Kun je geen huis betalen? Niet. Jouw. Schuld.
Begin 2020 kon Noud Manders (31) de huur niet meer betalen. Een paar maanden daarvoor had hij zijn baan in de horeca opgezegd, om tot rust te komen na een periode waarin een chronische ziekte bij hem was vastgesteld en hij van de pijn veel was gaan drinken. In Amsterdam zou hij makkelijk nieuw werk kunnen vinden, dacht hij. Maar toen ging Nederland in lockdown.
Noud verbleef een paar maanden in de daklozenopvang, vertelt hij aan de telefoon. Een maatschappelijk werker hielp hem een uitkering aan te vragen en uiteindelijk werk te vinden. Maar met één ding kon de hulpverlener hem niet helpen: een woning.
Geen woning? Dat is jouw probleem
Het verhaal van Noud is exemplarisch voor de manier waarop politici, wetenschappers en zelfs woningzoekenden de afgelopen jaren met de woningnood zijn omgegaan. Waar en hoe je woont, geldt als strikt individueel probleem. Is de wachtlijst voor een sociale huurwoning te lang? Dan ga je maar kopen of particulier huren. Kun je dan niet in de stad blijven wonen? Dan verhuis je maar lekker naar Hoogezand-Sappemeer. Zijn de woningen daar ook te duur? Tja, dan heb je misschien het verkeerde beroep gekozen. En je hebt ook al geen zin om elke paar maanden van tijdelijke woning naar antikraakpand te verkassen? Je bent te kieskeurig.
De overheid heeft deze situatie doelgericht gecreëerd. Decennialang hebben opeenvolgende kabinetten bezuinigd op sociale woningbouw. Het kopen van een huis hebben ze juist aangemoedigd, en buitenlandse beleggers werden met open armen ontvangen. In 2010 werd het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) opgeheven. ‘Volkshuisvesting’ ging ‘woningmarkt’ heten, wat onder het ministerie van Binnenlandse Zaken valt.
Die verandering in het taalgebruik zegt alles: voortaan zou de markt het oplossen. De overheid hoefde alleen de voorwaarden te bepalen; commerciële beleggers en ontwikkelaars zouden voldoende woningen bouwen. Als de vrije sector maar groot genoeg was, zou die vanzelf betaalbaar worden.
Zo werkt het niet, blijkt wel uit de verhalen van Noud en tienduizenden anderen die dankzij de woningnood dakloos werden, noodgedwongen bij hun ouders wonen of een torenhoge hypotheek hebben om maar een huis te kunnen kopen. Het blijkt ook uit de wachttijd voor een sociale huurwoning, die in sommige gemeenten is opgelopen tot meer dan tien jaar. En uit de huizenprijzen, die sinds de jaren tachtig zijn verdriedubbeld.
Er zijn geen kant-en-klare oplossingen voor de woningnood
Dat het zover kon komen, ligt er ook aan dat veel mensen het individualisme hebben verinnerlijkt. In een wereld waarin de vrije markt regeert, is succes maakbaar en geluk een keuze. Maar daarmee zijn we ook iets fundamenteels uit het oog verloren: wonen is helemaal geen probleem dat op het individu afgeschoven kan worden. Garanderen dat iedereen een goede en betaalbare woning heeft, is in de eerste plaats een opgave voor de politiek. Niet voor niets staat in de Nederlandse Grondwet dat ‘bevordering van voldoende woongelegenheid voorwerp is van zorg der overheid’.
Maar dat is meteen ook het probleem: er is nog geen kant-en-klare oplossing voor de woningnood.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de eisen van het woonprotest komende zondag in Amsterdam. Als de voorspellingen uitkomen, wordt het de grootste demonstratie tegen de woningnood sinds de jaren tachtig. De initiatiefnemers eisen de afschaffing van de verhuurderheffing, strengere regels voor de vrije markt, een einde aan het slopen van sociale huurwoningen om er duurdere huizen voor terug te bouwen. Goede voorstellen, maar een samenhangende visie is het niet.
Dat is ook niet de taak van de organisatoren, zei medeorganisator Mieke Megawati Vlasblom tegen de Volkskrant. ‘Maak ons niet verantwoordelijk voor een antwoord op de crisis. Het zijn niet de slachtoffers die met oplossingen moeten komen, maar de mensen die het systeem kapot hebben gemaakt.’
Een debat over een radicaal ander woonbeleid
Megawati heeft een punt, maar wat mij betreft is dit niet alléén een taak van de politiek. Het is ook aan wetenschappers, journalisten en maatschappelijke organisaties om politici van nieuwe ideeën te voorzien.
Zij moeten een debat voeren over een radicaal ander woonbeleid. Een stelsel dat niet de regels van de markt als uitgangspunt heeft, maar wat mensen nodig hebben en wat ze kunnen betalen. Dat begint met voldoende betaalbare huurwoningen, ook voor wie een middeninkomen heeft en nu niet in de sociale sector terechtkan.
In plaats van voort te borduren op een status quo die overduidelijk schadelijk is, moeten we betere vragen stellen. Van wie zouden die betaalbare huurwoningen bijvoorbeeld moeten zijn: beleggers, woningcorporaties, de staat? En wat is er te doen aan de ongelijkheid tussen huiseigenaren en huurders?
Het debat moet ook gaan over hoe we de ruimte inrichten. Bouwen we voornamelijk binnen de stad, of ook erbuiten? Kunnen we grote huizen beter verdelen? En is er zoiets als een recht om te wonen op de plek waar je je thuis voelt, ook al is dat in een gemeente die te duur voor je is?
Wat dat betreft is het woonprotest een kans, net als de ‘woonopstand’ op 17 oktober in Rotterdam. Het is een gelegenheid om samen na te denken over oplossingen. Mensen opvangen die geen huis hebben, bijvoorbeeld. Nieuwe soorten organisaties die betaalbare woningen kunnen bouwen. Een systeem waarin schaarse goederen – zoals grond om op te wonen – beter worden verdeeld. En demonstreren, om politici te bewegen in actie te komen.
Noud is er in elk geval bij dit weekend. Hij slaapt niet meer in de opvang, maar een vaste woonplek heeft hij nog niet. Uiteindelijk kocht zijn moeder een stacaravan voor hem, waar hij in de zomermaanden verblijft. En komende winter huurt hij een chalet op een ander vakantiepark.