Vorige week ik de leden van De Correspondent in de serie Voorstellen om mee te denken over hoe we het recht toegankelijker kunnen maken. Ik stelde dat onze wetten voor veel Nederlanders te complex, wollig en ingewikkeld zijn opgeschreven. Wat ik daarom voorstelde, is een uitgave van onze belangrijkste wetboeken op eenvoudig taalgebruik dat iedereen kan begrijpen.

Sommigen dachten dat ik alle huidige wetteksten wilde vervangen. Anderen dachten zelfs dat ik alle wetboeken overboord wilde gooien om naar het Angelsaksische systeem – dat ik als voorbeeld noemde – over te stappen.

Als jurist in opleiding begrijp ik dat mensen die wetten schrijven, deze vaak ingewikkeld formuleren om te kunnen anticiperen op allerlei voorwaarden, omstandigheden, uitzonderingen, als-dan-constructies en open normen die ze vooraf niet voorzien. 

Daarvan getuigt bijvoorbeeld het Kinderwetje van Van Houten, zoals collega Emy Demkes dat was bedoeld om kinderarbeid te verbieden, maar verbood door de lacunes in de formulering nog niet het tewerkstellen van kinderen in landbouw en het huishouden.

Dat is ook waarom ik bepleitte om een versimpelde versie van elk wetboek uit te brengen, náást het huidige, geldende wetboek. De originele, complete wet blijft dus de rechtsgeldige. 

Een mooi voorbeeld vind ik het artikel in uit 1998 dat Correspondentlid John Steegh, voorzitter van een waterschapspartij, Jongeren schreven 23 artikelen van de Grondwet op in eenvoudige taal.

Juist wie de wet hard nodig heeft, kan deze vaak niet lezen

Correspondentlid Bert Drenth wat daar het nut van is als vervolgens blijkt dat de wet aanleiding geeft tot verdere discussie. Maar die verdere discussie is sowieso onvermijdelijk: juristen discussiëren immers sowieso oeverloos over wetten. En waarom zouden we die discussie niet op zo’n manier vormgeven, dat leken daar ook aan mee kunnen doen? 

Wetten bevatten normen, rechten en plichten die niet alleen gelden voor de advocaat, maar ook voor de buurvrouw die moeite heeft met lezen en schrijven

We moeten niet vergeten dat wetten ertoe dienen om de samenleving te ordenen. Ze bevatten normen, rechten en plichten die niet alleen gelden voor de advocaat met vier jaar rechtenstudie en drie jaar beroepsopleiding, maar ook voor de slager om de hoek en de buurvrouw die moeite heeft met lezen en schrijven. 

Getuigt het niet van privilege, of bijna misgunnen, als we juist de ‘justitiabelen’ – de mensen die allerlei verplichtingen en gunsten uit die wet halen – de kans afpakken om daar kennis van te nemen? Wordt het dan niet kafkaësk?

Zoals jobcoach Angela Berkvens in de bijdragesectie ‘Ik verbaas me er in mijn werk vaak over dat de wetgeving zo ingewikkeld is. Vooral de Participatiewet en wetten zoals de Wajong en Wet inkomen en arbeid treffen voor een groot deel laaggeletterden of licht verstandelijk beperkten.’

Wat is het doel van de wet, en bereik je dat ermee?

Onderzoeker Hildo Bijl om van wetten het doel duidelijk te maken. Elke wet beschermt een persoon, goed of belang. Indien je niet meer weet wat dat doel is, weet je ook dat je misschien afscheid moet nemen van die wet, om regeldruk te verminderen. 

Zo schrijft hij dat de regel die door rood rijden verbiedt, ertoe moet leiden dat het verkeer veiliger wordt. Als je dat weet, is het misschien ook makkelijker om je aan die regel te houden. Vervolgens kun je die regel in simpele vorm opschrijven (‘niet door rood rijden’), en daaronder uitzonderingen formuleren (‘behalve rechtsaf voor fietsers’). 

Het doel voor ogen houden is ook een les die Europarlementariër Agnes Jongerius haal je het doel wel met deze regels? 

Het lijkt op de stap die volgens wiskundedidacticus Geeke Bruin vaak in de wiskunde gezet wordt. Zij naar mijn idee terecht, dat wetten het resultaat zijn van een ‘iteratief proces’: er wordt aan een tekst gesleuteld totdat alle compromissen die erover bereikt zijn, verwezenlijkt kunnen worden met die tekst. Als dat met elke wet op een nét iets andere manier gebeurt, kan het wetssysteem wel erg complex worden. In de wiskunde is het gebruikelijk in dat soort situaties te kijken of de structuur eenvoudiger op te schrijven is. 

Tot slot: hoe makkelijk is de ‘makkelijke’ taal op niveau B1?

Henk Elffers, onderzoeker aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving, eveneens dat structuur veel belangrijker is dan B1-taalgebruik in vonnissen. Hij verwijst naar een stuk van tekstschrijver Geerke van der Bruggen in het Nederlands Juristenblad.

Zij bevraagt wat we weten over het B1-taalniveau. Volgens haar zijn aannames over dat taalniveau, zoals dat de meeste Nederlanders B1-niveau begrijpen, tamelijk zwak. Haar punt: om teksten begrijpelijker te maken, moeten we eerst weten

Om een tekst uiteindelijk écht te kunnen snappen moet je, volgens Van der Bruggen, inhoudelijk ook begrijpen wat er staat. Je moet dus al de nodige voorkennis hebben, al eens kennis hebben gemaakt met een onderwerp. 

En om ervoor te zorgen dat voldoende Nederlanders eens kennis maken met het recht, heb je denk ik toch een simpele uitgave van het wetboek nodig. Maar zoals velen van jullie terecht stelden, red je het niet daarmee alleen.

Lactatiekundige Gonneke van Veldhuizen-Staas dan ook met een onmiskenbaar element van de oplossing voor het probleem dat ik schets: doceer het recht al in het voortgezet onderwijs, bij vakken als geschiedenis en maatschappijleer. Zoals zij treffend zegt, en ik kan het er alleen maar van harte mee eens zijn: ‘Dat lijkt mij nuttiger dan het idee  

Lees ook:

De wet geldt voor iedereen. Maar waarom zijn wetten dan geschreven in taal die bijna niemand snapt? Nederland kent duizenden wetten die in de meest wollige en complexe taal vastgelegd zijn. Het gevolg: je kunt jezelf in de nesten werken door wetgeving waar je het fijne niet van weet. Daarom is het tijd voor een wetboek dat alle Nederlanders kunnen begrijpen. Ga naar het verhaal