Echte topvoetballers weten dat ze de beste zijn – en spelen daar ook naar
In het profvoetbal leveren spelers uitzonderlijke, bovenmenselijke prestaties. Toptalenten bezitten specifieke eigenschappen die ze in geen ander werkveld zo goed zouden kunnen inzetten. Hoe definieer je dit talent, en wat betekent dat voor de rest van de club?
Wat is voetbaltalent? Welke eigenschappen – fysiek en mentaal – hebben topvoetballers die wij ‘gewone mensen’ niet bezitten? Al decennia loop ik rond met deze vraag, maar in de jaren dat ik bij FC Barcelona onderzoek deed, kwam ik dichter bij het antwoord.
In 1992, in Kiev achter een oude computer, kreeg ik voor het eerst een idee van wat je allemaal moet kunnen om topvoetbal te spelen. Daar had professor Anatoli Zelentsov een computertest ontworpen die gebruikt werd door Dynamo Kiev en de nationale ploeg van de Sovjet-Unie om spelers te selecteren. Nu was het mijn beurt.
In deze test moest ik naar een puntje kijken dat een ingewikkeld traject in een labyrint doorliep. Vervolgens was het aan mij om met een joystick de route te reconstrueren. Het lukte me nooit precies genoeg, de paden van het labyrint waren smal en kronkelig en voortdurend in beweging; ik bleef maar op blinde muren botsen.
Deze opdracht testte de hand-oogcoördinatie en het visuele geheugen. Al had ik jarenlang geoefend, dan had ik dat labyrint niet onder de knie gekregen. De beste voetballers van Dynamo Kiev waren de besten in deze oefening, vertelde Zelentsov.
Blinde balbeheersing, overzicht in het veld
Veel topvoetballers beschouwen hun kwaliteiten als iets vanzelfsprekends. Johan Cruijff was een van de weinigen die hun werk aan buitenstaanders kon uitleggen. Stel je voor, schetste hij in 1997 in Voetbal International, dat je een speler bent die tijdens een wedstrijd een pass ontvangt:
‘Er is een tegenstander die links of rechts van je komt, de bal stuitert of er zit effect in, en je moet hem doorspelen naar iemand die een bepaalde snelheid van lopen heeft en die hem ook nog speelklaar moet kunnen ontvangen, waarbij je wind tegen hebt. Een computer doet niet in twee minuten wat die topvoetballer in honderdsten van seconden moet doen. Dus moeten die hersenen super functioneren. Dát is volgens mij intelligentie. Maar mensen verwarren dat vaak met kennis.’*
Topvoetbal spelen is als schaken met je voeten, maar op Formule 1-snelheid. Het vereist een uitzonderlijk niveau van ruimtelijk inzicht.
De beste voetballers nemen de razendsnelle bewegingen van de spelers om hen heen bijna achteloos waar. De Portugese trainer Carlos Queiroz legde uit:
‘Stel je een botsing tussen twee auto’s voor. Voor ons [de gewone mens] gebeurt dat op normale snelheid. Zij [de groten] zien het in slow motion, zij merken in hetzelfde tijdsbestek veel meer details op dan wij. Zij kunnen veel meer details verwerken dan wij zien. Daarom hebben zij meer tijd.’*
Misschien is het snel herkennen van patronen op het veld wel de belangrijkste eigenschap van topvoetballers, zei Jean-Pierre Meersseman, die lang directeur was van het ‘Milan Lab’ van AC Milan. Toen ik vroeg welke spelers dat beheersten, noemde hij de Braziliaan Ronaldo.
De scouts zochten kinderen die de juiste kant opkeken, die met opgeheven hoofd speelden en het veld overzagen
Een club kan niet veel doen om deze eigenschap aan te leren. Het geheim van La Masia, de befaamde jeugdopleiding van Barcelona, was dan ook niet de manier van trainen. Het geheim was de scouting. Als je de meest talentvolle kinderen kunt vinden, is training niet meer zo belangrijk.
