plaats van ertegen. Voor Rony Swennen is het cruciaal dat geen van deze drie oplossingen op zichzelf kan staan. Het is niet of gentechnologie of een veel heterogenere landbouw die een grotere weerstand tegenover ziektes garandeert. Het is allebei.

‘Het moet opgaan in een groter geheel’, zoals hij zegt.

Hier schuilt wellicht een punt dat niet alleen relevant is voor de verandering naar een duurzamere voedselproductie, maar voor de groene omschakeling in het algemeen: als we ons doel willen bereiken is het niet een kwestie van of grijpen naar grote technologische doorbraken of het veranderen van onze gewoonten en het leren van de natuur. Het is allemaal even belangrijk en even hard nodig. Dat is in elk geval wat de wetenschap ons vertelt.

Dit verhaal verscheen eerder bij Zetland. Uit het Deens vertaald door Kor de Vries.

Lees meer:

Kan dit onderzoek voorkomen dat de banaan de nieuwe dinosaurus wordt? De belangrijkste bananensoort verkeert in levensgevaar. Maar: het erfelijk materiaal van de Black Sigatoka, een van de twee schimmels die de vrucht bedreigen, is ontrafeld onder leiding van Nederlandse onderzoekers. Dat biedt uitzicht op redding van de banaan. Lees hier meer