De scouts van La Masia zochten kinderen die de juiste kant opkeken als ze aangespeeld werden, die met opgeheven hoofd speelden en het veld overzagen – de eigenschap van de beste voetballers, aldus Cruijff. Het was net als autorijden, legde hij uit: je moet de weg in het oog houden, niet je dashboard en de versnellingspook. De spelers met de beste techniek keken vaak het meeste rond, omdat hun balbeheersing zo goed was dat ze zelden naar beneden moesten kijken naar de bal.
Na een bepaalde leeftijd kunnen topspelers weinig meer van trainers leren. Spelers zien het, of ze zien het niet. En diegenen die het zien, begrijpen het spel op het veld beter dan de meest doorgewinterde coach.
Geen enkele coach of data-analist kon de controlerende middenvelder Sergio Busquets uitleggen hoe hij een tegenstander naar zich toe kon lokken om de bal vervolgens op het allerlaatste moment in de ruimte achter die tegenstander te spelen. Het is zelfs omgekeerd: om te begrijpen hoe voetbal werkt, bestudeerden de data-analisten van Barça wat Busquets deed. Toen ze voor het eerst computermodellen gebruikten om cruciale zones op het veld te identificeren, waren ze verbaasd hoe vaak de spelers van Barcelona die ruimte al benutten voor hun passes of loopacties.
Ernesto Valverde, de toenmalige hoofdcoach van de club, zei me in 2019: ‘Voetbal behoort de spelers toe. 45 minuten aan een stuk neemt een speler zijn eigen beslissingen.’ Tijdens de wedstrijd proberen spelers voortdurend zelf problemen op te lossen: moet ik vijf meter naar voren gaan? Naar wie moet ik passen? Wie dekt de vrije man? Geen coach of data-analist vertelt je dat allemaal in realtime.
Bewijsdrang en focus
Patronen herkennen, de juiste beslissingen nemen en balbeheersing – dat is uiteindelijk maar het begin van de definitie van een topvoetballer. Zo’n speler moet namelijk ook bepaalde mentale eigenschappen hebben. De belangrijkste? Inma Puig, die vijftien jaar lang als psycholoog voor Barça werkte, vertelde me: ‘Een gewone speler ervaart druk als bedreigend, topspelers ervaren het als een uitdaging. Dat is het verschil.’
Om de drie of vier dagen betreedt een voetballer het Romeinse Colosseum en moet hij zich bewijzen. De spelers die genieten van die nooit aflatende uitdaging, zijn degenen die slagen. Na een afgang staan zij meteen weer op. De Franse verdediger Lilian Thuram zei me in 2008, toen hij bij Barça speelde:
‘Het mooie aan voetbal is dat je jezelf voortdurend ter discussie stelt. De vorige wedstrijd vergeet je. In het voetbal is er een magisch moment wanneer de twee ploegen naast elkaar in de tunnel staan, waarna ze het veld op komen en de toeschouwers begroeten en de scheidsrechter op zijn fluitje blaast, want dan kunnen we een nieuwe wedstrijd scheppen. Ik denk dat dat de reden is waarom voetbal zo fascinerend is.’
Een ander element van talent is concentratie. Topspelers kunnen zich negentig minuten lang op hun taak focussen alsof de toeschouwers niet bestaan. Het enige geluid dat tot hen doordringt, zijn de aanwijzingen van hun ploeggenoten.
Megan Rapinoe, de voetballer die in de VS een tijdlang werd uitgejouwd omdat ze tijdens het volkslied knielde, zei: ‘Het blijkt dat het geluid van tienduizenden mensen die je duidelijk maken dat je beter kunt oprotten, kan samenvloeien in een vaste massa die je kunt negeren.’* Thuram zei dat hij na het laatste fluitsignaal altijd wel wist welke ploeg er had gewonnen, maar niet altijd wat de stand was. Soms wiste hij de doelpunten die zijn ploeg had gescoord uit zijn gedachten, omdat ze niet relevant waren voor zijn taken. Hij was gefocust.
Het ego als ultieme drijfveer
Buitenstaanders denken vaak dat topvoetballers een trainer nodig hebben om hen tot dergelijke hoogten op te stuwen. De Engelse komiek Peter Cook speelde ooit een voetbaltrainer die, in een treurig Noord-Engels accent, het geheim van zijn vak onthulde: ‘Mooorrtivation, mooorrtivation, mooorrtivation! De drie m’en.’ Het idee is dat een speler een passief kind is waar de trainer motivatie in pompt, bij voorkeur door middel van een churchilliaans peppraatje voor de wedstrijd.
De waarheid is echter dat er bijna niemand aan de top voor de trainer speelt. Vlak voordat de FC Barcelona-spelers het veld op gaan, vormen zij samen met de trainer in de kleedkamer een kring en schreeuwen ze gezamenlijk: ‘Eén, twee, drie, Barça!’ De vereiste externe motivatie komt uit de groep, niet van de trainer. En de belangrijkste motivatie komt van binnen.
Arsène Wenger, die 22 jaar lang hoofdcoach was van Arsenal, vertelde me:
‘Als ze 23 jaar zijn, beginnen de echte, echte, echte topspelers zich van de rest te onderscheiden. Het zijn de spelers die iets extra’s hebben, wat betreft hun motivatie of hun wil om het uiterste uit zichzelf te halen. En geld heeft niet al te veel invloed op hen. Ze hebben een intrinsieke motivatie waardoor ze zo ver mogelijk willen komen. Dat zijn er maar weinig.’
Toen ik vroeg hoe belangrijk de motiverende taak van een trainer was, antwoordde Wenger:
‘Die wordt overschat… Als je de spelers elke week moet motiveren om op zaterdag te presteren, vergeet het dan maar. Op dat niveau willen de spelers iets bereiken, ze willen een ster zijn, en je bent er meer om hen bij te staan. Als ze dat niet willen, dan willen ze het niet, laat ze dan maar thuis, het is zonde van je tijd.’
De drijfveer van een topspeler is zijn ego: hij wil slagen voor zichzelf, vanwege zijn roeping en om zijn carrière
Een realistische trainer accepteert dat het voetballers om zichzelf gaat, en dat ze hun ploeggenoten als bondgenoten maar ook als concurrenten zien. Guardiola gaat ervan uit dat de reserves hopen dat hun team verliest, zodat zij misschien een kans krijgen. Hij zei ooit: ‘Mensen die roepen: “We strijden voor elkaar!”, nou, dat ziet er goed uit op een foto, maar in een kleedkamer gelooft niemand dat.’ *
De drijfveer van een topspeler is zijn ego: hij wil slagen voor zichzelf, vanwege zijn roeping en om zijn carrière. Vaak wordt aangenomen dat ego schadelijk is voor een ploeg, en soms is dat ook zo. De trainer Pep Guardiola zei eens: ‘Bijna alle problemen waar een ploeg mee te maken kan krijgen, komen voort uit ego’s.’* Sommige van die problemen kwamen zelfs voort uit Guardiola’s eigen ego. Maar de egocentrische drive van topvoetballers is tegelijkertijd een van de geheimen van hun succes.
Het verloop van een voetbalcarrière – kort, met veel verschillende werkgevers en persoonlijke ups en downs – voedt het egocentrisme. Maar de meest egocentrische spelers zijn vaak de beste. Trainer Carlos Queiroz zei hierover: ‘De topspelers, de échte topspelers, zijn intens bewust dat ze bijzonder zijn, dat ze een uniek talent hebben, en dat overstijgt gewone arrogantie.’* Een trainer die alleen maar gehoorzame manschappen onder zich wil, maakt zich het leven makkelijker, maar hij zal het moeten doen zonder de allergrootste spelers.
Het toptalent heeft de macht over de club
Een voetballer die aan de top wil overleven, moet het hele pakket hebben: gedrevenheid en techniek, spelinzicht en concentratie. Met twee of drie van de vier, haal je het niet. De Engelse voetballer Phil Neville, bijvoorbeeld, was mentaal sterk, maar miste techniek en spelinzicht. En er zijn begaafde spelers die de mentaliteit gewoon niet hebben. Ik herinner me een uitstekende middenvelder uit de jaren negentig, die zich aan een zwembad in de Franse Rivièra beklaagde over zijn overambitieuze collega’s. Hij vroeg: ‘Waar gaat het nou eigenlijk om? Dat je gelukkig bent met je gezin.’ Hij redde het niet bij Barça, maar een niveau daaronder had hij een succesvolle carrière.
Er zijn voetballers die in de loop van hun carrière aan gedrevenheid inboeten, misschien omdat ze net als veel werknemers in andere beroepen met de jaren de passie voor hun werk verliezen. Of misschien hebben ze genoeg bereikt en verdiend en vinden ze het verder wel prima zo. De Braziliaan Ronaldinho verloor zijn ambitie nadat hij tijdens het seizoen 2005-2006 de beste speler ter wereld werd.
Uitzonderlijke fysieke kwaliteiten – zoals snelheid, kracht of lengte – zijn in het voetbal altijd minder belangrijk geweest dan in andere sporten. Bij wielrennen, of bepaalde posities in het American football of rugby, kan een gedreven sporter met de ideale bouw die elke dag gedisciplineerd eet en traint (en wie weet, een beetje doping slikt) een gebrek aan talent voor een deel goedmaken.
Een voetbalploeg moet de menselijke perfectie benaderen om andere topploegen te verslaan. Als een onhandelbaar persoon je daarmee kan helpen, dan heb je hem nodig
Maar het voetbal draait om talent. Tot nog niet zo lang geleden kon een speler die de rest van de vereiste eigenschappen bezat, van spelinzicht tot techniek, zelfs met weinig inzet en een onprofessionele levenswijze toch succesvol zijn. Kijk maar naar de kettingrokende Cruijff. En het beste voorbeeld daarvan in zijn Barcelona-Dream Team van begin jaren negentig was Romário, die tijdens de training of bij minder belangrijke wedstrijden zelden alles gaf. De prioriteiten van de Braziliaan waren seks, nachtclubs en feestjes in Rio de Janeiro. Cruijff nam hem in bescherming tegen de klachten van medespelers die meer inzet toonden, en Romário begreep de keerzijde van de deal: bij belangrijke wedstrijden moest hij er staan.
Tegenwoordig moet zelfs de meest getalenteerde voetballer professioneel leven, omdat de fysieke eisen hard zijn gestegen. Om maar een cijfer te noemen: high-intensity running (gedefinieerd als harder dan vijftien kilometer per uur rennen) is in de Engelse Premier League alleen al tussen 2006 en 2013 met 30 procent toegenomen, zo berekent het Gatorade Sport Science Institute. Kettingrokers en feestneuzen bestaan niet meer in de top. Toch: talent is nog steeds bepalend, niet lichaamskracht.
Topclubs vragen iedere week opnieuw om een mentale en fysieke topprestatie. Dat vind je in die mate in geen enkele andere bedrijfstak terug. Ex-Arsenal-coach Arsène Wenger zei dat de lessen uit de sport daarom niet makkelijk te extrapoleren zijn naar andere bedrijfstakken: ‘Voetballers moeten bijna op 100 procent van hun capaciteiten spelen om efficiënt te zijn – wat niet het geval is in het dagelijkse leven.’ Als een onhandelbaar persoon de wedstrijd beslist en je team naar de overwinning sleept, dan heeft hij macht.
Daarom: in het voetbal zijn op het niveau van FC Barcelona de beste spelers onvervangbaar. Al was er wél een adequate vervanger, dan kost hij misschien 100 miljoen euro aan transfergeld. En dan nog is het de vraag of deze vervangende nieuweling zich kan aanpassen aan Barça. Zo kan het soms zijn dat niemand ter wereld de rol van een bepaalde speler zo goed kan uitvoeren als hijzelf.
Het adagium ‘geen speler is belangrijker dan de club’ mag dan waar zijn op een lager niveau, waar een club een lastige spits kan vervangen door een ander met vergelijkbare kwaliteiten. Maar op het hoogste niveau geldt dat niet. Cruijff zei: ‘In de top heb je met hele bijzondere mensen te maken. Mensen met hoogstaande kwaliteiten, mensen met veel trots en mensen die superintelligent zijn. Zulke mensen moet je zien te overtuigen… Toppers die gemakkelijk zijn, bestaan bijna niet. Topspelers geven tegengas.’*